Verschijnt Donderdags en Zondags.
57ste Jaargang.
No. 45.
lieuws- en Advertentieblad
Bolsward en Wonseradeel.
I
I
1918.
Donderdag 6 Juni.
WIE HELPT HEN?
VOOR
<-
OER DITTEN EN DATTEN.
>1
I
ll
BINNENLAND.
Bolswardsclie Courant
I1
Moord.
Roermond ie Zondag de
van den landbouwer T.,
zij uit de kerk huiswaarts keerde, op
weg met messteken vermoord.
De dader is onbekend.
wederzijdsche belofte van „nooit weer doen”
zou ook niet overbodig zijn geweest.
Er blijkt verder uit, dat ondanks alle
getroffen maatregelen, de kettinghandel nog
welig bloeit.
en de Kamer tastte
was schraal bij kas
de zaak kwam niet
Te Haelen bij
17-jarige dochter
toen
een eenzamen
Arum, 2 Juni. Ziterdag geraakten 2
jongens en een ruim 60-jarige arbeider onder
hooi van een wagen, die in de schuur werd
gereden. De jongens kwamen beiden met
den schrik vrij, doch de arbeider D. F., is
eenige uren later aan de gevolgen overleden.
Vervalschte thee in den kt tling handel.
Heerenveen, 3 Juni. Wat menschee voor
menschen zijn, ’t is om te beklagen, zong
Judels al in zijn tijd, en het volgende geval
letje, dat ergens in deze omgeving moet
hebben plaats gevonden, bevestigt bet al weer.
Bij een handelaar kwam dezer dagen iemand
om wat boekweitdoppen tot vulling van een
peul voor een kinderledikant. Nu tegen
woordig fijn en grof moet worden vermalen in dé boerderij
voor het bakken van onze onontbeerlijke
kuch, was het te begrijpen, dat bet gevraagde
niet voorhanden was. Gelukkig werd de
man op andere wijze geholpen, en scheen
de zaak hiermee afgedaan; tot vulling van
de peul kwam het echter niet.
Onze vriend gebruikte de boekweitdoppen-
Erzats ter vermenging van een kistje thee,
dat bij daarna aan den man wist te brengen.
Het ging vervolgens nog een paar malen in
andere handen over. Bij den derden of vierden
kooper geraakte de bodem van bet kistje los
en... het bedrog kwam aan het licht.
Zaterdagavond troffen bedrieger en bedrogene
elkander in een barbierswinkel. Toen kwam
er wat los! Maar het slot was, dat de zaak
in der minne werd geschikt, met belofte
van een geldelyke schadeloosstelling.
ADVERTENTIEPRIJS: 1—7 regels 50 Cts. Vervolgen»
10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
Het bureau van dit blad is telefonisch aangesloten onder No. 4.
De hüshimmeljende frouljue hawwe’fen ’t
ier de rjuchte moed net, en in hopen fiele
bij tiden de boaze gedachte bij hjar opkommen,
om de boel der hinne to smiten. It fintbrekt
de frouljue oan ’e noadige „grondstoffen”, der
is gjin sjippe en gjin polke en gjin sjippe-
poeder, nou, dan kin elk en ien it wol bigripe,
dat er dan gjin aerichbeid oan büshimmeljen
ABONNEMENTSPRIJS: 50 Cents per 3 maanden.
Franco per post 621/2 Cents.
Afzonderlijke nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
Er was een zieke in de -buurt. Eiken dag
werd er geïnformeerd boe ’t ging, belang
stellend gevraagd, of er nog geen verbetering
in den toestand viel op te merken. De naaste
verwanten zagen bedrukt en verrichtten zwij
gend bun werk, de buren hadden er mee te
doen en de kinderen staakten voor dat huis
hun luidruchtig spel. Maar het duurde zoo
lang, weken en maanden, en soms vergat
men al eens te vragen, de naasten hadden
al een enkele maal een lachje om den mond
en een kinderlach' of jongensschreeuw drong
al eens van buiten af in de ziekenkamer
door. Op ’t laatst bleef het vragen geheel
weg, de kinderen stoeiden ook daar als van
ouds, de naaste betrekkingen kwamen slechts
zelden meer en zij waren weer vroolijk of
norscb, zooals ze van ouds geweest waren;
men had den lijder vergeten, hem, die nog
steeds niet buiten gevaar was, die nog kermde
van pijn. Maar zij, die dagelijks bij hem waren
de allernaasten, die zagen zijn lijden, die
vreesden nog steeds, die waakten en zorgden
en waren beangst voor de toekomst.
De oorlog woedde in de verte en nabij en
wij vreesden, dat hij ook onze grenzen zou
overschrijden, dat hij ook hier alles te vuur
en te zwaard zou verwoesten, rouw en droe
fenis, dood en ellende zou brengen in onze
huizen. Een angstige trek lag op aller ge
laat, van bange zorgen klopten aller harten
en haastig greep men naar de nieuwsbladen
om te zien, hoe ’t ging en of de oorlog ook
dichterbij kwam. Wie dacht er nog aan feest
vieren, aan pretmaken? Wie had lust in zijn
werk of behartigde zijn zaken zoo ’t be
hoorde? Morgen zou ’t oorlog zijn en dan
was alles tevergeefs; dan kwam de verschrik
king, de armoede, de dood. Stil was ’t alom
in den lande. Werklieden werden naar huis
gezonden, melkgelden niet uitbetaald, vast
gestelde uitstapjes vergeten en ’t werk dat
verricht moest worden, bleef onafgedaan.
Maar het duurde zoo lang, weken en
maanden en nog eens maanden. Men greep
niet meer zoo haastig naar de kranten en
zooal dan geloofde men de berichten niet.
De angstige trekken verdwenen van de ge
zichten, een lach, een lied hoorde men al
weer bij wijlen, ’t Werk werd weer opgevat,
de zaak weer geopend. Uitstapjes werden
georganiseerd en nu men in ’t buitenland
niet kon reizen, trok men per trein of boot
of fiets het eigen land door. De armoede,
waarvoor men gevreesd had, bleef weg, ja,
in vele gezinnen kwam de welvaart, 't Ge
vaar, dat nog niet over de grenzen was, het
bleef zoo lang weg, ’t zou ook wel niet
komen. Waarom dan nog langer te vreezen?
En weldra ging alles weer zijn ouden gang.
Cafe’s en bioscopen zaten voller dan ooit te
voren; feesten werden druk bezocht, en in
kleeding en opschik zag men een tot nog toe
onbekende overdaad.
En dat kon, want de loonen gingen om
hoog, werden verdubbeld en meer nog soms.
Wie vroeger enkele stuivers ontving, kon
zijn loon nu in guldens berekenenwie eertijds
moest adverteeren: „kleine winst, groote
omzet”, die bedong nu fabelachtige prijzen,
en men gaf ze hem, al maar meer, want de
oorlog had immers alles duur gemaakt.
Dat laatste was waar en de menschen
maakten alles nog duurder, want velen
maakten misbruik van deze buitengewone
tijden en schroomden niet een overwinst te
vragen, die na aan den woeker was verwant.
Maar zij, die kochten en uitgingen, die 't
geld soms als ’t ware wegwierpen, zij dachten
er niet aan, dat ’t nog eiken dag erger werd,
dat achter deze schijnbare welvaart misschien
groote armoede, althans schaarschte verborgen
lag. De menschen leefden bij den dag en
hadden geen zorgen voor de volgende dagen.
Er werd veel verdiend, dus men kon ook
veel uitgeven.
Maar niet allen dachten zoo. Niet die
bazen, die geen werk meer hadden, omdat
hun klanten wegens de schrikbarend hooge
prijzen van loon en materialen zoo weinig
mogelijk lieten verrichten. Niet zij, die
maand op maand als soldaat in den vreemde
nuttige en overbodige dingen deden, terwijl
thuis vreemden hun steeds achteruitgaande
zaak beheerden of verwaarloosden.
Maar wie vooral de toekomst donker in
zagen en dat nog doen, dat waren de men-
achen met kleine vaste salarissen, de met
is; wetter, ja dat is er wol en dat wirdt dan
ek net mijd, der wirdt spield en plaske dat
it brüst, mar de rjuchte fleur komt er net oan,
it is op it 'lést mar skjin wetter, en hwet dan
for sjippe yn plak joun wirdt, is wol sa min,
dat it jild, derfor u>jown, forgees wei is, dit
ien mei oar jowt de skienmeitsjende frouljue
in min sinmar der is wol mear dat der
oanlieding ta jowt. As ’t den einliks sa fier
is, dat alles fen ’t sté west hat, dat de hiele
boel reage ef bjind ef skrobbe ef öfspield is,
en dan wer to plak set is, dan moat in kwaske
glans en in bytsje flierferve de léste fleur der
oan jaen en der moat ek foarél in roltsje-
mannich nij bihang forplakt wirde, mar och
heden, de ferwe is sa binauwde djür, for in
kwartsje hat men niks, en der koene in hopen
oars withwet mei oerkwitse, mar nou, ien
kwast fol en ’t is op, en mei de glêns is ’t
al krektlyk. Sa, 't is allegearre slim, it hüs
mar heal skjin, en nou wirdt it flierferwjen
ek noch in spil fen neat, mar in bytsje tintsjes
oer dat men net sjen kin dat it hwet holpen
hat. En mei ’t bihingjen is 't al sa’n earmoede,
trochdat der gjin stijfsel to bisetten is. Nou
piele inkelen mar tige mei ierapelraspen en
meitsje op dij wize plakkersgfld, mar de measten
kinne hjar part ierapels wol sa skoan op, dat
er gjin inkele plakkersierapel oerbliuwt. Sa
komt men fensels wer op 'e iterij to lanne,
in fraechstik, dat noch folie swierder weacht
as sjippenoad en ferwedjtlrte, en it praet dat
men troch in dei biharket, docht yen wol
klear witten, dat de measte minsken der holle-
brekken mei hawwe, om alle dagen hwet op
’e tafel to setten. Men heart oars gjin praet
as oer iten, en de bakloft fen bokkens en skol,
hinget oer stélden en doarpen, liken as yn
merkedagen de walm fen 'e oaljekoekkreammen.
En hwet binne de minsken nou eigliks al
nuvere skepsels. De foarjge wike waerden der
op in doarp bokkens forkoft, mar elk syn
diel, ellse persoan koe ien bokken krije for
trije sinten it stik. Mar wie de bdshalding
tige great, dan waerd dat in lyts diel, hwent
nimmen mocht mear hawwe as fiif bokkens
tagelyk. Der waerd do.oer fütere en kibbe
dat it sa hwet die. De manljue mei greate
hushaldingen, dij ’t forbjar bern mar in heale
bokken meinimme koene, bienen it oer in
skandalige bihandeling, in healewize regeling
en mannige „sij”, die der in hertlik wirdsje
by. Der waerd safolle fen sein, da.t men skrdten
waerd for in bokkeuoproer, en bij in folgjende
sinding bokkens, waerd bisletten, dat for
greate hdsbaldings ek eltse persoan ien hawwe
seoe. Do wieme de prottelers stil, mar hwet
il nuwerste wie, do'hie nimmen der forlet
mear fen, en elk róp: men kin yen wol earm
ite oan bokkens, trije sinten for sa’n smoarch
toar ding, wij scille wol wizer wêze. Greate
minsken lykje dêryn ek noch wol ris op ’e
bern, hwet se net hawwe maije, der binne se
gleon op. Frisia.
Doodgeschoten.
De soldaat-kommiezen te Sittard hebben
een smokkelaar,' zekeren V. V., uit Sittard
doodgeschoten. Een andere smokkelaar kreeg
een schot in de beenen.
Goed ingepakt.
Bij het grensdorp Boertange ontmoette
een rijksambtenaar een tweetal vrouwen uit
Nieuwe Pekela, die er zeer welgedaan uitza
gen. Hij hield de dames aan, leidde ze naar
de visiteuze en toen bleek, dat de een niet
minder dan 6 en de ander 5 wollen hemden
aan had. Proces-verbaal wegens verboden
vervoer werd opgemaakt. De hemden werden
in beslag genomen. TV. v. d. D.
De inbraak te Langweer.
De aangehouden J. K., uit Idskenhuizen,
verdacht van inbraak en diefstal van omstreeks
f 10.000 in den nacht van 28 Februari 1917
van Hettinga, onder Lang
weer, is door den rechter van instructie te
Heefenveen in preventieve hechtenis gesteld.
Men zal zich herinneren, dat deze diefstal
gepleegd is in de voorkamer der afgelegen
boerderij waar de geldswaardige papieren werden
weggenomen uit een kast, die opengebroken was.
Met politiehonden werd destijds een onder
zoek ingesteld, op verzoek van de justitie
stelde de heer van Ledden Hulsebos, te Am
sterdam, ook ter plaatse een onderzoek in.
Maar voldoende aanwijzingen werden niet
gevonden.
Thans heeft de verdachte geprobeerd een
gestolen effect te gelde te maken en aldus
iep hij in den val. In sommige bladen is
gemeld, dat K.’s vrouw, wegens medeplich
tigheid ook gearresteerd is, dit is niet het
Een geval.
een klein pensioen bedeelden, de kleine ren
teniertjes. Vroeger, toen de tijden nog normaal
waren, toen alles goedkoop was, toen konden
zij er komen, want zij hadden rekenen en
overleggen en uitzuinigen geleerd, maar tot
overleggen waren ze nooit gekomen. Zij
konden er komen, omdat ze moesten, die laag
bezoldigde onderwijzers en andere ambtenaren,
die slecht bedeelde predikanten, zij konden,
omdat ze moesten. Maar hoe ze er kwamen,
dat vertelden ze niet, omdat ze niet met bun
armoede te koop liepen.
De nood werd grooter, al maar grooter,
en zij klopten aan, luide, voor ieders oog
of bescheiden en in stilte en vroegen om
meer. Eu soms werd bun iets toegezegd,
hier een flink bedrag, daar iets, dat een
aalmoes geleek; hier van harte gegund, daar
noodgedwongen; maar steeds werd het aan
genomen, ook al werd het op een onheusche
wijze gegeven, want de nood steeg.
Maar de groote massa werd niet geholpen
en toen sommigen iets kregen, gevoelden de
anderen hun gemis zooveel te meer. Verrichtten
zij niet evengoed bun taak, waren hun
behoeften niet even groot, hun rechten niet
minder geldig? Waarom moesten zij dan zoo
verre achterstaan? Eu er kwam, naast de
droefheid en de zorg, nog ontevredenheid in
hun harten en luider begonnen ze te kloppen,
te morren.
„Aanpakken!” werd er gezegd, en aloenme
werden er geiden ingezameld om de grootste
armoede uit zoovele pastorieën te verdrijven.
Het hielp, maar afdoende niet, want velen
vonden gemoedsbezwaren, toen men aanklople.
En nog loopen er in ons land „heeren”,
deftig in 't zwart, voor wie ieder een buiging
maakt en die onder de eersten van de plaats
worden gerekend, en in wiens huizen armoede
heerscht, fatsoenlijke ja, maar daarom nog
zooveel te meer schrijnende armoede.
Ook de onderwijzers klopten aan, bij ge
meente en rijk en schoolbestuur, en sommigen
hadden een ongedacht succes, vooral in 't
Zuiden des lands, maar de groote rest kreeg
niet, wat noodig is in dezen tijd. De minister
maakte tegenwerpingen
niét door; de gemeente
of zocht voorwendsels en
in orde.
En nu, daar wordt plotseling over de heele
linie f 100 verhoogiug toegezegd, en waar
de minister eerst ernstig bezwaar maakte tegen
een uitgaaf van 3 millioen, daar verzet bij
zich nu niet tegen een verhooging van 5
millioen, die ’t gevolg van een nieuw amen
dement zal zijn. Verbaasd was men over die
plotselinge ommekeer, maar vreugde heerschte
in menig onderwijzersgezin.
En nog anderen werden verblijd. De men
schen met een klein pensioen, die hunkeren
moesten om rond te komen, die armoede
leden dikwijls, ook hen wordt de hand toe
gestoken en blijde zullen ze ’t aannemen, het
sommetje, waarmede hun inkomentje wordt
verhoogd. Menig bedrukt, bezorgd gelaat
verhelderde, toen de bladen dat korte berichtje
bevatten.
Maar wie niet geholpen worden, door
niemand, dat zijn de kleine renteniers, de
door velen benijden, die in een net huisje
hun laatste levensdagen slijten, levende van
wat ze van harden arbeid en zuinig overleg
hebben bespaard. Hun uitgaven vermeerderen
wel, net als de onze, maar de rente blijft
gelijk en krachten, om wat bij te verdienen,
hebben ze niet. En bij wie zullen ze aan
kloppen? Bij rijk, gemeenten, diakonie? Wie
zal helpen? Niemand! Zwaar is het lot van
deze menschen, hard hun strijd. Zij zijn als
de zieke in 't begin van dit opstel, niemand
vraagt naar hen en zij lijden pijn en worstelen
met den dood, terwijl buiten vroolijk gezang
en luidruchtig gelach weerklinken. En zij
zitten met angstige harten en betraande oogen
achter de nette gordijnen en weten niet, hoe
ze van den eenen dag tot den anderen zullen
komen. Wie helpt hen? Niemand! Frisia.
Hepk. Nieuwsbl. v. Fr.
De koperworm.
Een insect, in den volksmond koperworm
geheeten, richt in Maas en Waal groote ver
woestingen aan in de zoo mooi te velde staande
haver. Vele akkers moeten omgeploegd worden
en met bruine boonen bezaaid, waarvoor het
gelukkig nog tijd is.
Goedkoope barometer.
Vul een bloempot met vochtig zand, plaats
daarin een dennenkegel en ge hebt een goed
koope goede barometer. Is er n.l. mooi weer
in ’t vooruitzicht, dan openen zich de schubben,
is er daarentegen regen in aantocht, dan sluiten
deze zich.
In Duitschland gevangen.
De 18-jarige leerling 8. van de Textiel
school te Enschede, die. sinds Woensdag j.l.
wordt vermist, blijkt in Munster gevangen te
zitten. Hij zal zich daar voor den krijgsraad
hebben te verantwoorden wegens het onge
oorloofd passeeren van de grens.
De nood der tijden en vrijwillige
dienstneming
Naar aan De Tijd wordt medegedeeld,
moet het aantal militairen, die uit klein
verlof vrijwillig naar den troep zijn terug
gekeerd, reeds ongeveer 16,000 man bedragen.
De groote werkloosheid en bij velen zelfs, de
groote moeilijkheid, om behoorlijk aan woning,
voeding en kleeding te komen, zijn zoovele
oorzaken, zegt het blad, dat men de kazerne
of het kantonnement prefereert boven het
eigen huis. In bovenstaande zou een reden
zijn gelegen om andere dienstplichtigen, die
wel werk of betrekkingen hebben, met onbe
paald verlof te zenden.
Kiesrecht en stemplicht.
Ieder kiesgerechtigde is verplicht op den
verkiezingsdag in het hem aangewezen stem
bureau te verschijnen. Wie het zonder geldige
reden verzuimt, kan gestraft worden met een
berisping of met een geldboete van ten hoogste
f 3, bij herhaling met een geldboete van ten
hoogste f 10.