lieuws- en Advertentieblad
Bolsward en Wonseradeel.
1916.
Verscnijnt Donderdags en Zondags.
No. 72.
55ste Jaargang.
Donderdag 7 September.
Voor het Kantongerecht.
I?
VOOR
8 maanden.
afzonderlijke
MIJN DEBUUT.
dat bij
X
t
t
Wel
een»
van
ABONNEMENTSPRIJS: 40 Cents per
Franco per post 50 Cents,
nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar 5 Cent.
zou en
eenige
zijn
van een
zeggen,
boodschap wel
we er niet meer
Zitting van Vrijdag 1 September 1916.
ADVERTENTIEPRIJS: 17 regels 50 Cts. Vervolgens
10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
Het bureau van dit blad is telefonisch aangesloten onder No. 4.
Nu kwam voor H. P. te Bolsward, die
terecht stond omdat een jongen in zijn bakkerij
helpt na 7 uur ’s avonds.
Beklaagde is erg doof maar hij bekent de
overtreding. De jongen hielp hem wijl hij
geen knecht kan krijgen.
De heer Kantonrechter wenscht bekl. nog
te vragen of de jongen ’s avonds nog wel
helpt maar bekl. kan hem niet verstaan,
hoe ook voor zijn oor geroepen wordt.
De deurwaarder herhaalt voor beklaagdes
oor die vraag en ja nn weet hij waar
men op uit wil en verontwaardigd roept hij:
„Neen, hoor, de jongen gaat 3 uur al weg.
Als de politie het niet gelooft, moeten zij
maar op de brug of in de wagenmakerij van
Kramer zien, daar is hij meestal”.
De heer Ambtenaar spaart de moeite om
den eisch uit te roepen, maar toont schriftelijk
aan beklaagde wat hij hem heeft toegedacht.
Dat konden wij dus niet hooren bijgevolg...
moet ik dat blauw blauw laten.
stek behandeld zijn, zullen
van zeggen.
Uitspraak op 15 September a.s.
ons begaven
en er hing reeds
tabaksrook, terwijl de
het examen had te onderwerpen
een guren Februarinamiddag met
stad- en lotgenoot, tevens concurrent, die
„Werkstaking” van Coppée had af te
naar het kleine dorpje in
een der greidhoeken onzer Provincie gelegen.
Wij ontwaardden reeds spoedig de herberg
waar het feest zou gehouden worden en
trotfen daar reeds, behalve onze medebroeders
in de kunst, een tamelijk groot publiek, uit
’t dorp en de omgeving bijeengetrommeld, aan.
De Vereeniging van wie de fuif uitging,
beoefende de edele zangkunst en
passant tusschen de voordrachten
nummers doen hooren.
De bovenzaal waarheen wij
was laag onder verdieping
een dikke nevel van
ventilatie veel te wenschen overliet. Aan het
eind van het locaal een podium, op een bord
den naam van de Zangvereeniging, eenige
muzieklessenaars enz.
On middellijk vóór de stellage drie stoelen
met tafeltjes, waarop op de stoelen meen
ik zoo aanstonds bet Sanhedrin zou plaats
nemen, dat over het wel en wee van de deel
nemers zou hebben te beslissen. Dan volgden
er plaatsen voor het publiek en eindelijk,
heelemaal achteraan, twee banken bestemd
voor het zoodjepardon voor de voor
dragers. Ter bekwamer tijd verscheen de vier-
of liever drie-schaar, bestaande uit een klaver
blad van de edelste mannen uit bet dorp,
de predikant, de notaris en het schoolhoofd.
Ik maakte mij al bij voorbaat lekker met de
gedachte, deze hoogstaande mannen zoo straks
nè, afloop gezellig met ons te zien fuiven,
hoewel ik toch ook reeds eenigen twijfel niet kon
onderdrukken ofdat alles welzoo zou zijn, gegeven
de plaats dien de heeren voor ons hadden
gereserveerd en het volkomene negeeren, dat
ons van de zijde dier vroede mannen ten deel
viel. Niet de minste notitie toch werd van
ons genomen.
Af en toe keerde een der inboorlingen zijn
tronie om ten einde ons eens goed op te
nemen. Een onzer mede-broeders, een man
die zijn sporen reeds lang had verdiend, werd
hierover ten langen leste zoo gebelgd, dat hij
op een gegeven oogenblik zich vergat en luid
uitriep: „hou je kop voor je”. Dit'hielp;
het geachte auditorium was zoo welwillend
den geheelen avond verder vóór zich te zien.
Nauwelijks had de klok acht uur geslagen
of de bel ging. Vooraf een proloog van den
Voorzitter der Jury, den dotniné, die in een
kernachtige toespraak hoog opgaf van het nut
dat dergelijke bijeenkomsten afwierp, daarbij
zinspelende op den naam van het Zang-
gezelschap, waar de grootste „Harmonie”
heerschte, terwijl hij de leden er van uit-
noodigde de avond met een zangnommertje
Het is reeds vele jaren geleden dat ik
mijn eerste schrede zette op de planken, wel
te verstaan als liefhebber van de voordracht
kunst.
Destijds deel uitmakende van een riciteer-
vereeniging, hoorde ik van enkele mijner
medeleden die af en toe den boer opgingen,
met andere woorden deelnamen aan wedstrijden
in het reciteeren ten platten lande, welk een
jovialen, gezelligen toon daar heerschte en
hoe de deelnemers door de betrokken Besturen
werden onthaald.
Twee dier kennissen waren zelfs zoo ge
lukkig geweest het eere-metaal te verwerven
en geurde natuurlijk niet weinig met het
behaalde succes.
In een en ander vond ik aanleiding om
bij voorkomende gelegenheid ook eens uit te
komen, waartoe ik al vast een mooi mopje
instudeerde.
Toen dan ook in het vroege voorjaar van
achttien honderd en zóóveel, liefhebbers
werden uitgenoodigd mede te dingen in den
wedstrijd op een klein dorpje, ongeveer een
paar uur van onze hoofdstad gelegen, meldde
ik mij aan en ontving weldra de mededeeling
dat ik met het door mij gekozen vers was
toegelaten en een rijksdaalder had over te
maken aan den kastelein van het dorp, als
zekerheidsstelling voor mijne overkomst, daar
wanneer ik hiermee in gebreke bleef, deze
verbeurd werd verklaard.
Vol spanning wachtte ik den dag af waarop
ik mij aan
en toog op
een
de
filmen, per trein
geen school dan
de jeugd en de vrije
nuttig en doel-
De laatste beklaagde die tegenwoordig was,
is P. A. te Waaxens. Deze werd 30 Juli te
half elf bekeurd wegens rijden zonder licht
op de fiets.
Bekl. bekent, maar zal zeggen, hoe het
eigenlijk is gekomen. Hij en zijn vrouw
zouden den vorigen Zondag al een bezoek
brengen bij een familielid, een oude vrouw
die jarig was, 84 jaar werd ze al. Dien dag
kwam er verhinderingen daarom den volgenden
Zondag er heen, maar er kwam al weer wat
in den weg, zoodat het al later werd dan wij
wilden maar toch er nog even heen. De
bedoeling was bij daglicht terug maar het
werd ook al weer later dan wij wisten.
Het gemoedelijk gesprek tusschen den heer
Kantonrechter en beklaagde, willen we eenigs-
zins op den voet volgen.
K. Had U het daar zoo goed, dat je er
wat lang bleeft?
B. Dat oude mensch was zeer in haar
schik dat we kwamen en om haar verjaardag
gedacht hadden zoodoende, mijnheer, duurde
de visite langer dan we van plan waren.
K. En toen heb je op den terugweg ge
fietst zonder licht op de fiets?
B. Ja, ik ben zelden zoo laat op den weg
dat de lantaarn noodig is en mijn vrouw nog
minder. Toen ’t dan ook al wat donker was,
zei mijn vrouw: wij mogen er wel bij gaan
loopen en dat hebben we ook gedaan.
180 meter ’k heb het straks nog
nagegaan vóór het dorp zijn we al
de fiets gesprongen.
K. ’k Begrijp dat, je dacht in ’t dorp
kan wel eens een politie zijn, niet waar?
Bekl. Nu ja, we waren ook haastig om
weer thuis te zijn, drie meisjes samen in huis,
op Zondagavond, dan wil je liefst thuis zijn.
Maar, mijnheer, ik kan mij toch niet be
grijpen, dat de politie ons heeft zien rijden,
want het was wat nevelig en duistere maan.
Toen de agent dan ook riep: „Dat was even
te laat, hé?” verwonderde ik mij er over dat
hij ons heeft kunnen zien rijden.
K. De politie heeft jonger oogen dan U,
moet je denken en die oogen zijn gewend in
de duisternis te staren.
B. Ja, mijnheer, ik denk haast dat de
agent die ons des namiddags er heen heeft
zien rijden wel gedacht zal hebben: „dat kan
wel eens een latertje worden” en
eigenlijk op ons stond te wachten.
K. Hoe zoo? Staat U dan als een plakker
bekend?
B. Neen, mijnheer, heelemaal niet, wij
gaan geregeld met de kippen naar bed, docb
dien avond is ’t wat laat geworden.
K. Als U dus weer eens bij die oude
vrouw op bezoek gaat, zou ik mij wat vroeger
op ’t pad begeven, dunkt mij.
B. Ja, mijnheer, of dan de fietslantaarns
mee dan hebben wij ons niet te haasten.
Na dit gemoedelijk discours eischt de heer
Ambtenaar f 1 of 1 dag en voor zijn
vrouw, die nu niet aanwezig was, maar dien
Zondagavond ook zonder licht heeft gereden,
een gelijke portie.
Meer beklaagden waren er niet. Wel werden
in nog een paar zaken de getuigen gehoord,
o.a. in een bekeuring van een echtpaar te
Bolsward, dat in de steeg bij de Gasfabriek
te laat van de fiets ging, zoodat de politie
zag dat ze het waarschuwingsbord al een heel
eindje voorbij waren.
Van een veehouder te Ytens, die in den
vroegen morgen zijn vee los langs den openbaren
weg dreef maar omdat die zaken bij ver
in de maand Augustus was geen zitting
gehouden, de vacantiemaand gaf ook bij deze
rechtbank vacantie. Echter de overtredingen
worden er evengoed om geconstateerd, en zoo
is het aan de lijst van beklaagden heden wel
te zien, dat „de oogst” groot is. Niet minder
toch dan 79 strafzaken waren aan de orde.
Van deze overtredingen vielen er 19 onder
de „kinderwetten.” Deze worden niet in
openbare zitting behandeld wij kunnen er
dus niets van melden. Echter het respectabel
hooge cijfer staat waarschijnlijk wel eenigs-
zins in verband met de schoolvacanties. Op
het langst der dagen en
is er veel vrije tijd voor
tijd wordt niet altoos even
matig besteed.
Van bet zestigtal oudere beklaagden waren
slechts weinigen opgekomen om zich te ver
ontschuldigen. De eerste die bij het oplezen
van zijn naam „Present!” riep was C. v. d. Z.,
te Bolsward, omdat zijn zoontje Jan meer
vacantie van school had genomen, dan de
meester gaf. Het bleek deze knaap dikwijls
verzuimt.
De vader, die hiervoor terecht staat, beweert
dat het niet helpt, dat hij zijn jongen naar
school stuurt, want zegt hij: de meester gooit
hem er toch weer uit.
Het Hoofd der school, als getuige gehoord,
verklaart dat de jongen nog leerplichtig is,
maar zeer ongeregeld komt. Van wegzenden
is hem niet bekend, doch wel weet hij dat
de knaap zeer lastig en onwillig is. In Mei,
Juni en Juli is de knaap bijna niet in school
gezien, maar wel weet getuige, dat de jongen
geregeld op straat is, en Donderdags heeft
hij hem meermalen op de veemarkt gezien.
De heer Kantonrechter vermaant dezen huis
vader, dat hij toch moet zien zooveel invloed
op zijn kind uit te oefenen dat het getrouw
de school bezoekt en zich daar ordelijk gedraagt
ook. De gevolgen komen op voor hem, want
hij is in dezen de aansprakelijke persoon.
Beklaagde antwoordt hierop nog dat bij
den jongen genoeg bestraft, daar mankeert
het niet aan.
Eisch f 2 of 2 dagen met de mede
deeling er bij, dat ingeval het verzuim her
haald wordt en beklaagde weer wordt bekeurd
een zwaardere straf volgt.
Dezelfde beklaagde had nog een proces
van gelijken aard, zijn dochter Jitske was
ook te dikwijls uit school gebleven. Vader
zei, dat dit meisje veel leed aan hoofdpijn en
ook wel aan „kramp in ’t lichaam.” Hij of
vrouw gaven daarvan kennis door middel
buurvrouw, die het aan meester zou
en ook kregen andere kinderen de
mee.
Het Hoofd der school heeft die boodschappen
niet ontvangen, en ook de klasse-onderwijzer
heeft hem gezegd dat bij de 47 aangeteekende
verzuimen niet die voor ziekte begrepen zijn.
De heer Kantonrechter vermaant vader, dat
ook het meisje getrouw moet komen. Werke
lijke ziekte is een verschoonbare reden, en in
dat geval moet hij een vertrouwde boodschapper
naar de school of den onderwijzer zenden.
Het Hoofd der school verklaart nog, dat
het kind niet zwak of ziekelijk is, waarop
beklaagde nogmaals aanvoert dat het meisje
veel last van hoofdpijn heeft, en hij stuurt
ze naar school als ’t maar half kan.
De eisch is ook hier: f 2 of 2 dagen hecht.
De volgende beklaagde die tegenwoordig
is, is J. N. te Bolsward. Deze heeft op een
avond in Juli ’s avonds gereden op een rijwiel
zonder licht.
Bekl. bekent, hoewel het niet zoo laat was
als de dagvaarding aangaf. Daar staat ver
meld dat het 10.45 was, doch het was zoowat
kwartier na tienen. Het was ook nog niet
duister, de lantarens in de stad waren ook
nog niet op. De almanak wordt geraadpleegd,
en daaruit blijkt dat voor tien uur het licht
op de fiets al op moest dus het was kwart
over tien toch ook al mis met hem.
Bekl. stemt dat toe, want hij wil er niet om
jokken, maar hij was met meerderen op de
fiets van Sneek gekomen. Die reden de stad
in en werden niet bekeurd, doch hij reed de
Kade om, en daar stond een agent.
Op de vraag van den Rechter, waarom hij
niet liever het licht opstak antwoordt hij,
dat hij dacht, nog juist vroeg genoeg thuis
te komen. Eisch f 1 of 1 dag.
te openen. Nadat dit geschied was werd no.
één van de achterste banken opgeroepen en zoo
af en toe een nommer zang en een voordracht.
En toen kwam de beurt aan mij. Ik doorliep
de spitsroeden, stapte op de verhooging, hoog
voor de examitoren, van wie ik een genadig
knikje ontving en stak van wal met het
„Vogelnestje” van Spandaw, destijds een zeer
gerenommeerd merk, maar thans gedis
kwalificeerd. Er komt zoo iets in voor van
een voog’lenpaar dat zijn nest in een breed
getakte, aan den stroom staanden eikenboom
heeft opgeslagen, onder luid en vroolijk tieren'
in den burgerlijken stand was opgenomen,
met zeer veel zorg de kinderen opvoedt in
alle vogelen deugden, om beurten op fourage
uitgaat en nè volbrachten arbeid 's avonds
onder het zingen van een dankgebed zich ter
ruste begeeft. Doch eilacie, aan dat pastorale
dreigt een einde te komen, want zie, eens op
eenen middag, terwijl de vader om voedsel
er op uit is, breekt er een hevig onweder los.
Donker en dreigend drijft het nader, de
teedere moeder ducht dat de bliksem het
kroost zal treffen en bij het ratelen van den
donder buigt zij het kopje neer en wacht,
bij haar kroost gezeten, gelaten het woedend
element mitsgaders de gevolgen af. Maar wat
zij voor de oorzaak van haar dood en die
barer kinderen houdt, verandert in een redder
van het leven. Want ziet in de onmiddellijke
nabijheid van de echtelijke woning heeft zich
een slang om een tak gekronkeld. Het ondier
aast op de geheele huishouding en maakt zich
gereed deze te verslinden.
En terwijl.het zijn giftige kaken openspert
en de moeder bij het ontwaren van dit helle-
product barer kinderen dekkende met hare
vleugelen, een wissen dood afwacht, klieft een
bliksemstraal het luchtruim, neemt den weg
door de takken van den boom en treft het
reptiel in den vuigen kop. Hard stikke dood
valt deze naneef of nicht van den verleider
onzer aller moeder Eva naar beneden, maar
de voog’len zijn gespaard geblevende on
schuld gered 1
Mijn vogelnestje viel, dat is te zeggen, de
voordracht werd in de oogen der Jury-leden
geen bekroning waardig gekeurd, evenmin de
„Werkstaking” van mijn vriend en stadgenoot.
Wie prijswinnaar was in „ernst” weet ik niet
meer, maar wel dat een bekende deklamator
in „luim” won met „de Boterham en de
goudzoeker” van den Schoolmeester.
Langzamerhand verliep de avond en toen
ten slotte de Voorzitter de bijeenkomst sloot,
na dank te hebben gebracht aan de Zang
vereeniging en na .uitreiking der prijzen, was
de pret gedaan. Even plechtstatig als de Jury
was binnengekomen, verdween zij weer, na
gestaard door de dorpelingen met eerbiedige
bewondering, nederbuigend uitgeleide gedaan
door den kastelein en met een hardgrondige
krachtterm vaarwel gezegd door de deelnemers
daar op het „zonde-bankie”, voor wie geen
woord van waardeering was vernomen. Wel
licht dachten de heeren aan het bekende
gezegdeDer Mohr bat seine Schuldigkeit
gethan, der Mohr kann gehen.
Nu wij konden ook heengaan Ja, maar
waar naar toe? De kastelein had geen bedden
voor ons disponibel. De enkele slaapplaatsen
in zijn herberg waren reeds lang vóór den
aanvang van den wedstrijd besproken door de
beroepsvoordragers, die, gewiekst als zij waren,
zich nooit aan de mogelijkheid van geen logies
te kunnen krijgen, blootstelden, maar vooraf
daarin voorzagen. Bij de gratie werd ons door
den kastelein toegestaan den nacht in den
gelagkamer, met een beperkt aantal turven
om de kachel te stoken, door te brengen en
langzaam kropen de uren voorbij. En terwijl
ten langen leste eindelijk, de vaal grauwe
ochtendschemering den nieuwen dag ver
kondde, een dag vpl regen en mist, nam ten
zeven ure de trein ons op en bracht ons terug
naar de Hoofdstad.
Diepe stilte heerschte nog in de duistere
straat van het dorp vanwaar ik niet veel
vriendelijke herinneringen had meegenomen.
En toen ik op de volgende bijeenkomst van
onze club verslag uitbracht van mijn weder
varen en een paralel trok tusschen de ontvangst
die mijne medeleden hadden ondervonden en
die ik moest boekstaven, was de meening
omtrent de personen der Jury-leden die mij
hadden beoordeeld, niet zeer vleiend.
Zóó eindigde mijn debunt op de planken
in het kleine dorpje, waar zóó weinig
hartelijkheid aan ons, de gasten, was bewezen.
Friesche Courant. W.
a
T
Bolswardsche Courant
4
I
l
l
l
1