Nieuws- en Advertentieblad
Bols ward en Wonseradeel.
Prijsverlaging
Klein s Thee,
Theehandel Focke S. Klein,
1916.
Verschijnt Donderdags en Zondags.
55ste Jaargang.
No. 3.
1915.
j
i
VOOR
Zondag 9 Januari.
Afzonderlijke
P.
P.
hij
Die
P.
II.
P.
Ja,
Th.
P.
P.
Nu
Stadsnieuws.
p.
Th.
JAAROVERZICHT.
ADVERTENTIEPRIJS: 1—7 regels
10 Cts. per regel. Overigens
INGEZONDEN.
(Buiten verantwoordelijkheid der Redactie).
50 Cts. Vervolgens
10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
Het bureau van dit blad is telefonisch aangesloten onder No. 4.
Thomasvaer.
Wat zeg je? Op politiek gebied?
Dat ik dat dan niet snap!
Waarop heb je dan toch bet oog,
Of is het maar een grap?
ABONNEMENTSPRIJS: 40 Cents per 3 maanden.
Franco per post 50 Cents.
nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
’k Stem toe, dat zulk een kerkconcert
Ons biedt een groot genot,
Doch wie daaruit ’t bezoek verklaart
Die wordt wat echt bedot.
Nu d’oorlog
Houdt
Muziek.
„ERNST” EN „LUIM”.
’t Is me een genoegen onzen lezers attent
te kunnen maken op twee aanstaande ge
beurtenissen op muzikaal gebied, die in
karakter hemelsbreed verschillen en toch, elk
op eigen terrein, belangrijk beloven te zijn.
De eerste is de aankondiging der lezingen
door den heer Alt, waarin zal worden be
handeld de cyclus „der Ring der Nibelungen”,
van Richard Wagner, te houden op Maandagen
10 en 24 Januari a.s.
Deze manifestatie is een der mooiste van
de serie lezingen, over meesterwerken der
muziek, welke door den heer Alt werden of
Een kleine Staat, die lijdlijk weg
Maar drijft op ’t volkenrecht,
Die vaart, dat weet een ieder wel,
Daarbij vermoedlijk slecht.
zoo rondom ons woedt,
men zich hier ook klaar;
Naar mate dat wij sterker zijn,
Wordt minder het gevaar.
Men hoopt natuurlijk dat ’t voor ons
Niet meer dan oef’nen wordt.
Dat men voor oorlog blijft bewaard,
En ’t zelfs maar duurt heel kort.
Want ook dat oef’nen kost ons land
Een heele schat van geld,
En met de schatkist van den Staat
Is ’t ernstig reeds gesteld.
Wordt vervolgd.
In ons pakjes thans 20 ct.,
in vierdel pakjes 25 ct. Ge
broken Thee 18 ct. per ons.
In vele winkels verkrijgbaar.
Voor wederverkoopers
Bij Wed. J. Lemstra, Bolsward.
W. v. d. Goot, Makkum.
HARLINGEN.
Neen, neen, ’t geldt den gemeenteraad,
Daarvoor bleef stemming uil,
Al de partijen waren ’t eens,
Wat toch heel wat beduidt!
Door d’oorlog werd hier elk verzoend,
Partijschap ging aan kant,
De vrede Gods’ die is dus hier,
Men gaf elkaar de hand.
Wat blief je, Nel? Dat was ’t geval
Slechts in den eersten tijd,
Maar nu de oorlog zoo lang duurt,
Ontbrandt ook weer de strijd.
Dat leert de laatste stemming wel,
Voor ’n nieuwen weeshuisvoogd;
Door ’t politiek partijbelang
Wordt trouw op winst geoogd.
was weekmarktsdag,
men daar door de galg
De weekmarkt groeien zag.
men was vroeger ook wel leep,
Nu is de galg niet meer,
Doch ’t was destijds een prachtig ding
Voor vreemdelingverkeer.
Ilad men zoo iets in Bolsward maar,
Dat kwam hier schoon te pas;
Men zette graag een nieuwen paal,
Wanneer dat noodig was.
Maar Thomas! spotter! schei maar uit!
„Jij durft ook wel wat aan”.
Misschien, als nu de galg er was,
Kwam jij wel ’t eerst er aan.
Th. Och, kom, die straf is afgeschaft,
Men doodt geen schelmen meer,
Wel slaat men nog op ’t oorlogsveld
Onschuldigen ter neer.
Men past toch in de hoofdstad thans
Op boeven bovenst best,
Maar oudtijds was ’t recept heel kort
En ’t ging: „probatum est."
Al is ’t nu nog zoo’n groote schurk,
Men maakt hem niet meer dood,
Maar als men op een slagveld ziet
Daar gaat de zaak in ’t groot.
Dat moest nu toch ook niet meer gaan,
’t Past niet in onzen tijd,
Door d’ oorlog raakt de twintigste eeuw
Haar reputatie kwijt.
Wij doen ook aan dien gruwel mee,
Ook ons land maakt zich sterk,
En toch is ’t als men 't wel beschouwt,
Een vreeslijk moord’naarswerk.
O, d’ oorlog is onmenschelijk,
Zoo dat ik er van walg,
’k Hielp graag, al ben ik ook slechts vrouw,
Den oorlog mee ter galg.
Men zegt: 't Is een noodzak’lijkheid,
Men handelt uit verweer,
Doch waren alle menschen wijs,
Er was geen oorlog meer.
Th. Juist! Waren alle menschen wijs,
(Dat zei ook Kamphuys wel)
Deez’ aarde was een paradijs,
Nu is ze vaak een hel.
Maar aan die wijsheid hapert veel,
Dat merkt men al den dag,
En zoo komt, dat bij ’t helsch bedrijf,
Men niet berusten mag.
Het pacifisme geurt, dat’s waar,
Doch is nog toekomstplant,
In deze troeb’le omstandigheid
Helpt weerkracht slechts ods land.
Maar Thomas Weet je wel, dat toen,
(Als ik nu even mag
’t Woord „galgenlappers” kwam in zwang,
En ’t bleef tot dezen dag
Men is ook hier wel zuinig, hoor
Zie het papier slechts aan,
Dat men op ’t Stadhuis zelf bedrukt,
’t Kan niet goedkooper gaan.
Maar al te zuinig is niet goed,
’t Is daarom dat ik zeg
In ’t groot of ’t klein, kies altoos maar
Den gulden middenweg.
Th. Neen, niet al te zuinig, dat is waar,
Maar ook niet te royaal,
Doch ’k knoop, al is ’t dan ook de galg,
Nog graag iets aan dien paal.
Als vroeger in ons Friesch gewest
Een schurk was onverhoopt,
aan de galg moest, dan werd
In d’ hoofdstad opgeknoopt.
Zoo’n privilege was wat waard,
’t Bracht voordeel in de stad,
Want elk kwam gaarne er op toe,
Als men zoo’n booswicht had.
’t Was in die stad dan bijster druk,
Heeft grootva vaak verteld,
Het leek een feest haast als er een
Zoo werd terecht gesteld.
De strafplaats was van menschen zwart,
Men kwam van heind’ en veer,
Men hield wel van wat ruw vermaak,
In tijden van weleer.
Men hing bij voorkeur Vrijdags op,
Want dat
Men zegt, dat
Zoo’n kerkconcert is heel goedkoop,
Dat trekt al nummer een,
En dan de jeugd wil graag eens uit,
Dat ziet men algemeen.
Nu is zoo’n reisje naar de stad,
Bij avond wellekom,
Een zak met apenootjes mee,
Dan is dat uur gauw om.
Th. Nu, ’k hoor, je hebt daar meer gezien,
Dan ik wel had verwacht,
Maar och, als ik dat orgel hoor,
Sla ’k op niets anders acht.
’k Bewonder dan den organist,
Doch ook zijn instrument,
Daar zit een tonenmeng’ling in,
In reeksen ongekend.
O zoo! ’k gevoel heel wel den steek,
Dien ’k onder water krijg,
Als ’k niet mijn meening zeggen mag,
Is ’t beter dat ik zwijg.
Th. Kom, kom! Ik meen het niet zoo kwaad,
Je vat ook daad’lijk vuur.
Ga met mij maar de stad eens op,
Het is ons wandeluur.
Neen, dank je! ’t weer staat mij niet aan,
Maar jij hebt niet verteld,
Van je bezoek aan ’t kerkhof nog,
Hoe was het daar gesteld?
Th, Ja, ’k heb het nieuwe deel bezien,
En ’t stond mij bijster aan
Dat, nu de duiker is hersteld,
’k Er veilig kon vandaan.
Dat nieuwe deel heeft ruimte zat,
Daar kan men lang mee toe,
En ’t barenhok is ook soüed,
Met ’n dak van ’k weet niet hoe.
Dat noem ik nu verheven stijl,
Zoo’n dak met spitsen top,
Maar ’k ben geschrokken bij de deur,
Daar staat een doodskop op.
Oom Hein had nooit een fraai gelaat,
Zijn wangen zijn te smal,
Maar dit gewrocht op ’t barenhok,
Dat kijkt toch bijster mal.
En toen ’k de kosten van ’t geheel
Zoo in mij om liet gaan,
Dacht ik, dat eischt een heele som,
Men durft het hier wel aan.
Dat ging zoo niet in ouden tijd:
Voor ruim vier honderd jaar
Lei men de zaak goedkooper aan,
Wat ’k nu vertel, is waar.
.Een Bolswardsch snijder, Flick genaamd,
Kreeg ruzie met zijn vrouw,
Hij stak haar dood en moest daarom
Toen beng’len aan het touw.
Men had hier destijds wel „de Kaak”
Dat was niets voor deez’ vriend,
Daar hij, als vrouwenmoordenaar,
De galg wel had verdiend.
Omdat men hier geen wurgpaal had,
Doch in de hoofdstad wel,
Werd Flick daarheen getransporteerd,
Op rechterlijk bevel.
was de galg daar oud en zwak,
Flick nam de zaak goed op
En dacht, toen hij dat toestel zag
Die paal houdt nooit den strop.
En toen de beul hem nader trad,
Bracht hij ’t bezwaar te berd,
En eischte, dat hij naar de wet
Solied gehangen werd.
Toen moest de straf wel opgeschort,
Flick kreeg weer af het touw,
De Vroedschap moest beslissen eerst,
Hoe ’t met de galg nu zou.
Men zei: „De paal is werk’lijk zwak,
„Een nieuwe kost veel geld,
„Het beste is nu, dunkt ons, dat
„De oude wordt hersteld”.
En dat is toen ook zoo geschied,
Flick ging solied omhoog,
Doch ’t had de stad niet veel gekost,
Daarvoor hield ’k mijn betoog.
Wel liep ’t verkiezen van den Raad,
Hier zonder stemming af,
Dat is zoo... doch leid daaruit niet
Te veel beteek’uis af.
Ik zie daar heel geen vrede in,
Maak daarop maar geen staat,
S. D. A. P. die kwam niet uit,
Zij vond geen candidaat.
Doch in het Achtbaar Stadsbestuur,
Daar bleven allen aan,
Alleen de Nestor van den Raad
Is van ons heen gegaan.
Wat die voor Bolsward heeft verricht,
Is der vermelding waard,
Hij bleef tot op zijn ouden dag
Heel werkzaam toch van aard.
Bij alles waar hij deel aan nam,
Gaf hij meest aan den toon,
Als raadslid werd hij, na zijn dood,
Vervangen door zijn zoon.
Maar je eerste vredeteeken faalt...
Je kent geen politiek...
En wat was ’t and’re dat je zei,
Was dat bij de muziek?
Ja, Thomas, och, dat weet je wel,
Dat doelt op den heer Alt,
Die nu bij de Bolswardsche Krant
In goede aarde valt.
O ja, die oude kwestie weg!
Ja vrouw! je hebt gelijk,
Want wederzijds, dat lazen wij,
Gaf men van vrede blijk.
Het heeft mij waarlijk goed gedaan,
Dat dit werd bijgelegd,
Want nu wordt ook weer in de krant
Wat goeds van ’t spel gezegd.
Want ’t is zoo, vrouw, men heeft daarbij
Te doen met hooge kunst,
En uit het druk bezoek blijkt wel
Dat ’t staat in hooge gunst.
Geachte Redactie
Naar aanleiding van het ingezonden stuk
van den heer P. F. v. d. Wal in bet vorig
nummer van dit blad, dieue het volgende:
Ik verschil zeer van gevoelen met den heer
v. d. Wal, die meent, dat zaken als de be
noeming voor Weesvoogd niet in de bladen
door een raadslid moeten worden behandeld.
Daarvoor is, zegt hij, de plaats in den Raad.
Volgens mijne meening, kan een zaak, de
belangen der ingezetenen betreffende, nooit
te veel in het openbaar worden behandeld.
Een schriftelijk debat, rustig en kalm ge
steld, kan vaak meer nut afwerpen, dan een
betoog, voor de vuist weg in den Raad voor
gedragen, vaak steunende op cijfers en ge
gevens, die later den toets der critiek niet
kunnen doorstaan.
De Voorzitter van den Gemeenteraad zou
zeker ook wel bezwaar maken, dat in volgende
zittingen telkens het woord werd gevraagd
over zaken, in de vorige zitting behandeld
en afgehandeld.
Maar het debat moet boven alles zakelijk
blijven en de schrijvers kalm.
Dat is voor de goede verhoudingen onder
ling een eerste vereischte.
Wat nu het zakelijk gedeelte van het stuk
van den heer v. d. Wal betreft, daarop is
mijn antwoord
Met pertinente zekerheid is me bekend,
dat de 4 vrijzinnige en 2 chr.-historische leden
van den Gemeenteraad, bij de benoeming voor
Weesvoogd gestemd hebben den eersten can
didaat van de voordracht van Weesvoogden.
De conclusie ligt voor de hand, dat de
7de stem, bij de eerste stemming uitgebracht
op den tweeden vrijzinnigen candidaat van
den heer v. d. Wal was.
Van den heer Eerdmans, die als verdediger
van den eind-uitslag der stemming het woord
voerde, mag en kan dit niet worden verwacht.
Wanneer door den heer v. d. Wal wordt
verklaard, dat deze conclusie mis is (wat hij
nog niet heeft verklaard), dan ben ik direct
bereid, mijne verontschuldiging aan te bieden
en mijne woorden in te trekken.
Maarmaar dan wordt de zaak er nog
duisterder op, want dan is deze stem afkomstig
van een der vier Katholieke collega’s, wat
toch in ’t geheel niet verwacht kan worden.
Dat de heer v. d. Wal in de eene vergadering
niet tegen en in de volgende voor de Kermis
stemde, is zeker aangenaam te hooren.
Hieruit blijkt immers, dat hij in deze zaak
wel een gevestigde opinie had.
D. TERHENNE.
Bolsward, 6 Januari 1916.
Bolswardsche Courant
H
<1
PlETERNEL.