Nieuws- en Advertentieblad
Bolsward en Wonseradeel.
I
No. 74.
Verschijnt Donderdags en Zondags
57ste Jaargang.
1918.
Zondag 15 September.
Het kan verkeeren.
VOOR
BINNENLAND.
OER DITTEN EN DATTEN.
G. E.
I
l:
Wijmbritseradeel, II Sept. Een bakker
uit deze gemeente is f 100 boete opgelegd
door ’t Rijkskantoor voor Broodvoorziening
wegens ’t verstrekken van wittebrood op
B.-bons en ’t bakken van koek van regeerings-
meel.
Frieslands Greidhoek, 12 Sept. De zware
regen in den laatsten tijd zal wellicht aan
de hooger gelegen greidlanden nog weer nieuwe
groeikracht hebben gegeven, met de lagere
landen is dat echter niet het geval, althans
niet in die mate, want het gras zal spoedig
weg getrapt worden als niet zeer spoedig
droogte intreedt. Daarbij heeft het ruwe weder
een merkbaren invloed uitgeoefend op de melk-
opbrengst. We vernemen dat die in een week
tijde op vele plaatsen wel met 10 pCt. is
gedaald.
Bolswardsclie Courant
om-
erger dan de kwaal.
niet
-
’t verstrekken
en ’t bakken van
voor
zon, straks komen i
weldra valt de regen
zijl ge gezond en
wacht u een ziekte
I
ADVERTENTIEPRIJS: 1—7 regels 50 Cts. Vervolgens
10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
Het bureau van dit blad is telefonisch aangesloten onder No. 4.
ABONNEMENTSPRIJS: 50 Cents per 3 maanden.
Franco per post 621/2 Cents.
Afzonderlijke nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
„Zandaardappelen” is de tamme, en der binne
in hopen Ijne noch al hjit op, moaije roune
ierappeltsjes fen ’t hege san, en der wieme
güds dy ’t dit for in pré haldden, en sadwaende
in Sneinsmiel ha scoenefen’e „Zandaardappels”.
Mar hwet waerd dat in nuver miel. De greate
wite trochskinende stikken güd leinen to
triljen as wynaejen, ’t wie krekt as skodden
hja fen *t laeitsjen dat se de ljue sa moai to
liter hiene. En al mei ’t nou wier wêze dat
de minsken alle tierens öfleard is, sa slim is
*t noch net, dat se der bjar ta bijaen kinne
om sokke ierappels to iten. Mannich Sneinsmiel
kwam dan ek yn ’t hinnehok to lanne, mar
it wie in kost om seis de binnen der mei op
’e Hecht to jeien. Nou sit men mei de frage,
ho ef men der mei oan moat om fierder fen
sok gfid forskoand to reitsjen.
In hopen sette mei hjar klachten op ’e
boargemaster ta, mar dizze seit er neat oan
dwaen to kinnen. Op ’e distrebdsjekantoren,
hjit men ek onskildich oan 'e saek to wêzen
en sadwaende is men der wol hwet mei oan
hwer ’t men mei syn klachten hinne scil. It
béste scil wol wêze, dat de boargemaster, as
er wer sa’n feanprodact oan komt, de lading
werom stürt, mei de meidieling dat it gjin
iten is. As er gjin klaeiierapels genöch binne,
dan mar waldsjes, mar dan yn alle gefallen
sokken, dy ’t to iten binne, en dy binne der
fêst ek wol scoe men sizze. Frisia.
wit al net better as
tsiis, is moaijernóch, en
meat oer krimmenearret.
Dat men sünder spek en fleisk libje kin
bawwe disse tiden ek al dudlikernöch biwezen.
Men praet wol dat it minskdom efterut giet
yn dregens en sterkens, mar och, dat sei men
ek al, do ’t alles noch folop wie, dat soks
fait wol hwet ta. len ding kinne de minsken
hjarren noch net rjucbt mei forienigje,
nammentlik, dat se sa nou en dan traktearre
wirde op minne greate feanierapels.
De foarige wike hie in great diel fen 't
minskdom dat soarte wer bij ’t //rantsoen”.
Dat heeft de dichter Brederode, die
streeks 1600 leefde, gezegd: ’t kan verkeeren
’t kan veranderen. Volkomen waar. Wat is,
zal niet altijd blijven, al wat leeft, dat ver
andert, tot bet eindelijk sterft. Niets is hier
bestendig, ’t Zijn alle uitspraken die dezelfde
waarheid inbouden. In ’t vroege voorjaar
van 1918 kwam een reeks van warme dagen,
de hoornen botten uit, de weiden werden
groen en alles voorspelde een vruchtbaar jaar.
Maar toen de hoornen bloeiden, kwam er
koude en de harde wind rukte de bloesems
af, de storm havende de vruchten des velds,
droogte belemmerde den groei, en alle schoone
vooruitzichten waren in rook vervlogen, de
menseb, die kortzichtig van natuur is en gaarne
't zwaarste eind van den balk op zijn schouders
neemt, verloor den moed en voorzag niets
dan ellende, vooral nu, nu het voedsel schaarsch
is. Eu toch, als we die zwaargebogeu halmen
een tijdlang geleden op den akker zagen,
dan mogen we blijde zijn, dat de oogst nog
zoo goed wordt.
Met snelle marschen rukten de Duitschers
voorwaarts. De eene stad na de andere werd
veroverd, steeds dieper drongen ze in Frank
rijk door en ’t scheen zelfs, dat Parijs gevaar
liep. De noordelijke streken des lands, waren
al verloren, nog enkele weken, dan zou daar
het pleit beslecht zijn.
In ’t Oosten rukten de Russen aan, dron
gen in Oostenrijk, overvielen een deel van
Pruisen en toen Roemenië zich ook in den
strijd wierp om een deel van den buit te
krijgen, toen brak in ’t verre Oosten de
revolutie uit, die den keizer aller Russen van
zijn troon beroofde, de machtige, die niet
van doortasten wist. Hij werd naar afgelegen
oorden vervoerd, van de eene plaats naar de
andere, als een balling in z’n eigen land, hij
in wiens naam honderden een ellendig leven
hadden gesleten in de woeste oorden van
Siberië. En eindelijk stierf de onttroonde een
roemloozen dood. Maar voor Duitschland
keerde de kans, want de Russen strijdeusmoede
wierpen de wapens neer, gaven zich over, of
gingen naar hunne haardsteden terug. Een
vrede werd hen aangeboden, opgelegd, die een
einde maakte aan het machtige rijk, dat nu
versplinterd is en der grootste wanorde ten
prooi. En Roemenië, dat in den beginne
voorspoedig was in den oorlog, mocht blijde
zijn dat het niet geheel zijn zelfstandigheid
verloor.
Intusschen teisterden de geduchte duik-
booten geniale uitvindingen, die op duivel-
sche manier gebruikt worden de vloten
van de verbondenen en spaarden ook niet de
schepen der neutralen. Ook ons land weet
daarvan te spreken. Zelfs Engeland, dat prat
ging op zijn reusachtige oorlogsvloot en uit
gebreide handelsvloot, begon angstig te worden
want dit geduchte wapen, waartegen men
weinig of niets vermocht, scheen een middel
te wezen, dat aan Duitschland ten slotte de
zege zou bezorgen.
Maar ’t middel was
Amerika, dat door zijn neutraliteit schatten
had verdiend, verloor ook van zijn vaartuigen
en hief dreigend den vinger op. Duitschland
verontschuldigde zich maar ging door, er op
vertrouwende, dat Amerika te ver af was,
om deel te nemen aan den oorlog. Maar ’t.
had misgerekend. Ook dit land schaarde zich
aan de zijde der geallieerden.
Op papier, meende men, in heftige rede
voeringen, maar met der daad niet. Enkele
regimenten kwamen in Europa, maar veel
en Duitschland rukte verder Frankrijk
in. Maar de stroom uit het verre westen
hield aan, tot de schaal oversloeg en de kans
keerde. Foch, de Fransche opperbevelhebber,
werd van verdediger aanvaller, de anderen
moesten terugtrekken, al verder en verderen
werden niet met rust gelaten, ’t Wapen, dat
de overwinning zou bezorgen de duikboot
is middellijk de oorzaak geweest van dezen
omkeer. De verbondenen juichen en zien een
totale overwinning; Duitschland houdt moed
en hoopt op een mogelijke verandering. Wie
gelijk zal hebben? De tijd zal 't leeren in
dezen oorlog zijn al zooveel voorspellingen
gedaan en is de kans al zoo vaak gekeerd,
dat de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat
het nog eens gebeurt.
Met open armen werden de Belgen
verdreven of gevlucht uit hun land hier
ontvangen. Alle huizen en harten stonden
voor hen open en niemand wilde te kort
schieten, waar de zoo hoog noodige hulp werd
gevraagd. Men gaf onderdak, eten en voedsel,
men hielp hen aan werk en deed alles om
de geslagen wonden zooveel mogelijk teheelen
en de pijn te verzachten, er kwam vriendschap
tusschen ons volk en de vreemden, die als
huisgenooten werden beschouwd. Er kwam
een
van
zoo
hoofd schudde
gezin droefheid kwam.
vertrouwelijke omgang tusschen jongens
den genen en meisjes van dezen kant,
intiem, dat menigeen bedenkelijk bet
en later in meer dan in één
Toen bekoelde de
vriendschap, er kwam hier en daar verwijdering
en waar men eerst veel door de vingers zag
en op rekening van de omstandigheden werd
geschoven, daar werd nu het verkeerde op
den voorgrond geschoven en moesten ook de
goeden bet mede ontgelden. En nu, nu er
werkeloosheid en gebrek aan voedsel in het
eigen land komt, nu zien velen met lede
oogen, dat er nog vreemdelingen hier en daar
werk vinden. Nu wendt men pogingen aan
om dat anders te krijgen, om die anderen
desnoods kwijt te worden, uitgaande van de
stelling, dat het hemd nader is dan de rok.
Dus ook hier is de wind gedraaid en mag
men met Tollens zeggen: //Niet steeds is
de liefde bestendig van duur."
't Kan verkeeren. Wij zien het alom, in
de natuur en in het menschelijk leven, in
de politiek en in den handel, in het spel en
in den wedstrijd, ’t Is als bij een wentelend
rad, wat nu boven is, is straks weer onder,
als bij de zee, waar vloed en eb elkander
afwisselen.
’t Is een troost voor hem, wien het tegen
loopt voor haar, die met moeite en zorgen
beeft te kampen. Laten zij er aan denken,
dat er regen na zonneschijn komt en licht
na duisternis.
Maar ’t is een waarschuwing voor hen,
wie de fortuin gunstig is. ’t Geluk staat
niemands deur stil. Heden schijnt de
er donkere wolken en
en giert de storm. Nog
sterk, maar misschien
een ziekte en heeft de dood zijn
hand reeds naar u uitgestrekt. Daarom weest
niet hoogmoedig als ’t u goed gaat en ver
liest de voorzichtigheid niet uit het oog, want
ge weet niet, wat u morgen wacht. En weest
getroost, gij, die gebukt gaat, misschien
kunt ge morgen met opgeheven hoofd verder
gaan. Immers, het kan verkeeren, zoowel ten
goede als ten kwade. Frisia.
Scheen. Een stier van veehouder A. Holtrop
toonde de laatste dagen teekenen van abnor
maliteit. Het dier werd almaar onrustiger
en woester, zoodat men het in 't land niet
langer durfde laten. Door drie man werd de
stier daarom Maandagmiddag met groote
moeite naar de schuur gebracht en zoo goed
als ’t ging vastgesjord. Hij ging daarbij
zoo te keer, dat W. Schaap een der drie
mannen nog al enkele, hoewel niet belang
rijke, kwetsuren opliep, en daar het dier nog
hoe langer hoe woester werd en bij eventueel
losraken beslist gevaarlijk zou zijn, werd
besloten hem te dooden, wat even later door
veldwachter Schots van Joure geschiedde docr
een pistoolschot. Jouster Ct.
Bovendien zal er van vele landerijen, waar
men met den nagras hooioogst nog volop in
zit, weinig goeds terecht komen, wat voor
menigen kleinen veehouder een tegenslag
beteekent.
Noodgedwongen wordt het gras dan maar
ingekuild, maar goed gewonnen nagrashooi
zou aanmerkelijk meer van waarde zijn voor
de hier bedoelde veehouders dan ingekuild
gras-
Den vorigen herfst zijn ettelijke pondematen
onverwacht onder water geloopen. Zoo lijkt
het thans nog niet, maar het boezemwater is
vrijwat gestegen, zoodat men wel bijtijds de
noodige maatregelen mag nemen.
Heerenveen, 12 Sept. De rijksveldwacht
alhier heeft de hand gelegd op een dieven-
complot van drie personen, die den laatsten
tijd verschillende inbraken met diefstal hebben
gepleegd, ’t Zijn de 19-jarige A. W., de
18-jarige A. O. en de 17-jarige A. M. Ze
worden beschuldigd van drie inbraken kort
na elkaar in het pakhuis van den heer Looienga
aan den Heerenwal alhier, waarbij in totaal
voor minstens f 120 aan oud koper werd
ontvreemd. In de tweede plaats worden ze
verdacht van inbraak bij den rijwielhandelaar
H. te Nijehorne, waar een bedrag van ongeveer
f 100 hun buit werd. Voorts moeten zij zich
schuldig hebben gemaakt aan inbraak in een
leegstaande boterfabriek te Wolvega. Ook daar
werd koperwerk van de machines ontvreemd.
Het koperwerk, zoowel van deze als van
de eerstgenoemde diefstallen, werd door de
daders te Drachten verkocht.
Ze zijn thans na verhoor in verzekerde
bewaring gesteld. Gedeeltelijk hebben ze
bekend.
Pingjum, 11 Sept. Gisteravond werd een
koe van den veehouder P. Dj. de Jong, alhier,
door den bliksem gedood.
Heerenveen. 11 Sept. De marechaussees
die tegenwoordig nog al eens een bezoek
brengen bij den slager S. v. d. L., betrapten
hem gisteravond opnieuw op het slachten van
een varken. Het dier, een 180 pond wegende,
werd in beslag genomen en onder hoera’s
van bet samengestroomde publiek naar een
anderen slager vervoerd om in 2Eugwirden te
worden gedistribueerd.
Heerenveen, 11 Sept. Mag cement nog
vervoerd worden? We weten ’t heusch niet,
maar er was in ieder geval een kistje cement
ter verzending aangeboden van hier naar
Groningen, ’t Was al door Van Gend
Loos naar 't station gebracht, toen de rijks
politie, die tegenwoordig we] eens wat nieuws
gierig is, het kistje opende. Het cement bleek
te bestaan uit 10 pond vet en 15 pond spek.
Voor deze 25 pond was den geadresseerde de
kleinigheid van ruim f 116 in rekening
gebracht. Hij moet het dezen winter nu zonder
zijn //cement” doen.
Hepk. Nieuwsbl. v. Fr.
Beperking van den treinenloop.
In verband met de kolenschaarschte blijkt
het noodig, de treinenloop nog meer dan tot
dusver reeds het geval is, te beperken. Naar
wij vernemen, zijn de spoorwegautoriteiten
thans bezig de bestaande dienstregeling te
herzien. Het ligt in de bedoeling om treinen
die zonder al te groot nadeel voor het bin-
nenlandsch verkeer, gemist kunnen worden,
tijdelijk uit te schakelen. De nieuwe dienst
regeling zal hoogstwaarschijnlijk in de tweede
helft van November in werking treden.
Plotseling gestorven.
Een treffend sterfgeval had Dinsdag te
Zwolle plaats. In de bijeenkomst van de leden
van het R.-K. Bernulpbusgilde, waar dr.
Schoengen een voordracht had gehouden over
»de Kunst in Oud-Zwolle”, wilde pastoor
Meuleman een voordracht in Zwolscb dialect
houden. Plotseling zakte de spreker echter
ineen en overleed na korten tijd.
Zw. Ct.
OAN MYN PYPKE.
Myn pypke hat pins’joen
't Is dien, forgoed mei ’t roken
Fiif goune for in poun,
Né, den mar net meat smoke I
’k HMd fen myn pypke mear
As d’ file fen ’e nacht;
Mar, docht ek 't staken sear,
Dit ’s boppe ponkjes macht.
Myn pypke, ’k mis dij wol,
Mear hast as iten, drinken;
Faek wirdt it moed mij fol
’k Moat altyd oan dy tinke;
Ik sfigde üt dij treast
En libbenskrêft en moed,
Don wierst myn stipe it meast
Yn tiid fen soarg en noed.
Hie ’k rüzje mei it wiif,
Kaem ’t krap om yn ’e spine,
Wier ’k rimmetikich, stiif,
Hie ’k lést fen gal le en pine,
Stie my de kop net goed,
Roun 't bij it wirk net mei,
len pypke, en alle noed
Waerd mei de reek wer wei.
Hie ik in noflik sin,
Hie ’k ryklik ris fortsjinne,
Wier d’r thus fen neat to min,
Wier 't fleurich om my hinne,
Hie ik in erf’nis bawn,
Fielde ik my sterk en soun;
Gau ’t pypke yn ’e bran,
En blidens blaesde ik roun.
Myn pypke hat nou rest
Ik haw neat mear to smoken;
Sneins kin ’k noch op syn bést
In ienheidsstjonkstók roke;
Mar 't is it rjuchte net:
’k Wier mei myn pypke ien
Mei fieling roke in set,
Dat is forgoed nou dien I
Sept. ’18. Fran, Ct,
De tiden do 't de minsken it mei hjar seis
net iens wierne hwet se ite seoene, trochdat
se to kust en to keur gean koenen, dy binne
foarby. ’t Wie do in tiid fen folop, dy ’t
noait hegernoch waerdearre is, trochdat men
nou ienkear miende dat it sa hearde. Elk koe
mar gean hwer 't er woe, en fen alles ynriede.
By de bakker wie gjin né to keap, en syn
waer waerd yn allerhande soarten foar de
flusters dtstald, om mar keapers to lokjen,
en for net to folie sinten, waerd in hiel koer
fol iterij helle. It wie bij de slachters al krekt
lyk. De klanten wierne troch de oerfloed mar
frij hwet tier, en de slachters wierne tsjin ’t
lést mei bjar spek hast forlegen, sadat se it
faken for in pear dübbeltsjes fen ’e han diene.
In hopen, as hja oan ’t smoarranen wierne,
joegen de greauwen oan in earm minske, net
omdat bjar hert just sa waerm kloppe for de
earmen, mar omdat de mage gjin greauwen
ha woe, en dan hiene se doebs mar plak, it
wie altiid noch better as weismite. Hwet is
’t nou allegearre in ein oars. Hwet binne
der folie, dy ’t alearen de noas op loeken for
folie dat lekker wie, dy ’t nou mei folie
smaek ite, hwet men do net as iten biskoude.
En alle dingen jowe sa’n gewoante, dat men
droech brea mei hwet
nimmen dy ’t er