lieuws- en Advertentieblad Bolsward en Wonseradeel. 1916. No. 6. Verschijnt Donderdags en Zondags. 55 ste Jaargang. Donderdag 20 Januari. BINNENLAND. 1915. JAAROVERZICHT. VOOR afzonderlijke Th. P. IV. (Slot.) P. Th. P. was P. En Th. weg, Een Stel zoo p. weg, Arnh. Cl. De nog alle men nu Je n, ar k it n e n - r .1 1 c i te ADVERTENTIEPRIJS: 1—7 regels 10 Cts. per regel. Overigens naar Het bureau van dit blad is telefonisch aangesloten onder No. 4. ABONNEMENTSPRIJS: 40 Cents per 8 maanden. Franco per post 50 Cents. nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent. De brandweer had dus niets te doen, Zij rukte nimmer uit, Haar werk was nu vergad’ren slechts En oef’nen met de spuit. Al heeft men dus geen brand gehad En is dat best gegaan, Dat niemand in den brand eeus zat, Zoo moet men ’t niet verstaan. Ja vrouw ’k geloof wel wat je zegt, Ben je nu uitgepraat? Spreek liever van wat anders maar, En maak je niet zoo kwaad. 50 Cts. Vervolgens plaatsruimte. over den ouden spoordijk naar Wester- Zij hadden bij zich een hoeveelheid en plantenboter, die zij bij Zevenaar de grens wilden brengen. In het een van de kolken Ons industrie gaat niet vooruit, Dat hoort men algemeen, En waarlijk gingen voor en na Ook reeds fabrieken heen. Al was Geen varkens. Te Delft zijn negen slagers gestraft, wegens van de bepalingen op de levering van regeeringsvarkens. acht slagers zullen gedurende één één gedurende 14 dagen geen overtreding van vleesch Aan maand en regeeringsvarkens geleverd worden. Voor enkelen beteekent dit een schadepost van ruim f 1000. N. v. d. D, Ha, ha daar kwam je sneu te pas, ’k Heb haast met je te doen. Je noemt mij zoo nieuwsgierig steeds, Trek nu maar aan den schoen. Thomasvaer. Men had dit jaar hier heel geen brand, Dat viel dus nog al mee, Maar trouwens, die van ’t vorig jaar Kon tellen ook voor twee. marine aanboord van en toen door de sluis een stuk land Joure. Een druk verkeer heerschte er den geheelen Zondag op den Leeuwarderweg, honderden nieuwsgierigen gingen een kijkje nemen naar het hooge water, dat dit jaar zeldzaam hoog is. Wij herinneren ons het jaar 1910, toen ook de polders er onder waren geloopen, maar toen kon echter den weg nog goed passeeren, wat beslist onmogelijk is, daar deze op sommige plaatsen wel 75 c.M. onder water staat. Bij een veehouder staat het water twee voet hoog in de woonkamer, zoodat het huisgezin op den zolder moet wonen. Inderdaad voor de betrokken personen een benauwde toestand. O. N. De te Makkum aaugespoelde mijn is door personeel van de 1 een vaartuig geheschen naar binnen gebracht. Op aan de Idsegahuister opvaart werd het ge vaarlijke ding tot ontploffing gebracht. Er werd een gat van 2,50 M. in den grond geslagen. Een smokkelaar verdronken. Zaterdagnacht reden twee Arnhemmers per rijwiel voort. spek over Arnhemsch Broek boven verdween plotseling de eene man, zekere K. die voorop reed, met rijwiel en al. De tweede hoorde een plomp in het water, doch zag niets meer. Het bleek, dat zijn makker naast de brug was gereden. Het gelukte niet den man te vinden, ook niet toen een schildwacht, die in de nabijheid stopd, te hulp kwam. Gistermorgen is het lijk door de politie opgebaald, ook het spek en het rijwiel werd gevonden. Herin’ring en de zoete hoop Zijn sterren in den nacht, Wier vriend’lijk licht mij telkens nog Vertroostend tegenlacht. Ik voel, mijn krachten slijten ras, ’t Is denk’lijk ’t laatste jaar, Ontvang dus nu ten afscheid nog Een groet van Thomasvaer. Nu Thomas weer is uitgepraat, Kom ik nog even voor, En zeg je, wat ik van hem denk, Maar niet verklappen, hoor 1 Hij heeft deez’ week wat kou gevat, En aan zich zelf nu 't land, Doch dat gaat zoo met d’ouden man, Hij is wat zwaar op hand. Hij is ook met ’t verkeerde been Vandaag van ’t bed gestapt, Hij zal met wat kamillenthee Gauw weer zijn opgeknapt. Ik raad hem lichte athletiek, Dat is je middel thans. En stellig wordt, met 't mooie weer, Hij spoedig heel wat mans. Al meent hij zelf dus ook te staan Met één voet reeds in ’t graf, Ik zeg U, lezers gij en ik, Zijn lang niet van hem af. Ik zie het met mijn zienersblik, Maak hierop vast maar staat, Dat Thomasvaer heel lang nog leeft, Wijl onkruid niet vergaat. Hij komt wel ’t volgend jaar terug, En rijmt weer dat het klapt, Zijn ziekte is maar lariekoek, Dat heb ik goed gesnapt. Pieternel. Dit jaar kwam slop de spinnerij, Men had aan wol gebrek, nu nog staat de rijwielzaak Op sprong reeds van vertrek. ’k Ben blij dat d’olieslagerij Nu weer is opgebouwd, Als die nog ook verdwenen was, Had het mij zeer berouwd. Maar vrouw 1 wat ben je stil vandaag, Je zegt geen enkel woord 1 Pieternel. Nou, wijl je sprak van industrie, Heb ’k je maar niet gestoord. Dat is voor mij geen onderwerp, Als je mijn raad begeert, Hoop ik, dat je iets nemen wilt, Wat mij ook int’resseert. Th. Nu ja, je hebt gelijk, ’t Is waar, ’t Was niet op uw gebied, Maar ’k heb wel heel wat beters dan, Dat mij te binnen schiet. Van Eeden kwam in het gevlei Der dames van de stad, ’t Was wensch'lijk voor je vrouwenbond. Dat men hem vaak hier had. Vooral de oud’re dames toch Die sprak hij zeer naar ’t zin, Want zulken waren in zijn oog, Naar ’k hoorde, lang niet min. wijsheid haast van hooger kracht, Met fijn gevoel gepaard, Dat is voor onze dames wis Een feelcitatie waard. Je bent ook over ’t jongste heen, Als ik ’t dus goed begrijp, Dan is je z/intuitie” helder, Nel En je oordeel nu wel rijp. We], oude spotter, die je bent! Heb je weer wat gehoord Spreek dan toch Hollandsch, als ’t u blieft Wat is dat voor een woord? Maar ja, ik vat je knepen wel, ’t Is jou weer in den weg, Dat ook de vrouw om rechten vraagt... Hoor dan, wat ik je zeg Ik ben op rijp’ren leeftijd, juist Zoo dat ik je wel voel Jij met je kracht en kloek verstand, Weet dan wat ik bedoel: Ik heb het eerder reeds gezegd, Hoe jij er ook om lacht, Het vrouwenkiesrecht komt er toch, Dat keert geen mannenmacht. Van het congres daar in den Haag Ging goede stemming uit, De vrouw verfoeit den oorlog zeer, Zij voelt wat krijg beduidt. Al vecht zij zelf dan ook niet mee, Zij lijdt misschien nog ’t meest, En ieder die verstandig is, Deelt dus haar vredesgeest. De hedendaagsche maatschappij Laat ons heel duid’lijk zien: mannen sturen ’t in de war, De vrouw moet hulpe bièn. Maar ’k vind je hebt daar buiten wel Flink nieuwtjes opgedaan, Nu wil ik ook wat zeggen nog, Want dat trok mij meer aan. Kreeg ’t krijgsvolk weer een nieuw tenue, Wij doen ook daarin mee, Want de politie kreeg een pak Van wat moderner snee. Men gaf een pet, koetsiersmodel, d’Agenten eerste klas, Die zijn des Zondags nu wat mooi, Waar ’k eerst haast trotsch op was. De brandweer en de wacht van ’t park, Kent men ook aan hun pet, En toch is er een ambtenaar, Daar schijnt niet op gelet. Dat is de chef van ’t doodenrijk, Waar vaak mijn oog op viel, Die zwiert bij een begrafenis Met oude pet en kiel. Och, geef dien man een knappe pet, Met passend donker kleed, De vreemden erg’ren zich er aan, Dat doet mij waarlijk leed. Th. Ja, vrouw, daar roer je een teere snaar, Het geldt de laatste eer, ’k Bracht dit jaar menig vriend naar't graf, En dat trof mij zoo zeer. ’k Heb d’oude bode van ’t Stadhuis Op ’t feest de hand gedrukt, En korten tijd daarna werd hij De zijnen reeds ontrukt. De smart’lijke herinnering Aan vrienden, die ’k verloor, Die zeggen mij, als oude man Wij gingen D slechts voor. Maar ’t hinderde mij dan wel vaak, Zoo vuil ons kerkhof was, Dit najaar zag ik ’t doodenperk Vol bladen en lang gras. ’k Hoor ook, dat oude graven weer Vervallen aan de stad, Wanneer men binnen ’t jaar niet meldt, Dat men daar rechten had. Ik vind, dat gaat gemak’lijk zoo, Maar is dat wel naar ’t recht Familiegraf of monument, Zoo’n eigendom is echt. nu, zoo’n eig’naar weet het niet, Woont soms in ’t buitenland, Is die dan al zijn rechten kwijt Dat staat nog in bestand Dat men bij ’t geen men nu verkoopt, Zulk soort bepaling maakt Kan gaan, maar niet dat men maar Aan vroeg’re rechten raakt 1 Een graf dat eenmaal is gekocht, Vervreemdt men zoo maar niet, Ik vrees, dat die bepaling wordt Een bron van veel verdriet. Wat zijn dit jaar, in ’t laatst vooral, Veel oud'/es heengegaan, De doodsklok zei mij telkens dan O, Thomas, denk hier aan Wanneer ’t houweel in ’t eikenwoud De oude stammen knakt, Dan leert je zulks, dat j’ook weldra Kunt worden neergesmakt. Het trekt mij dus ook minder aan Al wat er verder woelt Hij is gelukkig, wiens gemoed De ware kalmte voelt. Wie boven tienmaal zeven is, Heeft in gewoel geen lust, Dan staart hij in de somb’re kuil, Waar ’t stof weldra in rust. ’t Gesprek van ’t kerkhof stemt tot ernst, Ja vrouw, dat is ’t geval, Ik voel, dat ’k spoedig ook verlaat, Dit aardsche tranendal. Wie steeds getrouw zijn plicht volbracht, En ’t eerlijk pad begaat, Die huivert niet voor ’t kille graf, Dat hem te wachten staat. Nou, eerst ga je mij tergen steeds, Dan trek je weer bakzeil, Maar ja, ik zal de wijste zijn, Want twisten brengt geen heil. En toch de stad ging pleiten weer, Doch d’uitslag is bekend Wie ’t recht met advocaten zoekt, Trekt meest aan ’t kortste end. Een voor’ge maal ging ’t om een paard, En dat won toen de stad, Maar ’t eindbesluit van ’t zaakje Dat men de kosten had. Nu ging het om een strookje land, Ontwoekerd aan de meer, En wijl men dit pleidooi verloor, Moest men betalen weer. 't Is raadzaam te vermijden twist, Geef liever maar wat toe, Want ’t is, zooals het spreekwoord zegt, Van ’t pleiten om een koe. Spreek liever van wat anders, man Je liep langs de Blauwpoort, Wat was er daar voor je te zien ’k Heb dat nog niet gehoord. O ja, daar bij de Marnezijl, Bracht men verand’ring aan, De tram mijdt nu die hooge brug En rijdt langs eigen baan. Een wegje met een reuzenzwaai Werd daar nu aangelegd, De tram kruist tweemaal nu den Daar ’s alles mee gezegd. De demperij kwam ook gereed, Doch ’t ging wat vlug in ’t werk, Als daar geen averij mee komt, Verwondert het mij sterk. ’t Was een fortuintje voor die buurt, ’t Werk kostte hen niet veel, De Raad wou ’n einde aan die zaak, Gaf ver’weg ’t grootste deel. Wat anders trok mijn aandacht nog, Een tweespan liep er voor. ’t Is d'équipage van de stad, Ik vind het deftig, hoor 1 Die tonnenwagen kreeg, naar ’k meen, Ook een expresse schuur, Ik vind het een met ander wordt Dan wel een beetje duur. Maar och, het was ook maar een proef, Die kar werd niet gebruikt, Tot eens de Raad vroeg, hoe ’t zoo komt Dat men er niets van ruikt? Nu ’t laatste halfjaar rijdt hij wel, Men durfde ’t niet meer aan, Om dien kolos daar steeds maar zoo Rent’loos te laten staan. Bij ’t pluimvee van de V.P.N. Moest ik ook even zien, Maar ’k kwam daar wat beteuterd ’t Was toeval zoo, misschien. hier de collectie fraai, Toch gaf ’t mij geen vermaak, ’k Heb dikwijls hanen kraaien hoord, Heel vaak ook eendgekwaak. Die vogels maakten ’t mij te druk, Ik raakte ’t hoofd haast kwijt, 'k Ging dus naar de konijnen toe, Herdacht mijn jongenstijd. Maar ’tgrootsteen ’t mooist konijn dat’k zag Kreeg toch den prijs er niet, Omdat het, zei men lachend mij, Eén oor wat hangen liet. ’k Begreep wel, waarom men ’t mij zei, ’k Werd tot aan d’ooren rood vJij loopt op nieuwtjes altoos rond”, Kreeg ik daar op mijn brood. Jou beide ooren hangen steeds ffNaar praatjes in de stad 1” ’k Ging schaamrood heen, omdat men mij Zoo fijn voor ’t lapje had. ^Zoo’n oude snuiverhoord’ ik nog, Men lachte om de grap, Wijl ik uit haast, met ’t stramme been, Nog struikelde op de trap. 1 I Bolswardsche Courant 1 1 1 m ■n Q ?r

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1916 | | pagina 1