ïïïeuws- en Advertentieblad
Bolsward en Wonseradeel.
I
I
5
I
I
1915.
54ste Jaargang.
Verscnijnt Donderdags en Zondags.
No. 66.
„ZOO ZIJN ER ZOO VELEN
r
VOOR
Donderdag 19 Augustus.
Een paniekje onder de Amelan
der badgasten.
Bolswardsche Courant
afzonderlijke
Fransche
mij toe
verhaal. Dan
meisje
ABONNEMENTSPRIJS: 40 Cents per 3 maanden.
Franco per post 50 Cents.
nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
De onweers-
het noorden
beetje op en
in
maar
diplomaten
Donderdagmorgen 12 Augs. na het ont
bijt begluren te Nes een paar honderd oogen-
paren de lucht, (het onweert in de verte) en
stellen zich de vraag «zullen we naar ’t
strand gaan of zullen we in’t dorp blijven
Knoopen tellen geeft geen eenstemmige uit
komst, doch de Amelander weerprofeten be
slissen «ga gerust naar het strand, het weer
blijft droog”.
En ’t weer
bui dreef
vice versa
gaf een mooien
onweerslucht kan geven.
bleef goed tot...
van het oosten naar
kwam eindelijk een
kijk op de variatiën, die een
Ja er gebeurden
i
Een landgenoot, die onlangs een reis door
Duitschland maakte, schrijft aan de Arnh.
Courant, onder het hoofd «Zoo zijn er zoo
velen”, het volgende
Op het perron dicht bij de tunneltrap
stond een negentien-jarig vrijwilliger in veld-
grijze uniform, het wit-zwarte dubbele lint
van het ijzeren kruis eerste klasse op de
borst. Een jongensachtige tengere figuur met
pientere fonkelende oogen, die glunderden in
bet bruin verbrande gezicht onder de grijs-
gedekte pickelhaube. Militairen in garnizoens-
uitrusting komen langs, kijken hem aan,
komen even in de houding en gaan weer
verder. Hij is
ADVERTENTIEPRIJS: 1—7 regels 50 Cts. Vervolgens
10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
Het bureau van dit blad is telefonisch aangesloten onder No. 4.
naar den vaandrig en ik verbeeldde mij, dat
hij me misschien begrijpen zou en dat bet
hem goed zou doen. De trein stoomde verder,
de zwijgende reizigers ieder met hun gedachten,
alleen het kraken van krantenpapier en het
vouwen van al die bladen oorlogsnieuws ver
stoorde de drukkende stilte.
Aan het station, waar wij nu aankwamen,
stapten de andere passagiers uit en ik bleef
met den vaandrig alleen. Langs het perron
veel menschen, een roode-kruistrein was van
het front kort te voren aangekomen dames
en meisjes gingen rond en brachten den
soldaten koffie en versnaperingen. Een hulp-
hospitaal was op het perron ter ontvangstname
ingericht. Onder de menschen bewogen zich
eenige herstellende verminkten, een jonge
kerel met het rechterbeen boven de knie
geamputeerd, een ander met ingezwachteld
hoofd, weer anderen met den arm in een doek
en verbonden hand. Mijn medereiziger keek
even naar buiten, maar dan ziet hij weer
somber vopr zich alsof de wereld daar buiten
hem niet aanging. Wij reden verder, zwijgende.
Ik nam het Tagesberieht op, scheurde het in
stukken en wierp het uit het raam. Aan het
volgend station stapte de vaandrig uit, en
terwijl bij de sabel omhangt en de kepi recht
zet, kijkt hij mij aan en dan opeens, on
verwacht, reikt hij mij de band en zegt
«Der Krieg ist ja zu entsetzlich, aber wir
sind noch nicht am Ende”. Die laatste woorden
hebben me getroffen, doelden zij wellicht op
wat na den vrede nog te wachten is? En ik
dacht zoo, dat deze reserve-militair wel eens
geen vriend van Duitsch systeem kon zijn
en dat hij de huidige regeerders en diplo
maten hartgrondig haatte. Hij verdween
tusschen de menigte en ik heb hem niet weer
gezien.
Wij hadden een kwartier oponthoud. Voor
de geopende coupé komen twee vrouwen in
't zwart, eenvoudig gekleed en met een witte
kap over het hoofd. Het zijn verpleegsters;
de talrijke bagage: pakken, doozen en tas-
schen, wordt ingeladen als voor een verre
reis bestemd. Eén van de zusters gaat de
coupé binnen en zij nemen afscheid. Ernstig
en zacht welluidend klonken die stemmen als
waren zij in gedachten alweder aan bet ziek
bed, waarheen, naar ik vermoedde, het doel
van deze reis zou zijn.
«Die Schwester Frieda werden sie dort
finden und sie wird Ihnen immer zur Hülfe
sein. Tun sie ihren Pflicht, die Pflicht ist
ja Hauptsache. Und seien Sie vorsicht, dasz
sie sich nicht anstecken lassen”. Dan nog
een handdruk en de trein reed weg.
Met belangstelling had ik haar kort gesprek
gevolgd. Als wij hare koffers en pakken met
vereende krachten netjes hebben bijeengebracht,
doet zij haren zwarten schoudermantel af en
ontdek ik den breeden witten band met het
helroode kruis om den linkerarm, welke scherp
afsteekt tegen het zwart der kleeding maar
die toch zeker ook in wonderscboone har
monie is met de vriendelijk-rustige uitdruk
king in de donker-bruine oogen van deze
Zuid Duitsche, die uitging om de menschheid
te helpen en nog te redden wat te redden
viel in een wereld van moord en ellende.
Uit een tasch haalt zij een groot aantal
brieven te voorschijn, die aandachtig worden
gelezen. Uit een open couvert neemt zij dan
af en toe een vijf- of tien-mark billet, dat
in de brieven wordt ingesloten. Als ze na
eenigen tijd daarmee gereed is en met een
zucht de tasch weer sluit, kan ik me niet
weerhouden om met deze eenvoudige hartelijke
en in dit oorlogsland zoo weldadig aandoende
figuur een gesprek te beginnen.
«Sie haben wohl viel Schreckliches gesehen”,
zeg ik tot haar, «de oorlog moet wel afgrijse
lijk zijn; ik ben Hollander en dus neutraal
maar in Holland wordt naar een spoedig einde
verlangd”. Ze zag me aan, verrast maar
blijkbaar ook verheugd, dat ze nu eens vrij-uit
praten kon, met één, die als buitenlander
toch wel de waarheid kende en die de werke
lijke stemming ook wel aanvaarden zou. «Die
Menschheid ist ja verriickt”, zoo begon ze
«der Krieg ist zu schrecklich I En boven
dien nog de besmettelijke ziekten” en ze ver
telde me, dat er typhus heerschte aan het
front in Frankrijk, waar zij gedurende bijna
tien maanden in het Feld-lazarett werkzaam
was geweest. Ze keerde nu van een korte
vacantie bij familie naar haar arbeidsveld terug
en moest zich morgen weer melden. Het
veldhospitaal lag in een klein dorp in de
Argonne ongeveer twintig kilometer achter
vijanden van het vaderland en misschien nog
wel de overwinning, dat vormt toch ook een
machtigen prikkel en opent eene mogelijkheid
om het harde lot te dragen, geeft in ieder
geval eenige voldoening voor hun opoflërende
vaderlandsliefde, merkte ik op.
Dat is het juist zegt ze, die haat bestaat
werkelijkheid niet tusschen de menschen
alleen in de verbeelding van onze
en in de ophitsende kranten
artikelen. Integendeel, men ziet met verba
zing maar ook met vreugde hoe gewonde
Franschen en Duitschers zich al aanstonds
verbroederen, zelfs vriendschap sluiten en
elkander plechtig bezweren, dat dit de laatste
oorlog zal zijn en dat ze na den oorlog, zoo
noodig met geweld, zullen bereiken, dat een
herhaling in de toekomst onmogelijk wordt.
En, zooals ik U zeide, de wraak en de haat
keert zich naar de regeerders en dit verschijn
sel is vrij algemeen, ofschoon ik niet mag
beweren, dat nu juist allen er zoo over
denken. Ook weet ik niet hoe het op
andere deelen van het front gesteld is.
«En bij de Franschen”, vroeg ik verder,
«denken die er ook zoo over?”
«Zeker, er bevinden zich onder hen, die
de revolutie wenschen, maar men treft bij de
Franschen een sterk gevoel aan, dat ze voor
een rechtvaardige zaak vechten, omdat wij,
Duitschers, niets in hun land te maken
hebben. Daarom dragen de Fransche soldaten
hun lot met meer berusting ofschoon ook
volstrekt niet allen”. En ze voegde er dadelijk
aan toe «Ik heb achting voor de Franschen,
ze zijn zoo dankbaar en zoo flink bij ons in
't lazaret en ze zijn toch immers ook onschuldig
aan al deze ellende”.
«Hebt U in Frankrijk geboord van de
voorspellingen van Madame de Thèbes
Ze keek me strak aan: Ja, men spreekt veel
daarover in Frankrijk” en toen, -met eenige
aarzeling en zachter sprekende «en ik geloof,
dat ze wel eens gelijk kon hebben”.
Er was een oogenblik stilte. Wat moet de
oorlog vreeselijk zijn, dat zelfs deze Duitsche
vrouw de achting voor haar vaderland voor
een goed deel bad verloren, en in ieder geval
wel ontwaakt moest zijn uit de zoete bekoring
van het aanlokkend beeld der Duitsche over-
winningsglorie.
«Er vallen wel heel veel dooden vroeg
ik weer.
«Daar merken we in 't hospitaal niets
van wij hebben al werk genoeg aan de
gewonden. Een been verbrijzeld, een voet er
af of een hand versplinterd, dat is nog het
ergste niet. Maar de hoofdwonden, die zijn
afschuwelijk. Heel veel blindheid, ook veel
doofheid door springen van het trommelvlies
onder den luchtdruk der granaten. En dan
zulke verminkingen alsverbrijzelde kaak,
afgeslagen neus, stukken van de tong gescheurd,
alles te vreeselijk om te beschrijven. En het
lijden is zoo langdurig en zoo droef. Maar
één geval zal ik nooit kunnen vergeten, dat
heeft me dagen lang van streek gemaakt, ja
en wij zijn toch gewend om het akelige te
zien. Het was een achttienjarig vrijwilliger,
knappe intelligente jongen. Hij kwam in ’t
lazeretblind aan beide oogen, de rechter
arm afgescheurd, de linkerhand moest geam
puteerd worden. En het was zoo’n veelbelovende
kerelhij deed het voor zijn vaderland”.
Wij waren het eindstation genaderd en ik
moest uitstappen.
«Auf wiedersehn”, klonk haar zachte stem
«und sagen sie der Königin von Holland,
dasz sie ein Ende daran macht...”
Ik drukte haar de hand, die ze
stak. Wat kon ik doen?...
Zoo zijn er zoo velen 1
het front, waar ze inwoonde bij een
familie.
«Zulke welmeenende vriendelijke menschen,
deze Franschen, en zij zijn zoo beleefd en
hartelijk voor me. De man is aan ’t front,
nu misschien al dood; de vrouw en kinderen
weten niet waar hij is, hebben ook in maan
den niets meer gehoord. Het is zoo afschuwe
lijk, dat onze soldaten hun schoone land
moeten verwoesten en die arme menschen alles
afnemen wat ze nog over hadden”. En met
een bitterheid, die ik van deze zacht-aardige
zuster niet verwacht had, ging ze voort«Ja
ze hebben toch ook gelijk, deze Franschen,
dat ze den vreemden indringer uit het land
willen werpen; de vreeselijke worsteling duurt
al maar voort en een beslissing blijft tot nu
toe uit! ’t Is altijd nog dezelfde toestand
als in den aanvangnu winnen zij eene stelling
dan weer heroveren de onzen een loopgraaf
en de onafgebroken stroom van verwonden
houdt aanduizenden en nog eens duizenden
en nog eens duizenden keeren verminkt naar
het vaderland terug en zien hun toekomst
voor goed gebroken”. «Ach”, riep ze daarop
in vervoering uit «Sagen Sie der Königin von
Holland, das Sie ein Ende daran macht, es
sollen doch die Neutralen eingreifen und jede
Stunde dasz man zögert, fallen wieder hunderte
jongen Leute. Wir Deutschen sind den Krieg
schon langst müde, das kann ich Ihnen ver-
sicheren
De Duitschers zijn den oorlog begonnen,
dus moeten zij ook zelf maar voor den vrede
zorgen, merkte ik op.
Dat verbaasde haar; immers de Duitschers
waren niet begonnen en verdedigden alleen
hun vaderland tegen de Russen, die al eenigen
tijd voor de oorlogsverklaring een deel van
Oost-Pruisen hadden bezet en Frankrijk had
toen den Russen hulp geboden. Dat wist
toch iedereen in Duitschland.
Ik legde haar uit, dat ze beslist verkeerd
ingelicht was en dat, hoezeer ’t me speet dit
te moeten zeggen, naar mijne meening hare
landgenooten den oorlog hadden geprovoceerd.
Ze scheen vertrouwen in me te stellen en
wilde ook wel aannemen, dat ik gelijk had.
De Duitschekranten verzwegen immers zoo veel,
wat gebeurd was en de berichten waren altijd
optimistisch en aanhitsend en zij verzekerde
mij nogmaals, dat de werkelijke stemming
onder de bevolking een heel andere was dan
men uit de berichten wel zou opmaken. «Ja,
die Presse hat sehr viel Schuld daran”, ver
klaarde ze «und die Enttüuschung nach dem
Frieden wird aber schrecklich sein müssen”.
Hoe bedoelt U dat?, vroeg ik.
Toen verhaalde ze me van wat er in zoo’n
veldhospitaal omging, hoe daar pas voor vele
Duitschers de ontnuchtering was gekomen en
in de plaats van het heilig vuur voor den
«frischen und fröhligen Krieg” nu de vree-
selijkste vervloekingen en verwenschingen
aan het adres van de regeering werden ver
nomen en een machtige kreet om wraak en
verlossing uit deze bel opsteeg, die haar
met angst en ontzetting voor de toekomst
van haar vaderland vervulde.
«Want als ervaren verpleegster ziet men
vaak dieper in de menschelijke ziel en hoort en
ziet men zooveel, wat niet door anderen wordt
vernomen, en dat in oorlogstijd niet openlijk
uitgesproken mag worden.”
Wel mogelijk, wierp ik haar tegen, maar
dat is dan de eerste opwelling en een gevolg
van pijn en onmacht om te vechten, maar
ik denk, dat als ze weer rustig in het hospi
taal in Duitschland zijn ondergebracht, dat
alles heel snel vergeten zal zijn”
Dat moet men hopen, maar gelooven kan
ik het niet niet, kreeg ik ten antwoord. Het
is waar, dat deelneming en vriendelijke zorg
voor een oogenblik hun geestestoestand kan
afleiden en de zorg voor het herstellende
lichaam en een veranderde omgeving oogen-
schijnlijk het evenwicht herstellen kunnen,
maar wat in het diepst van de ziel ligtde
herinnering aan die onbeschrijfelijke ellende,
kan niet maar zoo vervangen en de reactie
geeft een moreele inzinking, dikwijls onher
stelbaar, die na den oorlog uit de diepte met
hernieuwde kracht zal losbarsten en dan
ach, laat ons daaraan niet denken Als ze
verwond in ’t lazaret aankomen, dan zien ze
er zoo mat, zoo diep-ernstig uit, turen en
staren voor zich heen alsof hun wereldbe
schouwing ondersteboven is gekeerd en ze
nu al het vroegere anders aanzien en een
nieuwe gedachten wereld zich voor hen opent.
Maar de haat en wraakzucht tegen de
in druk gesprek met eenige
burgervrienden, di^ hem de hand drukken
en gretig luisteren naar zijn verhaal. Dan
komen twee vrouwen en een meisjede
vrouwen in het zwart met die sombere
en droeve uitdrukking in heel haar wezen,
welke men tegenwoordig in het groote
Duitsche vaderland zoo heel veel kan opmerken.
Even zien zij naar den kruisridder en wenden
snel den blik af en de wanhopig smartelijke
trek, die zich toen om haar mond vertoonde,
deed me huiveren... haar Carl zou toch
zeker ook het ijzeren kruis gekregen hebben I
In de coupé tweede klasse van den sneltrein
bevonden zich twee militairen, een officier
en een vaandrig van de reserve. Twee oudere
heeren, welgedane kooplieden, stappen in, de
Neuste Nachrichten en het Tagesberieht in dé
hand. De trein vertrekt en het is alsof de
ernstige sombere stemming, die in het oorlog
voerende land omgaat, aan de gansche
omgeving wordt medegedeeld, zoodat op dezen
zonnigen zomerdag ook de reizende vreem
deling een beklemmende drukking over zich
voelt komen, waaraan hij zich niet kan ont
trekken. In den spoorwagen werd niet
gesproken in een hoek zat de officier en
keek strak en starend voor zich. Aan den
anderen hoek, tegenover mij, de vaandrig,
ernstig nobel gezicht met een somberen trek
om den mondhet viel me op, dat zijn
bruine klare oogen maar al te zeer uitdrukking
geven aan de vreeselijke ellende, die hij moet
hebben meegemaakt, want schichtig en
rusteloos waren zijn blikken, dan hier en dan
daar gericht als een wanhopige of waanzinnige,
die verbijsterd zoekende is om het verloren
evenwicht te herstellen en die voor zich geen
rust kan vinden in een omgeving waar hij
niet thuis is en die hij niet meer begrijpt.
Onwillekeurig waren mijn blikken met
medelijden op dezen strijder gericht, een
strijder wellicht voor wat goed en schoon is,
gedreven door hoog gevoel van plicht en
moraliteit, maar nu alles anders, nu gedwongen
en gesleurd in de vreeselijkste menschen-
slachtingte dooden op bevel en te ver
nietigen bet geluk van zijn medemenschen,
die toch evenmin schuld daaraan hadden en
die zijn broeders waren en niet zijn vijanden.
Dan trachtte ik door te dringen in zijn
gedachtengang zooals ik me die voorstelde te
zijn en zoo zat ik in nadenken verzonken
en vroeg ik mij af v^arom toch, waarom dit
alles zijn moest en poogde te vergeefs een
bevredigend antwoord te vinden. Ik werd in
die overpeinzing gestoord.
De welgedane koopman had achter zijn
gouden lorgnet het Tagesberieht van het
groote hoofdkwartier gretig bestudeerd en
reikt het nu zijnen buurman over.
«Die Lage im Osten ist ja ganz vomiglich,
im Westen auch befriedigend”, zegt hij met
voldoening en Siegesfreude in zijn stem, «die
Russen werden immer mehr geschlagen”. De
andere ziet het bulletin in en merkt dan op
«Der Linsingen wird mit den Russen bald
fertig werden. Immer feste d’rauf und so
kommen wir am Ende noch mal in Paris”.
De reservist had tot nu toe van zijne
medereizigers heel weinig notitie genomen
maar bij de zooeven gesproken woorden wierp
hij een vorschenden blik naar den koopman,
en er kwam een uitdrukking van spot en
verachting over hem, alsof hij op eenmaal
tot de wreede werkelijkheid werd teruggevoerd.
Dat waren dan wel de banale en oppervlakkige
opmerkingen van zijn rustig-thuisblijvende
landgenooten, voor wier financieele belangen
duizenden en nog eens duizenden werden
opgeofferd, maar niettemin het sneed mij door
de ziel en ik kon een gevoel van afkeer en
verzet maar nauwelijks onderdrukken en zocht
afleiding in een blik van verstandhouding