ïïieuws- en Advertentieblad
Bols ward en Wonseradeel.
i
r
No. 15.
verschijnt Donderdags en Zondags.
54ste Jaargang.
1915.
FOCKE S. KLEIN, Harlingen.
Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht.
b'
I -
Zondag 21 Februari.
VOOR
weer
ABONNEMENTSPRIJS: 40 Cents per 3 maanden.
Franco per post 50 Cents.
Afzonderlijke nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
I
’t Vooroordeel is een oude kwaal
Die moeelijk geneest,
Wie aan de vrouw geen rechten gunt,
Aanbidt nog d’ ouden geest.
Doch wie den tijdge st hulde doet.
Zegt: „Man en vrouw zijn even goed’’.
groeien de vruchten der beschaving,
waar nu nog de oorlogsgolven woeden.
(Applaus.)
oordeel uit te spreken,
onderzoek wordt
eersten indruk be
deeld,
oordeel,
ijver
heeft de
gestoken
licht.
Tlieedrinksters, die KLEIN’S
THEE van 20 ct. per ons, 25
ct. per vierdel, nog niet hebben
gedronken, noodigen we uit
deze Thee eens te probeeren;
ze is mooi grof, zonder stof,
schenkt goudgeel, heeft een
volle, geurige smaak en is zeer
waterhoudend.
THEEHANDEL
Voor weerverkoopers verkrijgbaar:
Te Bolsward bij Wed. J. J. LEMSTRA.
Makkum bij W. v. d. GOOT.
ADVERTENTIEPRIJS: 17 regels 50 Cts. Vervolgens
10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
Het bureau van dit blad is telefonisch aangesloten onder No. 4.
Als men dit goed in ’t oog vat, begrijpt
men dat om den vrede in de toekomst te
waarborgen, den kleinen kring der vorsten
de zeggenschap over oorlog en vrede moet
worden ontwrongen. De beslissing dient gegeven
te worden aan de volksvertegenwoordiging,
waarbij dan ook geheel het volk vertegen
woordigd moet zijn.
Het lijden van den oorlog is ernstig, de
gewonden en ook de soldaten in de loopgraven
hebben veel te verduren, maar in de stille
woningen, over al de rijken waar de krijg
woedt, wordt nog veel meer leed doorstaan.
Het angstige gevoel over het lot' van den
man of het kind, de onzekerheid vooral ook
of de dierbaren nog leven of reeds gesneuveld
zijn, dat wekt een angstig prangend gevoel
voor het hart van echtgenooten, moeders en
verwanten. Als een volk uitspraak mag doen,
moet ook de vrouw stem mee hebben ter
beslissing.
Er moet in de toekomst een organisatie
zijn die over de hoogste belangen der volken
heeft te beslissen. Een internationale parle
mentaire beweging ontstond reeds, waarbij een
samenvoeling der volken ontstaat, en daarmee
is reeds een groot struikelblok voor den vrede
uit den weg geruimd. Als ook de vrouwen
kiezen mogen en gekozen kunnen worden,
wordt ook daardoor de kans op vrede beslist
grooter. De menschen houden wel hun ge
breken en geschillen zullen er steeds blijven,
doch er moet een weg zijn dat niet het geweld
over ’t recht zegeviert. Arbitrage moet en zal
er eenmaal komen. Het vredespaleis is iets
voor de toekomst. Het is laf daarmee te
spotten, in die internationale vredesbeweging
ligt de toekomst. Ook de volkeren moeten
hun kwesties brengen voor een rechtbank
gelijk het nu reeds in het burgerlijk leven
geschiedt. Dan kan ook de groote bewapening
verminderd worden. Dat zal nog wel niet
zoo dadelijk gaan, want men blijft ook, als
deze oorlog geëindigd is, elkaar nog wantrou
wen, omdat men ook de zekerheid niet heeft
dat de tegenpartij zich aan de uitspraak van
deze internationale rechtbank zal onderwerpen.
Er dient, om met Van Vollenhoven te spreken,
een tusschenstation te zijn. Er moet een inter
nationaal politieleger zijn om de uitspraken
dezer opperste rechtbank te waarborgen.
In enkele groote lijnen, zoo besluit Spr.
heb ik geschetst hoe in de toekomst de oorlog
kan bestreden worden. Wel eischt dat nog
een kolossale inspanning, doch de nieuwe
weg zal zeer zeker betreden worden. Hoopvol
zou het zijn wanneer ook de vrouw mede-
zeggingschap kreeg; een frissche geest zou
daarvan uitgaan in den algemeenen gang van
zaken, ’t Zijn geen luchtkasteelen, die als een
rookwolk verdwijnen, wat ik heb verkondigd,
zegt Spr. Het zijn toekomstgedachten, die
zich gronden op werkelijkheid. Deze oorlog
heeft een wreede verstoring gebracht in den
gewonen loop der dingen, maar heeft ook
gevoelens krachtig wakker geschud. Er komt
een meerder en sterker wordend internationa
lisme; dat ziet men aan de internationale
congressen.
Op 't gebied van godsdienst, van weten
schap, van industrie van vakgenooten, arbeiders
en patroons, op allerlei gebied gevoelt men
dat de grenzen der landen eigenlijk niets
meer beteekenen; de verschillende volkeren
zijn in den grond geen vijanden, doch broeders.
Er komt een wereldhuishouding. Al houden
de regeeringen nog vast aan de grenzen, de
menschheid stapt er als ’t ware reeds over
heen. De regeeringen zullen, gedrongen door
de volken, ook moeten toegeven. De Ver-
eenigde Staten van Noord-Amerika laten zien,
dat een Bond van Staten gunstig werkt, zelfs
de Bond der Duitsche Staten leert dat, ja
nog dichter bij: Vroeger vochten Hollanders
en Friezen en nu zijn ze vereenigd zoo kun
nen Staten en volken elkander bijstaan. Ja
zelfs deze oorlog leert ook dat. Er zijn twee
Statenbonden, die elkaar nu nog bestrijden.
Die beide bonden tot één Europeeschen bond
vereenigd en er is geen oorlog meer noodig,
zelfs niet mogelijk.
Een krachtige publieke opinie moet er
gewekt worden ten bate van den wereldvrede.
Het begrip dat de oorlog waanzinnig is moet
overal doordringen. Gelijk men de Zuiderzee
wil droogmaken door eerst een afsluitdijk te
leggen en dan in ’t kalme binnenmeer beginnen
met de indijking der polders, zoo moet de
publieke opinie den afsluitdijk vormen tegen
den oorlog, om dan bij het kalme binnen
meer te beginnen met de inpoldering, opdat
Wijl de Spr. spoedig moest vertrekken,
nam Mevr. Beekhuis terstond na de rede de
gelegenheid waar om den heer v. Iterson
hartelijk dank te brengen voor zijn rede. Hij
vrouwen een riem onder het hart
en de aanwezigen ingelicht en ver-
(Applaus.)
nomische leven den oorlog als een noodzakelijk
gevolg beschouwen der industrieele ontwikke
ling. Er wordt steeds meer en meer geprodu
ceerd, tot er ten slotte binnen de grenzen
geen afzetgebied is, en er expansie moet
komen buiten die grenzen, en dan ontstaat
er strijd omdat geen der anderen van zijn
gebied wil afstaan. Er ligt eenigen grond van
waarheid in deze bewering. De meeste landen
hebben bun grenzen kunstmatig verhoogd
door invoerrechten te heffen. Het protectie-
stelsel heeft geleid tot botsing ook bij dezen
wereldkrijg, en dus is het vrijhandelstelsel
alreeds een bondgenoot ter handhaving van
den vrede.
Nu is het economische leven niet mijn ge
woon studievak, zegt Spr. daarom zal ik mij
in dezen beroepen op een deskundige, n.l.
prof. Dr. van Emden, en deze betoogt in een
zijner werkjes duidelijk dat de oorlog van een
economisch standpunt beschouwd niet noodig
is, doch schadelijk.
De economische taak is de menschheid te
doen genieten van de productie, van de op
brengst van bodem en industrie en de oorlog
vernielt juist die opbrengst. Dat er expansie
moet komen is waar, doch dat kan langs
vredelievenden weg, en geschiedt reeds door
verhuizing van velen naar andere oorden der
wereld. Het economisch leven is geworden een
wereldhuishouding, waarvan de draden gaan
over de grenzen der landen heen, naar allerlei
oorden der wereld. Niet de belangen van één
land gelden, maar de belangen van alle landen
samen zijn overwegend.
Voor handel en industrie zijn, beweert men
ook, een sterk leger en vloot noodig. Door
zich sterk te maken, meent men den vrede
te kunnen bewaren. Ook dit is een dwaasheid.
De kwaliteit der waren van een land zijn
beslissend voor de verspreiding, niet de sterkte
van leger en vloot. Juist de zoo sterke be
wapening heeft nu gevoerd tot krijg.
De vraag rijst dus, hoe ’t mogelijk is, dat
als niet de slechtheid der menschen en niet
het economisch leven den oorlog noodzakelijk
maken, hoe de oorlog dan zelfs tegen den wil
der volkeren er toch kan zijn Hierop wil
Spreker antwoorden, dat de krijg is gekomen
als een soort lawine. Als bij de opgehoopte
sneeuw eenmaal een klein gedeelte loslaat en
aan ’t rollen raakt, sleurt de massa eensklaps
met donderend geweld alles mee naar ’t dal,
zoo is ’t ook met dezen oorlog gegaan. Er
lag al jaren lang stof opgehoopt, en de mis
daad van Serajewo was ’t begin, waardoor de
massa aan 't glijden raakte. Het is toen ge
bleken, dat het lot over het wel en wee van
Europa eigenlijk in handen is van enkelen.
Die kleine kring heeft de massa tegen elkaar
in ’t harnas gejaagd. En wel beeft men ook
in dien kleinen kring nog getracht den krijg
te voorkomen, doch men konde toen zijn
eigen werk niet meer tegen houden.
Die kleine kring der regeerende vorsten
werken te veel in het donker, zij geven geen
verantwoording van daden, en zijn nog ver
zonken met hun gedachten in de toestanden
van vroegere tijden. Toen was de samenstelling
der maatschappij heel anders, en lang niet zoo
ingewikkeld als thans. Elk land had toen meer
zijn eigen belangen, en toen kon een oorlog
voordeelig zijn door het uitzetten der grenzen.
Die toestand is niet meer. Het heeft Duitsch-
land geen voordeel aangebracht, dat het Elzas-
Lotharingen annexeerde. Wel had het grooter
belastinggebied, doch de onkosten er aan ver
bonden, waren veel grooter. De oorlogsschat
ting die het Frankrijk oplegde, is den Duit-
schers niet ten zegen geweest, terwijl Frankrijk
daardoor juist een spoorslag kreeg tot een
energieke ontwikkeling en een hoogeren prijs
der waren. Het is in enkele trekken niet
duidelijk te maken, hoe ingewikkeld het eco
nomische leven van onzen tijd wel is geworden.
Het drukkend juk van het militairisme was
nog gebaseerd op het oude regiem van het
nationaal belang, en er werd geen rekening
gehouden met het groote wereldverkeer. Men
zaaide wantrouwen en afgunst en terwijl men
de legers beschouwde als een waarborg van
den vrede, zijn zij geworden een reden tot
de uitbarsting. Wel heeft een machtig leger
soms den oorlog voorkomen, wel zou, als
Turkije sterk was geweest, wellicht de Balkan
oorlog niet ontstaan zijn, maar deze race van
weerbaarheid in Europa was als een brandweer,
die wel den brand wilde voorkomen, doch te
gelijk overal brandstoffen ophoopte, tot er
eensklaps een vonk viel, die overal ’t vuur
deed oplaaien,
Donderdagavond werd op de bovenzaal der
Doele eene openbare vergadering gehouden
der genoemde Vereeniging. Ongeveer een
30-tal dames en enkele heeren waren tegen
woordig.
Mevr. Beekhuis, die op verzoek der Presi
dente de vergadering opende, deed dit met
de aanwezigen een welkom toe te roepen
zij wees er op hoe, toen in Augs. 1914 de
oorlogsfakkel ontbrandde, waardoor tal van
jonge mannen ook in ons land werden opge
roepen, alle belangen eensklaps op den achter
grond schenen geschoven te zijn. Ook de
propaganda voor ’t Vrouwenkiesrecht werd
voorshands achterwege gelaten, wel werd er
gewerkt in ’t belang der steuncomités, en
voor het benoodigde aan onze soldaten gezorgd,
doch de gewone vergaderingen bleven achter-
wege. Nu men, om zoo te zeggen, aan den
oorlog gewoon is geraakt, wordt toch de
wensch naar vrede zoo groot en gevoelen
de vrouwen en moeders, die man of kinderen
moesten afstaan, ja allen het recht duidelijk,
dat als de vrouwen ook iets te zeggen hebben,
zij niet zullen dulden dat er oorlog komt.
Het Bestuur dezer afdeeling gevoelt zich dan
ook gelukkig, dat Ds. van Iterson wilde komen
spreken over „De oorlog en ’t vrouwenkies
recht”terwijl daarna de heer Eisma zich
bereid verklaarde, den avond verder aan te
vullen met een voordracht. Beide heeren
is zij dankbaar voor hun bereidwilligheid en
geeft volgaarne ’t woord aan den eersten
spreker.
Door mannen kwam de wereldstrijd
Met rampen zonder tal
De vrouw heelt heel geen schuld eraan
Maar lijdt toch bovenal.
Hieruit blijkt klaar, voor wie goed ziet
De goede orde is er niet.
Ds. F. H. G. van Iterson begon met de
bemerking, dat men als onderwerp zijner
rede heeft aangekondigd Oorlog en Vrouwen
kiesrecht, doch uit den aard der zaak zal hij
meer spreken over den oorlog, hoewel hij ook
in ’t oog zal houden op te treden voor eene
afd. van Vrouwenkiesrecht.
De menschen leven thans nog onder de
banden van den oorlog. Gelijk in den zomer
de wolken zich soms samenpakken en eens
klaps het onweer losbarst, zoo zien ook velen
den oorlog als een natuurverschijnsel aan,
waarbij de politieke atmosfeer, die reeds lang
dreigde, eensklaps tot uitbarsting is gekomen.
Spr. meent, dat men den oorlog niet zoo
behoeft aan te zien, de menschen brengen
den oorlog en hebben ook de kracht om den
oorlog te voorkomen. Er zijn menschen die
meenen, dat het menschengeslacht is een
gevallen geslacht en dus de oorlog een gevolg
is van ’t gewone beloop der dingen.
’t Is hier, zegt Spr. niet de plaats om dat
dogmatisch verschijnsel te ontrafelen, maar
hij zal zich bepalen tot de opmerking, dat
velen als een bewijs dat de oorlog er steeds
geweest is, aannemen dat hij zal blijven en
wijzen dan op de vaderlandsliefde en de geest
drift der volkeren om het vaderland te ver
dedigen. Deze oorlog echter was er plotseling
en de volkeren stonden eensklaps voor het
feit, dat men kon roepende vijand staat
voor de poort, wij moeten onze grenzen ver
dedigen. Als echter gevraagd was aan de
plattelands bevolking en ook aan de indu-
striëelen der steden: Wilt gij den oorlog?
dan zou ’t antwoord algemeen ontkennend
zijn geweest. De oorlog is niet gewild 1
Dan zijn er die ten opzichte van het eco-
De heer G. C. EISMA wil, alvorens zijn
schets te geven, een woord ter inleiding laten
voorafgaan. Hij heeft eens een preek gehoord
waarin werd gehandeld over het onderwerp,
ongeveer luidende:
Laten wij elkander acht slaan, opdat men
waardeering en liefde zoeke. Spreker heeft
de invitatie om heden een woordje te spreken
niet willen afslaan, omdat hem de beweging
voor Vrouwenkiesrecht sympathiek is. Die
beweging verdient wel ten volle de aandacht.
Velen mogen daarvan afkeerig zijn, ’t is
toch ook waar dat de Nederlander, en wel
licht is ’t ook bij andere volken eveneens
gesteld, heel spoedig gereed is met een
Zonder nauwkeurig
een zaak dikwerf op den
en dan veelal ook veroor-
Dat berust dan eigenlijk op een voor-
Als men bijv, een socialist met
zijn denkbeelden hoort verkondigen,
wordt toch, zonder dat men goed op de hoogte
is, dat stelsel afgekeurd. Zoo wordt ook in
geloofszaken dikwerf de meening van anders
denkenden verworpen, zonder goed te onder
zoeken waarop eigenlijk die meening berust.
Ook de beweging voor Staatspensioen heeft
te kampen met die vooroordeelen. Men is
gekant tegen het nieuwe, men veroordeelt te
oppervlakkig wat misschien bij nader inzicht
wel degelijk zijn goede zijde kan hebben.
Als men er beter acht op sloeg zou men ’t
misschien niet zoo ver verwerpen.
Zoo is het, meent Spr. ook gesteld met de
beweging voor vrouwenkiesrecht. Duizenden
hebben er nog een vooroordeel tegen, zonder
eigenlijk goed te weten wat met die be
weging wordt beoogd, en wat de drijfveeren
zijn voor den aangehouden strijd. Die ver
eeniging wordt met een schouderophalen be
groet, terwijl toch als men zich beter op de
hoogte van den toestand wilde stellen, men
misschien heel anders over de zaak zou
denken.
Misschien, want belangstelling leidt niet
altijd tot instemming, doch een eerhjk tegen
stander is vaak veel minder te vreezen, dan
een bevooroordeelde. En inderdaad er zijn er die
principieele bezwaren hebben tegen de be
weging voor vrouwenkiesrecht, al schuilt daar
bij ook menigmaal papagaaien praat, zelfs ook
nog van de vrouw zelf. De gewone tegen
werpingen zijn, dat de vrouw behoort te
blijven in haar huishouding, dat zij te on-
practisch is om zich met het maatschappelijk
en openbaar leven te bemoeien, dat het kies
recht dikwijls tweedracht in de huishoudingen
zal brengen, dat de vrouw den mannen zal’
overvleugelen enz, welke beweringen alle
reeds herhaaldelijk en op deugdelijke gronden
zijn weerlegd. Velen meenen trouwens dat
het er vooral voor de vrouw om te doen is
het stembiljet machtig te worden om daar
door de macht in handen te hebben, en men
ziet dan te veel over ’t hoofd de ongelukkige
rechtspositie der vrouw bij onze tegenwoordige
wetgeving. Er zijn er die beweren dat ook
door de mannenvertegenwoordiging er allengs
verbetering zal gebracht worden, doch spr. is
zoo vrij dat te bewijfelen. Hij acht het al
thans voor de vrouw meer raadzaam dat zij
zelf medezeggenschap krijgt.
Om de arbeidersbelangen goed behartigd te
krijgen, wenschen die ook zelf deel te nemen
aan de regeling van wetten en verordeningen,
en zou ’t voor de vrouw niet eveneens noodig
zijn, dat zij mede kon pleiten voor hare
belangen? Ook in de parlementen dient de
vrouw medezeggensschap te hebben. De vrou
wen zijn gewoonlijk heel goede opmerksters,
en die gave zal bij de behandeling van haar
eigen zaak dan ook zeer zeker haar positie
ten goede komen.
Bolswardsche Courant
I