Nieuws- en Advertentieblad
Bolsward en Wonseradeel.
57ste Jaargang.
1918.
Verschijnt Donderdags en Zondags
No. 34.
Zondag 28 April.
r d-
VOOR
DE TOESTAND.
BINNENLAND.
Bolswardsche Courant
en
nieuws
het
tegenwoordig in
voor
beoogen is
De Zuivelcourant.
nu met dit schrijden
Joure. Aan het jaarverslag over 1917 van
het Friesch sanatorium Herema-State, alhier,
is het volgende ontleend Het geheele jaar
door waren alle plaatsen bezet; herhaaldelijk
moesten patiënten op plaatsing wachten. Van de
oud-patiënten meldden zich 73 aan vooronder
zoek bij één was geen vooruitgang te con-
stateeren, 63 verrichten hun vroegeren arbeid,
zonder dat het hun gezondheid schaadde.
Op 1 Januari 1917 waren in het sanatorium
59 patiënten; opgenomen werden 90. er ver
trokken 72. Op 1 Jan. j.l. was het aantal
patiënten 67. Het aantal verpleegdagen was
29.375, gemiddeld per patiënt 160. Van de
66 patiënten met chronisch longlijden nam
ADVERTENTIEPRIJS: 1—7 regels 50 Cts. Vervolgens
10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
Het bureau van dit blad is telefonisch aangesloten onder No. 4.
Als omtrent den loop der gebeurtenissen
gedurende de bedendaagsche crisis iets duidelijk
is, dan is het voorzeker dit, dat de gevolgen
voor het economisch leven naar alle waar
schijnlijkheid van zeer groote strekking zullen
zijn. De mensch maakt de maatschappij niet;
bet zou dus ook dwaasheid zijn te verwachten,
dat bij hare inrichting rekening wordt ge
houden met de inzichten en wenschen van
personen of zelfs van groepen. Ware dit
mogelijk, dan leed het geen twijfel, of ieder
zou er zijne goedkeuring aan hechten, dat de
toestand van vóór den oorlog in eere werd
hersteld. Menschelijke wenschen zijn als factor,
die invloed uitoefent op de inrichting van
het maatschappelijk leven, in het. algemeen
gesproken, uitgesloten; de beteekenis van
menschelijke inzichten is geenszins deze, dat
zij vooruitzien; hoogstens constateeren zij de
existensie van bestaande zaken en hierin toonen
zij zich nog zeer gebrekkig.
De oorlog heeft de maatschappij in een
noodtoestand gebracht, die door niemand ge-
wenscbt en door niemand voorzien is. Wat
die noodtoestand ons nog voor onaangename
zaken zal brengen, weten wij niet; alles ook
het slechtste moet evenwel mogelijk worden
geacht.
Naaigaren,
Naar de N. R. C. verneemt, heeft de
regeering maximumprijzen voor naaigaren
vastgesteld.
ABONNEMENTSPRIJS: 50 Cents per 3 maanden.
Franco per post 621/2 Cents.
Afzonderlijke nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
het gewicht tijdens de kuur met gemiddeld
5,2 K.G. toe. Van 67 verpleegde patiënten
zijn 24 hersteld, 19 veel verbeterd en 19
merkbaar verbeterd. Bij 7 bleef de toestand
gelijk, 10 gingen achteruit. Ook voor lijders
in het 3de stadium is weer gebleken, dat er
goede kans is op verbetering; voor 29 van
dezen had de verpleging een positief resultaat.
De exploitatierekening sluit in ontvangst
en uitgaaf op f 34,900 met een nadeelig
saldo van f4553; de balans op f 88,036.
Joure. Toen Dinsdag een drietal vaten
kunsthonig aan bet tramstation afgeladen
werden, was of raakte een der vaten eenigs-
zins beschadigd ener rolden enkele
grauwe erwten uit. Dat leek verdacht, zoodat
de inhoud geïnspecteerd werd en werkelijk
niet uit kunsthonig doch uit erwten bestond,
die in beslag genomen werden. Met de twee
andere vaten was 't eerlijk spul. Die moesten
trouwens ook aan een ander adres wezen. Bij
den handelaar J. R., voor wien 't vat erwten
bestemd was, werden daarna nog kleinere en
grootere hoeveelheden huishoudelijkeartikelen,
w.o. harde zeep, rijst, etc. ook in beslag ge
nomen. Jouster Courant.
Snoek, 26 April. We mogen ons gelukkig
rekenen dat we thans aardig gewaarborgd zijn
tegen ’t drinken van al te zindelijk gewasschen
melk.
Hoevele melktappers er nog wel rondloopen
die de verzoeking haast nog niet kunnen
weerstaan, hun kostbare waar voor de spijs
vertering wat gemakkelijker te maken, de
boemannen die er tegenwoordig langs ’s heeren
straten wandelen, houden hen in den regel
terug, om zich voor hun medemensch zoo
bijzonder te interesseeren.
Om kort te gaan: dat plotseling melk-
onderzoek komt ons burgers al niet weinig
ten goede.
Maar ’t
voerman van een
aan het
van Troje
herinnert. Hij beduidde der politie, dat hij
met zijn met een dekzeil overspannen wagen
aan de zijde van de Posthoornsteeg de geïm
proviseerde vischmarkt in.wilde. Nauwelijks
was de wagen dóór ’t politiecordon gepasseerd,
of er sprong een drietal met vischnetjes ge
wapende mannen van onder het zeil, die naar
den vischwagen stoven. De list gelukte echter
minder goed dan de twee klassieke, de politie
greep de fortuinzoekers en geleidde ze buiten
de afpaling, waar ze achter in de rij konden
plaatsnemen of een nieuwen streek verzinnen.
Alg. H.
te telen voor behoeftige gezinnen in Nijland
Folsgare.
En daar bleef het niet bij. Een Commies
der Belastingen heeft onzen boer voor den
Rijksontvanger te Sneek de verklaring laten
teekenen, dat bij zich schuldig heeft gemaakt
aan fraudeleus slachten, dat hem binnenkort
een boete bezorgt van een honderd gulden.
Met recht kunnen we dus zeggen dat dit
kalf, nog geen vier dagen oud, zijn broertjes
in prijs verre heeft overtroffen.
Het paard van Troje.
De Korte Wijnstraat te Rotterdam is
zooals wij reeds gemeld hebben ingericht
tot dependance van de vischmarkt, voor den
verkoop van regeeringsvisch. Honderden
menschen staan daar eiken dag weer gereed
achter de afsluitingen, om onder politietoezicht
hun rantsoentje visch in te slaan.
Natuurlijk spitst het menschelijk vernuft
zich op allerlei manieren in zijn pogingen,
om het uren wachten in de polonaise, die zich
om den heelen Wolfshoek heenkronkelt, te
ontgaan en op slinksche wijze visch te bekomen
vóór de wachtenden.
Tientallen staaltjes hoort men vertellen van
allerlei slimme vondsten, om de waakzaamheid
der dienstdoende politie-agenten te verschalken.
De bewoners van het korte stukje Wijnstraat
hebben natuurlijk nooit zooveel kennissen
gehad en nooit zooveel visites ontvangen als
in dezen tijd. Op de kantoren komen on
beschreven velletjes papier bij hoopen in, die
geborgen zijn in een enveloppe met een of
ander adres in de Korte Wijnstraat, dat den
bezorgers de gelegenheid moet geven om
politiecordon te passeeren.
Vanmorgen haalde een
sleeperswagen een staaltje uit, dat
Bredasche turfschip of bet paard
Wat
dit:
Men zij gewaarschuwd om maar niet wat
los en vast is, voor onze kippen te koopen.
Doe de moeite vooraf, en zend van dat
voer een weinigje voor onderzoek naar een
der Rijksproefstations (Hoorn of Leiden) en
gratis krijgt gij ’t gedaan om te weten uit
welke rommel 't door u gezondene bestaat.
Wanneer we ’t nu zoo ver konden krijgen,
dat waardeloos blijkend pluimveevoeder in
den handel werd verboden, dan zou de beurs
van de afnemers daar in de eerste plaats ’t
best bij varen.
Sneek, 26 April. Uit Folsgare wordt ons
gemeld dat aldaar een landbouwer H. woont,
die in de vorige week een haast alledaagsch
stukje uithaalde, dat hem ditmaal duur te
staan komt.
Honderden boeren zijn er geweest en nu
nog even zoovele honderden, die ’t er steeds
op wagen, zelfs in den tegenwoordigen tijd
van „slachtverbod” in stilte een pas geooren
rund voor de pan gereed te maken. Voor
de zooveelste maal misschien haalde nu
genoemde boer de bewuste overtreding weer
uit.
Maar de verklikker slaapt niet, evenmin
als de veldwachter, die juist op tijd kwam
om H. te verbaliseeren.
’t Vleesch werd in beslag genomen, zelfs
’t stuk dat moeder de vrouw reeds bezig
was te zouten, en op last van ’t hoofd
der gemeente rondgedeeld onder behoeftige
luidjes. De burgemeester van Wijmbritseradeel
heeft den overtreder gelast, wil hij wegens
„slachtverbod” niet verder worden vervolgd,
anderhalf pondemaat weiland te scheuren tot
bouwgrond en op deze wijders peulvruchten
zijn, zal het dus in het gunstigste geval een
armelijk leven voor ons worden. Voor allen
beteekent dit een geweldige sprong terug,
d.w.z., wij zullen er ons -in moeten schikken
inzake onze voeding terug te keeren tot de
leefwijze onzer voorvaderen van voor eeuwen
her, een leefwijze, waarvan de herinnering
sinds lang bij ons is uitgewischt. Dit is de
beteekenis van het enkele feit, dat Nederland
zich zelf zal moeten voeden. Zeker, een alles
behalve rooskleurig vooruitzicht, en het behoeft
geen verwondering te wekken, dat het aan
passingsvermogen der meesten onder ons heel
wat te kort zal schieten. Maar de eenvoudige
logica der feiten is niet te ontgaan.
Het tweede feit, boven geconstateerd: dat
Nederland niet klaar is voor deze taak, is
het meest tragische, dat zich voor ons volk
denken laat. Het brengt ons in den toestand
van den drenkeling, die, gehoor gevend aan
zijn levensinstinct, zijne bezinning kwijt raakt
en onberedeneerd de wanhopigste pogingen
doet om zich te redden. Of die pogingen
succes zullen hebben, of dat ze misschien zijn
toestand nog verergeren, hangt bloot van het
toeval af. Eerlang staat het nijpendst gebrek
voor de deur; toch moet het volk voedsel
hebben. Wie zal durven voorspellen, wat ons
dan te wachten staat?
En toch is het zoo goed als zeker, dat die
toestand binnen zeer kort aanstaande is.
Toen in 1914 de oorlog uitbrak, had men
in Duitschland er op gerekend, dat hij niet
lang kon duren; over enkele maanden zou
het weer vrede zijn, dacht men. Toch nam
men met het oog op de volksvoeding zijne
maatregelen geen stukje grond, dat voor de
voedselproductie in aanmerking kon komen,
werd onbebouwd gelaten. Langs spoor- en
andere wegen, overal werd voedsel voor mensch
en dier verbouwd.
Wij hebben in ons land tot voor kort er
maar op los geleefd. Wij leefden onbekom
merd voort, alsof er niets buitengewoons voor
viel, waardoor onze voedselvoorziening in
gevaar kon komen wij deden niets om onze
gronden productiever te maken. Nog zijn er
gedeelten, waar men zich aan geen voedselnood
stoort. Nog altijd wordt door de bongerellende
zeer ougelijk geleden en kan hij, die van een
ruime beurs is voorzien, nagenoeg net zooveel
voedsel verkrijgen, als hij wenscht, terwijl
het vast staat, dat bij streng doorgevoerde
rantsoeneering het beschikbare niet eens vol
doende is om allen in het leven te houden,
zelfs al maakt men de porties kleiner dan
voor een behoorlijke instandhouding van het
lichaam noodig is. Nog steeds blijven massa’s
goederen aan het toezicht der Regeering ont
trokken en tiert de kettinghandel in onge-
ëvenaarden bloei.
Dat toch eindelijk worde ingezien in welk
een gevaarlijken toestand wij ons bevinden.
Er is maar één middel, dat ons kan helpen:
het is, dat allen het hunne doen, om de pro
ductie van menschelijk voedsel te vermeerderen.
Geen praten, geen critiek op hetgeen anderen
doen, geen afkeuring van hetgeen anderen
nalaten kan redding brengen. Als de Regee
ring in hare maatregelen te kort schiet, dat
dan zij, die dit inzien, door hunne daden
toonen, iets beters te kunnen bereiken; als
de Regeering eene aanwinst der met voedsel
bebouwde oppervlakte met eenige duizenden
hectaren bevredigend noemt, laten zij dan
evenveel tienduizenden hectaren meer in
cultuur brengen.
Het heet dat wij een practisch volk zijn;
laat onze practijk zóó zijn, dat wij, nu de
omstandigheden het noodig maken, in staat
zijn, ons door eigen middelen voor den hongers
nood te vrijwaren.
zou te wenschen zijn, dat men dit
onderzoek ook tegenwoordig eens uitstrekte
tot ’t zg. kippenvoer dat er
den handel wordt gebracht.
Als een voorbeeld noemen we ’t zg. „bloed
brood”, dat nb. bestaat uit bloed, turfmolm
en fijn gemalen nuchteren kalfsbeenderen.
Dat de kippen er haast geen bek aan zetten,
niettegenstaande den prijs van 28 ct. per pond,
is natuurlijk geen wonder.
Verder soorten van meel als: Ochtendmeel,
H...’s meel, dit meel en dat meel, ’t
boofdbestanddeel van al deze surrogaatjes is
stof, gemalen kaf, waardelooze zaadjes van in
’t wild groeiende planten, turfmolm niet te
vergeten enz., enz.
Maar voedende bestanddeelen, geen jota,
tenminste niet die, welke tot eiervorming
moeten dienen.
we
Eens zal echter uit de crisis van thans iets
geboren worden, dat zich zal ken
merken door een zekere vastheid van vorm.
Als dat er is, zal gezegd worden: de orde is
hersteld, de maatschappij volgt weer een vaste
lijn.
Ook vóór den oorlog volgde de maatschappij
„een vaste lijn”; die lijn werd door den oorlog
plots onderbroken en nu is het de vraag:
waar zal de nieuwe lijn beginnen en in welke
richting zal zij gaan?
Het antwoord op deze beide vragen kan
niet gegeven worden; wij moeten afwachten.
Het eenige, wat wij kunnen doen, is den
toestand van het oogenblik zoo nauwkeurig
mogelijk nagaan. Wij willen in korte trekken
aangeven, hoe wij den toestand zien. In het
bijzonder zullen wij daarbij letten op ons
eigen land.
Het hoofdkenmerk van den huidigen toe
stand is de buitengewoon groote kans op
hongersnood. Het restantje voedsel, dat nog
aanwezig is, strekt bij de grootste zuinigheid
slechts voor korten tijd. Misschien zal het
gelukken den nieuwen oogst te halen, maar
als dit gelukt, dan beteekent dit enkel een
uitstel van eenige maanden. Want de nieuwe
oogst zal op verre na niet voldoende zijn om
rond te komen tot de oogst van ^^binnen
komt. Na al hetgeen Nederland ervaren heeft
zou het van weergalooze naïviteit getuigen,
wanneer van het buitenland eenige hulp voor
onze voeding werd verwacht. Het feit, waarvoor
wij staan is dit: Nederland is in de naaste
toekomst, voor zijne voeding op zich zelf aan
gewezen en het is daar niet klaar voor.
Het enkele feit, dat Nederland zich zelf
zal moeten voeden, is op zich zelf reeds erg
genoeg; bet beteekent, dat wij ons plotseling
zullen moeten aanpassen aan een toestand,
waaraan wij sedert menschengeslacbten ont
groeid zijn. Te erger is het, dat Nederland
nu het zich voor de onmiddellijke aanvaarding
van die taak gesteld ziet, er niet klaar voor is.
Het is onnoodig na te gaan, aan wie de
verantwoordelijkheid voor dezen pinibelen toe
stand toekomt; met het feit zelve zal echter
rekening moeten worden gehouden.
Het komt ons niet ongewenscht voor dit
feit nader in oogenschouw te nemen, omdat
het wellicht eenige aanduiding kan geven van
hetgeen ons te wachten staat.
Uit hetgeen voor en na is gesproken en
geschreven over het vraagstuk, of Nederland
zich zelf kan voeden en op welke wij«e dit
mogelijk zal zijn, mag worden afgeleid, dat
tot op zekere hoogte die mogelijkheid bestaat.
Tot op zekere hoogte, want er kan geen
sprake van zijn, dat het vermogen om zelf
voedsel te produceeren zoo groot is, dat alles,
wat wij gewoon zijn te gebruiken, tot onze
beschikking zal komen, ook niet, wanneer wij
trachten buitenlandsche producten te ver
vangen door gelijk waardige artikelen uit het
binnenland.
Het zal in alles behelpen moeten blijven
en wij mogen tevreden zijn, wanneer het
gelukt om elkeen matige rantsoenen der on
misbare voedingsstoffen deelacbtig te doen
worden.
Vergeleken bij hetgeen, waaraan wij gewoon
Kalk eieren.
Naar aanleiding van hetgeen wethouder
Wibaut in den Amsterdamschen Raad heeft
medegedeeld, verzekert Het Volk thans, dat
er millioenen kalkeieren naar het buitenland
zijn uitgevoerd.
Bestrijding der smokkelarij.
Ofschoon er langs de Groningsch-Drentsche
grenzen 1200 hulpkommiezen gelegerd zijn,
schijnt de onderdrukking der smokkelarij niet
in verhouding te kunnen komen tot dat groote
aantal bestrijders van het euvel.
Zelfs durven spotvogels van hulpsmokkelaars
spreken als ze de hulpkommiezen bedoelen.
In een der grensplaatsen aldaar, waar veertig
hulpkommiezen gedetacheerd zijn zoodat
men geen raad weet hoe en waar ze onder
te brengen wordt nu en dan een arrestatie
van smokkelaars eh aanhaling van goederen
gedaan door den veldwachter.
N. v. d. D.
De jongste maatregelen door Min.
Posthuma genomen ten opzichte van hen die
niet genegen waren greide om te scheuren
tot bouwland, heeft te Rinsumageest het
gevolg, dat nog meerdere perceelen grasland
in bouwland worden omgewerkt, om daarop
nog aardappelen en bruine boonen te telen.
Velen bestrooien het omgescheurde land met
landbouwkaik, om vreterij te voorkomen.
Adv. BI. v. Kollum.
Goede tijding.
In den Haarlemmermeerpolder staan de
gewassen prachtig te veld, alles belooft een
rijken oogst. Er is veel tarwe uitgezaaid veel
meer naar verhouding dan andere jaren. Aan
broodkoren zal, wat dezen polder betreft, heel
wat meer geleverd worden dan vorig jaar toen
de stand slecht was en het winterkoren grooten-
deels na den winter uitgeploegd moest worden
en overgezaaid met zomergraan.