ïïïeuws- en Advertentieblad
Bolsward en Wonseradeel.
I
No, 104,
1917.
VerscWjnt Donderdags en Zondags.
56ste Jaargang.
i
Zondag 30 December.
1917 1918.
4
VOOR
Afzonderlijke
de
het jaar,
AAN
HET EINDE DES JAARS.
het bij
waar
maatregelen het hunne gedaan.
verstandig in tijden als de tegen-
terug te zien op den afgelegden
11
-I
1
van
ter heiliger ure
terugzien op wat
van dit droevige jaar ge-
In David Copperfield.
De Zuivelcourant.
ABONNEMENTSPRIJS: 40 Cents per 3 maanden.
Franco per post 50 Cents.
nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Aan het einde
komen, ziet de toekomst er donkerder uit dan
ooit te voren. Duistere nacht omringt ons.
Geen enkel flauw lichtstraaltje ris er, dat
eenige hoop kan geven. Met een beklemd
hart vragen allen zich af, wat het einde van
den toestand zal zijn. Alle zekerheid is ons
ontnomen, alles is mogelijk geworden.
De bedrijven zijn in een zeer penibelen
toestand geraakt. De vrijheid van beweging
en daarmede de gelegenheid tot ontwikkeling
is al lang weg. Ten deele is deze belemmering
veroorzaakt door het gebrek aan allerlei
benoodigdheden en de onttrekking door de
mobilisatie van tal van geschikte werkkrachten,
voor het overige deel hebben de Regeerings-
scheppen
en laten ons
samenzijn zal
En dan willen
huiselijk leven een
Bij een «Te Deum”
een zee van
Aan de rij der oorlogsjaren heeft zich thans
een nieuw oorlogsjaar toegevoegd.
Weer zijn twaalf maanden voorbij gegaan
van het kanon,
duizenden
maar niet
Oudejaarsavond. Wonder is het, maar waar,
we kunnen ons niet geheel vrij maken van
de vraag: «hoe zal het nu komen?”
Hoe zal het komen, in de oorlogvoerende
landen, in ons eigen landje, in onzen familie
kring. Hoe zal het komen
En vooral nu komt die vraag naar voren,
zoo anders dan voorheen. Wat zal de tijd ons
brengen
Op die vraag krijgen we geen antwoord.
In 't duister ligt de toekomst. En daarom is
het zoo noodig, dat we ons in den oudejaars
avond opmaken om rustig, vol vertrouwen,
die toekomst in te gaan.
Daar zal nog meer van ons worden gevraagd
misschien, meer inspanning, meer werk
kracht, meer deelname in alles wat de natie
moet opbrengen aan het altaar des vaderlands.
De tijden kunnen nog ernstiger worden.
En zullen wij in onzen kleinen kring, ons
huisgezin, blijven gespaard? Zal het nieuwe
jaar zegen brengen, zal de dood aankloppen
uwe woning? Een Oostersch schrijver
«telt de hoofden der uwen, in 't volgende
kunt gij het cijfer daarvan moeten
Europa het
waartoe de
het beruchte: «indien gij den
wapen U ten strijd” hen
Het vermoeide en half doodgebloede Europa
is nog niet aan ’t einde zijner beproeving.
Het vooze lichaam van den Russischen reus,
verteerd door tal van kwalen, is neergestort.
Zieltogend ligt het ter aarde en sehijnt niet
meer in staat zich op te richten.
De andere oorlogvoerenden hebben zich
nog staande gehouden.
Wel zijn ook bij ben onmiskenbare teekenen
van uitputting te bespeuren, doch de een
evenaart in dit opzicht den ander, zoodat de
kansen van den strijd daardoor niet veranderen.
Zoo is dus voor hen de noodzakelijkheid om
den oorlog te beëindigen nog niet gekomen.
Oudejaarsavond. Laatste avond van het jaar,
dat straks wordt uitgeluid. En ouder, goeder
gewoonte, zitten wij aan den huiselijken haard,
in gezelschap van wie ons lief zijn, om dat
oudejaar «uit te zitten.”
Is het wonder dat wij ons op dezen avond
«wat geweest
i we nog eens gade
de laatste jaren, het
we stil bij alles wat
weet
toestand heerscht,
schudden, terwijl zij
slaken och, och, wat moet er toch
arme stumpers van
Zoo ziet ook menigeen met bekommerd
hart de toekomst van ons volk donker in en
vraagt zich afwaar moet de toestand van
thans heen leiden
Den winter, ja, die zullen we denkelijk
wel doorkomen. Maar als straks de kleine
voorraad is opgeteerd, wat dan Zullen we in
staat zijn den nieuwen oogst te halen? En
dan, als die nieuwe oogst er is, hoe groot
(of boe klein) zal die zijn?
Het zijn angstige problemen, waarvoor wij
gesteld worden, te angstiger wijl meer en meer
de vrees ingang vindt, dat men de zaken te
lang heeft laten gaan. Wel zijn af en toe
waarschuwende stemmen opgegaan; wel schreef
een onzer groote bladen reeds voor lang, dat
het regeerbeleid van dien aard is, dat er
ondanks de schaarschte, maar op los gegeten
wordt, maar die stemmen bleken die eens
roependen in de woestijn te zijn. Het schijnt,
dat men in Den Haag hoopt op de eene of
andere onverwachte gebeurtenis, die een
gelukkige verandering zal brengen in de
benauwde situatie, evenals Dickens’ on
sterfelijke Mycawber, wien in jaren van tegen
spoed en materiëele ellende, nooit de hoop
verliet op de onbekende gebeurtenis, waardoor
hij in goeden doen zou komen.
Een goede dosis optimisme is een voor
treffelijk iets, vooral in bange tijden, maar of
het zonder meer voldoende is om ze door te
komen, mag worden betwijfeld. In elk geval
schijnt het ons hoogst roekeloos de beant
woording der vraag, of het volk over eenige
maanden te eten zal hebben, aan het toeval
over te laten.
Opmerkelijk is bet, hoe weinig men over
het algemeen zich heeft bekommerd over deze
vraag. Intusschen schijnt het, dat in de
laatste dagen te dezen opzichte verandering komt.
Het laat zich aanzien, dat binnenkort het
beleid van onzen voedselminister in het
parlement duchtig onder handen zal worden
genomen, althans is van zekere zijde de aan
zegging daarvan geschied.
Het kan echter wel zijn, dat men
een groot gebaar laat.
De voedselvoorziening van ons volk heeft,
dit is de laatste maanden duidelijk aan den
dag gekomen, tweedracht tusschen twee
Ministers gebracht.
Dit is voor ons volk, dat steeds blijken
heeft gegeven veel vertrouwen te stellen in
onze bewindvoerders, een teleurstellend feit.
Wel is een gerezen geschil bijgelegd, maar
er is reden te vermoeden, dat het hier niet
in de eerste plaats gaat om een geschil over
een zekeren maatregel ter uitvoering van
genomen besluiten, maar dat er is verschil
van opvatting over het bestuursbeleid. Het is
juist dit bestuursbeleid, waarin eenheid van
opvatting noodig is.
De noodtoestand heeft tal van noodmaat
regelen noodzakelijk gemaakt.
Dit heeft ook de Regeering begrepen.
Met ernst heeft zij gepoogd het schip van
staat drijvende te houden. Met vaste hand
/hield zij het roer omklemd en wist met
waarlijk groote stuurmanskunst de tal van
klippen te ontzeilen. Fier wappert nog altijd
de vaderlandsche driekleur hoog in de lucht;
zware golven mogen het scheepje heen en
weer slingeren, 'niettemin vervolgt het met
zekeren gang zijn koers.
De taak van de Regeering omvat evenwel
nog iets anders dan het schip van Staat door
woelige wateren te leidende regeling der
inwendige aangelegenheden vereischt degrootste
zorg.
Hetgeen in normale tijden langs natuurlijke
banen zelf zijne ontwikkeling zoekt en vindt,
dat moet nu door menschenverstand worden
geregeld.
Menschenverstand heeft veel grootsch tot
stand gebracht. Als men zijn waarde echter
onder het voortdurend bulderen
dat wel den stervenskreet van
vaders en zoons overstemmen,
verstommen kon.
Nog hebben de volken van
onzinnige niet leeren inzien,
consequentie van
vrede wilt, zoo
heeft gebracht. Nog heet het, dat men den
huidigen gruwel pleegt om den oorlogsgruwel
te bestrijden. Opnieuw gaat men in talrijke
scharen op naar de godshuizen, en luistert in
vrome aandacht met hooggestemd gemoed
naar de woorden, die spreken van de liefdeleer,
Van uit de verte heeft Amerika lang den
strijd aangezien en het heeft tot de oorlog
voerenden woorden van moraliteit gesproken,
woorden, die van menscbenrecht en menschen-
min getuigden.
Maar als dochter van het oude Europa
heeft het zijn aangeboren natuur niet kunnen
verloochenen; ook in Amerika kwam de
oorlogslust boven, zijn bloed begon te bruisen,
en het mengde zich in den strijd van mensch
tegen menscb.
Of het inderdaad zijn volle gewicht in de
schaal zal leggen? Sommigen hopen het,
anderen vreezen het; sommigen rekenen er
op, anderen betwijfelen het.
De tijd zal het leeren.
ADVERTENTIEPRIJS: 17 regels 50 Cts. Vervolgens
10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
Het bureau van dit blad is telefonisch aangesloten onder No. 4.
Ik hoor iemand zeggen: «ja, maar we
moeten zoo zuinig zijn met brandstof en met
licht! Goed, toegegeven... maar we willen nu
eens baas zijn in eigen huis en we
een extra rantsoen kolen op,
licht branden, want dit ons
immers een Hoogdienst zijn.
we op het altaar van ons
extra kaars onsteken. Bij een
schittert immers de tabernakel in i
licht,
Bij een «Te Deum?” Hebben we redenen
een lofpsalm aan te heffen? Velen van ons
gewis zeer zeker. Wij missen geen van onze
dierbaren, daar staat Godlof geen ledige
stoel aan de tafel, wij ondervonden allen
last van den druk der tijden... maar we zijn
er nog, allen nog, gezond, en al gaat ons
bedrijf niet zoo als we dat gaarne zouden
willen, het gaat, ’t Heeft ons moeite gekost
alles aan den gang te houden en misschien
dreigde er soms daarvoor gevaar. Maar, als
we eens rondzien, hebben we nog alle reden
tot tevredenheid, tot dankbaarheid.
Laat ons dus bijeen zijn, elk op eigen wijs,
en afscheid nemen van dat heengaande jaar,
dat voor de meesten juist geen jubeljaar was.
Maar er is ons kracht gegeven om staande
te blijven, om zwarigheden te overwinnen
dat heeft ons sterker gemaakt, meer vertrouwen
gegeven... laat onze gedachten en gesprekken
staan in het teeken van dat oude woord
«Ebenbaëzer.”
Er zullen huisgezinnen zijn waar rouw
heerscht, waar zorg zwaar terneer drukt.
Is er dan daar wel reden om een Hoogdienst
te houden op dezen avond
Gewis, daar valt te herdenken zoo menig
uur van bittere smart, van grievende teleur
stelling, daar missen lieve verwanten, wier
plaats onvervuld blijft.
Gelukkig het huis, waar men op den
laatsten avond des jaars met heilige ontroering
kan en durft noemen de namen van hen, die
werden weggenomenwaar men moet consta-
teeren, dat er, bij alle leed wat men moest
dragen, zooveel warme belangstelling werd
ondervonden. Men ervoer dat men niet alleen
stond in zijn lijden; vriendenhand en vrienden
woord bleven niet verre, en daar werd gegeven
kracht naar kruis.
Een kaars ontstoken, nu, ter herinnering
wie en’ wat van ons werd weggenomen;
van vroom herdenken en
ons ontviel.
zou beoordeelen naar de wijze, waarop het als
regelaar der economische aangelegenheden van
ons volk is opgetreden, dan zou het oordeel
niet onverdeeld gunstig zijn.
Onwillekeurig dringt zich het beeld op eener
onnadenkende huisvrouw, die in haar huis
houden .altijd te kort komt, hoe zij ook
rekentdie steeds minder ver komt, dan zij
meende te zullen komen; die hare kinderen
vaak moet afschepen met een dunne boterham
in één woord: die de zaken niet voorelkaar
te houden en in wier huishouden een
waarover de buren ’t hoofd
soms de verzuchting
van die
kinderen terecht komen 1
Nog zijn er enkele staten, staatjes zouden
wij moeten zeggen, die zich tot dusver buiten
den strijd hebben gehouden. Nederland behoort
tot hen.
Het lot dezer neutralen is weinig gunstiger
dan dat der strijdende volken. Hun bestaans
middelen zijn voor het grootste deel vernietigd
hun handel en scheepvaart zijn stopgezet;
hunne industrieën zijn buiten werking gesteld.
De invoer van allerlei benoodigdheden is
opgehouden. Voedselgebrek dreigt alom.
Door zijn ligging is onder de neutralen
Nederland het allermeest getroffen door de
oorlogsmaatregelen. Was in vredestijd die
ligging voor zijne ontwikkeling gunstig, thans
wordt het bestaan der bevolking er door
bedreigd. Hunkerend van kou gaat deze
den winter in. Doch heviger knaagt die
plaag, wanneer zij gepaard gaat met gebrek
aan voedsel.
In dien toestand zijn wij thans gekomen.
Het is waar, er wordt nog gegeten, maar het
is met alles mondjes-maat en hoelang zal de
voorraad nog strekken?
Het is voor allen duidelijk: de nood klimt
hooger en hooger. Wee, wanneer eindelijk
alles zal zijn opgeteerd en nieuwe voorraad
ontbreekt.
terwijl terzelfder tijd de wilde krijgsmuziek
het lied der haat doet weergalmen aan
fronten.
O beschaving van Europa, zijt gij dan
'gegrond op leugenp Zijt ge niets anders dan
huichelarij Zijt gij een masker van schijn
heiligheid, waarachter het menschdom zijn
ware aangezicht verborgen houdt?
De vrees is uitgesproken en niet ten
onrechte, dat onze moderne beschaving in
dezen zelfmoord zal te gronde gaan.
Maar vraag u af, gij die u daarover ver
ontrust, of daardoor veel verloren gaat. Wat
kan een beschaving waard zijn, die hare
hoogste uiting heeft in zulk een menschen-
moord?
Is het
woordige,
weg?
Die vraag dringt zich thans op, nu wij
aan het einde van den jaarkring terug denken
aan datgene, wal in het vervlogen jaar plaats
greep.
Het leven der menschheid zoowel als het
leven van het individu, zoo is soms beweerd,
is datgene, wat zij er zelve van maakt.
Doch er is ook een andere, meer fatalistische
leer, volgens welke de noodzakelijkheid, het
fatum, of hoe men het anders wil noemen,
het leven maakt tot wat het is.
Zal het ooit mogelijk zijn hierover met
zekerheid iets te zeggen? Zal het menschelijk
bestaan voor ons, die dat bestaan, hetzij bewust
en volgens eigen initiatief leven, hetzij onder
gaan, zal dit bestaan ooit iets anders zijn
dan een raadsel, naar welks oplossing wij
slechts gissen?
Raadsel van bet leven, raadsel van tijd en
ruimte, wij vermogen niet het te doorgronden.
Of er.een wet van causaliteit bestaat, zooals
onze rede aan neemt, wij weten het niet. Of
onze handelingen in eersten aanleg het resultaat
zijn van verstandelijke overwegingen, of dat
zij bloot de gevolgen zijn van doel onbe
wuste neigingen, aandriften, gevoelsuitingen,
welke pas na haar ontstaan zich aan ons
bewustzijn opdringen en tot objecten onzer
rede aan beschouwingen worden onderworpen,
wie is in staat hierover met zekerheid iets
te zeggen
Slechts één zaak is er, die wij met stellig
heid weten en die de besten onzer altijd
hebben gevoeld, doch waarvan de wetenschap
thans onweerstaanbaar aan het geheele mensch
dom zich opdringt: dat het leven meebrengt
een groot, onontkoombaar lijden. Dit besef
heeft zich diep ingeworteld in de ziel der
menschheid en zij voelt in deze donkere
Decemberdagen al het smartelijke er van.
bij voorkeur bezighouden met
is.” In gedachten slaan
al wat er voorviel in
meest natuurlijk staan
het nu scheidende jaar ons deed beleven.
Wat passeert al niet de revue! Dagen van
grooten zegen, ook dagen van veel teleur
stelling en leed, gaan ons nog eens voorbij.
Vooral dit jaar 1917 heeft eene geschiedenis.
Vierde oorlogsjaar, waarin we, met steeds
klimmende zorg, gade sloegen wat er om ons
been gebeurde. Geen huisgezin zal er zijn,
waarin niet ondervonden is het knellende en
zorgwekkende, dat steeds zwaarder drukkende,
ons benauwde.
Wij bleven vrij van de directe oorlogs-
ramp, evenwel ondervonden we allen de
gevolgen van den krijg. Duizenden onzer
jongelingen en jongemannen staan nog altijd
onder de wapenen, schatten verslindt die
mobilisatie, maar erger is het, dat allerlei
takken van handel, nijverheid, wetenschap en
opleiding zoo geducht lijden door dat steeds
gemobiliseerd zijn. Wat konden al die «wachten
aan de grenzen,” nu onttrokken aan hun metier,
meer nuttig voor de maatschappij zijd. Menig
bedrijf staat stil of dreigt stille te staan
gebrek aan werkkracht, gebrek aan grondstof,
voor de uitoefening van zaken benoodigd, zal
misschien nog meerderen noodzaken ook hun
zaken stop te zetten. Duister zijn de tijden.
Maar zullen we nu niet, zooals voorheen,
even gaan rusten, om oudejaarsavond te vieren,
om met de onzen afscheid te nemen van het
jaar dat sterven gaat?
aan
zei
jaar
vergeten
Wat is noodig om kloek het onbekende
tegemoettegaan Moed, vertrouwen, wilskracht.
Het «Ebenhaëzer” worde een «in Gods naam,
voorwaarts”.
Laat dit onze gedachte zijn bij de intrede
van 1918. En laten we elkander bemoedigen,
sterked, bij den aanvang. Doen we dat met
een handdruk en een welgemeend «veel heil
en zegen in het nieuwe jaar. God zegene U
Dit wenschen aan de lezers der Bolswardsche
Courant Redactie en Uitgever. Ws.
Bolswardsclie Courant