No. 77.
Verschijnt Donderdags en Zondags.
57ste Jaargang.
Nieuws-'-en Advertentieblad
Bolsward en Wonseradeel.
1918.
Donderdag 26 September.
VOOR
OER DITTEN EN DATTEN.
ff
De scheidende en de komende Minister
van Landbouw.
BINNENLAND.
Bolswardsche Courant
een
F ris ia.
het eenige
il
I
r
landbouwende stand
vrijwillig het land
een gebiedende
een
I
In strijd met het democratisch beginsel onzer
staatsinrichting, kan men er zich slechts over
verwonderen, dat de Staten-Generaal zich bij
een dergelijk bestuur hebben neergelegd.
Dit systeem is bet geweest, waardoor met
bijna volkomen negatie van de hem ten dienste
staande organen, de gelegenheid werd geopend
voor het beoefenen van een avonturierspolitiek
door degenen, die er voordeel in zagen.
Het zal de moeilijke taak van minister Van
Ysselsteijn zijn, om de distributieregeling weer
in overeenstemming te brengen met de in
richting van ons staatswezen.
Minister Posthuma is thans heengegaan;
minister Van Ysselsteijn heeft zijne nalaten
schap aanvaard. Hoogst moeilijk is de taak,
die de nieuwe minister op zich heeft genomen,
oneindig moeilijker dan die, welke zijn voor
ganger in 1914 op zich nam. Er is geen
korreltje graan meer overig; de veestapel is
in bedenkelijke mate afgenomen; het onmisbare
vet ontbreekt; de productie van voedings
middelen is veel te gering. In plaats van de
organisatie, die ons voedsel had moeten
brengen, vindt de nieuwe minister een chaos
van ministerieele voorschriften, verbodsbe
palingen enz., waarin het moeilijk is den weg
te vinden en die geen voedsel brengen. De
productiemiddelen zijn nagenoeg uitgeput.
Toch zal de nieuwe minister moeten zorgen,
dat er geproduceerd wordt.
Voorwaar, een zware taak, waarvan het
welslagen bijna onmogelijk scbijnt.
De Zuivelcourant.
ADVERTENTIEPRIJS: 1—7 regels ÖO Gts. Vervolgens
10 Cts. per regel. Overigens naar plaatsruimte.
Het bureau van dit blad is telefonisch aangesloten onder No. 4.
Wat bij den uitslag der verkiezingen te
verwachten was, is gebeurd het oude ministerie
is heengegaan, een nieuw is gekomen. De
matheid, die den laatsten tijd het ministerie
Cort van der Linden kenmerkte, doet ver
moeden, dat het de rust, als een welkome
verlossing uit een moeilijk bestaan met
voldoening is ingegaan.
Het ministerie telde onder zijne leden
bekwame mannen, wier toewijding aan ’s lands
belangen en taaie werkkracht met dankbaarheid
in de herinnering blijven voortleven.
Niet de grootste figuur onder de ministers,
maar wel de man, wiens naam het meest
bekend was, was de minister van Landbouw,
Nijverheid en Handel, minister Posthuma.
Die bekendheid, waardoor zijn naam in de
donkerste slopjes onzer groote steden zoo goed
als in de rijkste paleizen werd genoemd, moet
worden toegeschreven aan omstandigheden, die
niet door menschelijke macht waren te
beheerschen, n.l. de oorlogsellende.
Ontzettend zwaar is de taak geweest, die
op de schouders van den afgetreden minister
heeft gerust en wij hebben den moed bewonderd
van den beer Posthuma, dat hij haar durfde
opnemen. Die moed deed iets goeds verwachten;
de beammen
mei in forsótere en to roppe
en it griene
en
ABONNEMENTSPRIJS50 Cents per 8 maanden.
Franco per post 621/2 Cents.
Afzonderlijke nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
De Hjerst is op kommen
’t Is nou mei de blommen
Hjar pronkjen wer dien,
Dy ynmoaije kleoren
Mei trochswiete georen
Hja binne forgien.
Hwet pronken dy blommen
En bledden, bij kommen
Fen ’t Maeitiid oars moai,
De pronk fen dat griene
Dêr ’t beammen yn stiene
Hie miette noch roai.
Mar de pronk is nou üt, en i
binne klaeid
kleed: it hat gjin kleor balden,
is forsketten ta in grüzige giele kleur,
derby is it kleed al gaas in stik tinder wirden
troch dat de félle wyn fen ’e léste dagen
bjir en der al in boeke weinaem, dy ’t as
óftanke, oan foarwaldsjen en forwirden priis
jown waerd. Oer 't fjild kriget alles wer in
oansjen dat yen sprekt fen forgien moai. 11
léste oantinken fen fce simmer, is noch de
inkele beaopperkes dy *t, donker van kleor
en plat ynelkoarren sakke, mar jimmer ge-
dildich steane to wacbtsjen op een droechsume
rite waer, opdat hja noch ris fiks utelkoarren
slein wirde kinne, om einliks, troch in ün-
gedildige waldboer oppakt wirde to kinnen,
om dan syn sjofele heaspine noch in bytsje
to stypjen. Fierdere sjucht men yn de lannen
folie sleatten, en wide greppels, en de boeren
drok dwaende om it léste gêrs op weinen to
laden, dy ’t dan nei hüs riden wirde, en yn
’t lan djippe spoaren efter litte, trochdat de
tsjillen der wit ho fier yn wei sakje. Mannich
arbeider, dy ’t syn wirk yn ’e miedlannen
hadt, sjucht mei soarg nei de loft, skruten
as er is dat de oanhéldende rein mei gouwens
syn wirk wei spiele scil dat er oars sa nedich
is to balden, omdat it mei ’t each op ’e
kom mende winter, oars net sa roaskleorig liket.
Yn ’e walden wart jong en aid him op it
boulén, en de gripe docht dei yn dei üt syn
tsjinsten om dt de greate fjilden bougroun
de winterierappels to heljen, en de lange
swarte bouekkers jowe in utstoarn oansjen, en
sprekke ek fen forgien moai. Hwet is troch
mannich dichter de minske al ofbielde by
de natür.
Nou de minske fynt er syn bield ek al
dudlik yn. It libbensmoai, de libbenspronk,
it bigjint syn allermoaist oansjen sa gau te
forliezen, en de minske mei allerhande middels
to baet nimme om dy pronk en dat moai
noch sa lang müglik yn stan to balden, it
wirdt allegearre linkenoau minder, en foar
dat men der omtinkt, fortoane hjarren de
spoaren fen alder wirden, en de pronk forwilet,
de fleor wirdt minder, en it giet al njünken-
lytsen de libbenshjerst to miette.
De Hjerstwyn stowt de bledden wei
En wy, wy stouwe se efternei,
En wirde in hanfol ierde.
Havelterberg, 23 Sept, ’t Was hier en te
Onna gisteren een buitengewone drukte. De
geheele mannelijke bevolking van ons dorp
trok in oorlogsstemming met een groot aantal
mannen van Onna den rijksstraatweg langs
om afrekening te houden met de bewoners
van in de nabijheid van Steenwijk staande
kermiswagens, 't Was een heele opschudding
en alle gemoederen waren in beweging. De
vele en brutale diefstallen in de laatste dagen
van potten en pannen, te veld staande vruchten,
kippen en kuikens, van een jong varken, van
geld, al welke euveldaden geschreven werden
op rekening van yde Zigeuners”, riepen om
vergelding. Er was nog meer. Een geacht
plaatsgenoot, die hen verbood eenige paarden
in de spurrie van den landbouwer T. P. te
laten grazen, werd door hen met stokken
afgeranseld. En de beker liep over, toen E.
van D. bij een ruiling met paarden schandelijk
door de woonwagenmenschen bleek bedrogen.
Van D. zou en moest zijn paard terug hebben.
In optocht ging het er op los. Gelukkig
waren de Zigeuners afwezig en stonden de
vrouwen spoedig het paard af. Gemeente- en
rijkspolitie en marechaussee bemoeien zich met
de zaak.
Stavoren, 23 Sept. Zeer drukke bedrijvig
heid heerscht tegenwoordig in ons stadje.
Gedurig ligt de haven vol groote aakschepen
die al maar mosselen aanbrengen. Deze mosselen
worden overgeladen in groote, met stutten
opgezette pramen, en ook wel in schepen,
waarna alles naar de provincie Groningen gaat
en bestemd is voor mest. Voor Stavoren een
goede bron van inkomsten.
Hepk. Nieuwsbl. v. Fr,
Eieren aan het vee.
Voor de Zwolsche Rechtbank stonden een
zestal landbouwers uit Dalfsen terecht, die
eieren vervoerd hadden van hun woning naar
Zwolle. Zij vroegen den rechters wat zij met
de eieren doen moesten, verkoopen konden
zij ze niet in hun omgeving, een vervoerbewijs
konden zij van den burgemeester niet krijgen,
was opvoeren aan het vee.
/Schoenen.
Hoewel groote zuinigheid
eisch was, bleek er juist den laatsten tijd
zoo abnormaal groote vraag naar schoenen te
ontstaan, dat de regeering zich daardoor ge
noodzaakt ziet, tot rantsoeneering van schoenen
over te gaan.
Voortaan zullen nu alleen schoenen ver-
rrijgbaar zijn tegen afgifte van een door het
gemeentebestuur te verstrekken bon.
In afwachting van het totstandkomen der
daarvoor noodige regelingen is thans aflevering
van schoenen zoowel door grossiers als door
winkeliers aan bet publiek verboden, en kunnen
dus op het oogenblik geen schoenen worden
gekocht.
bovendien werd bij het begin van zijn optreden
met lof gewaagd van zijn bekwaamheid, met
name van zijn bekendheid met den landbouw
en van zijn organiseerend talent.
Het doet ons leed thans bij zijn heengaan
te moeten constateeren, dat hij ons in ver
schillend opzicht heeft teleurgesteld.
Bij het neerschrijven dezer uitspraak denken
wij niet aan den heer Posthuma als eigenlijk
minister van Landbouw, Nijverheid en Handel.
Hetgeen hij als zoodanig heeft gedaan, heeft
zoo weinig te beteekenen gehad, dat er wel
niemand in het land zal zijn, die er aan denkt
hem bij zijn voorgangers te vergelijken.
Als wij schrijven over minister Posthuma,
dan denken wij aan hem als crisisminister en
het zou een uitzondering zijn, als iemand in
een anderen zin over zijn ministerschap schreef.
Minister Posthuma is de crisisminister
geweest en juist als zoodanig heeft hij ons
teleurgesteld.
Het is een merkwaardig verschijnsel, dat
een man, die als bekwaam op landbouwgebied
te boek staat, in een tijd, waarin de landbouw
het eenige middel was om in ons onderhoud
te voorzien, niet bij machte bleek ons volk
voor Pijpend gebrek aan het noodigste te
vrijwaren. Des heeren Posthuma’s genoemde
talenten als organisator bleken voor deze taak
onvoldoende.
Toen het voor
is, dan de Nederlandsche natiehoe dit echter
zij, een feit is het, dat de gevoerde strijd
duidelijk deed uitkomen het gemis aan ver
trouwen in ’s ministers beleid.
Dat gemis aan vertrouwen spreekt evenwe
op minstens even duidelijke wijze uit iets
'anders. De maatregelen van den minister
omvatten alles, wat dienstig kan zijn om in
onze behoeften te voorzien. Door allerlei
verbodsbepalingen, maximumprijzen en
distributiesysteem, waarvan rantsoeneering de
grondslag uitmaakte, heette het, dat voldoening
aan ’s volks behoeften het best verzekerd was.
Er zijn inderdaad enkele goedgeloovigen
geweest, die het hun plicht achtten niets
buiten de distributie om in te slaan, ook al
hadden zij er de middelen toe. Er zijn ook
tal van menschen, die niets in konden slaan,
omdat zij de middelen daarvoor niet bezaten.
Maar overigens is het een bekende, zaak, die
wel eens in het openbaar gezegd mag worden,
dat niemand zich strikt houdt aan hetgeen
de minister heeft voorgeschreven. Wij hebben
niet op het oog degenen, die door den z.g.
kettinghandel of op andere, min eerbare wijze
zich ten koste van het algemeen trachtten te
verrijken. Wij willen er slechts op wijzen, dat
alle Nederlanders noodgedwongen er toe zijn
overgegaan om de ministerieele voorschriften
te overtreden, omdat zij hun bestaan onder
’s ministers beleid niet veilig achtten.
In dit feit en wij zouden willen zien,
wie het durft ontkennen ligt een zware
aanklacht tegen het beleid van minister
Posthuma opgesloten.
Boven wezen wij op de groote moeilijkheden,
waarmede de Crisisminister te worstelen had.
Verschillende uitlatingen heeft hij gedaan,
waaruit blijkt, hoe zwaar die moeilijkheden
hem drukten.
Toch zijn er dingen gebeurd, die ons doen
betwijfelen of minister Posthuma wel in staat
is geweest alle moeilijkheden hoog genoeg aan
te slaan. Een minister is, evenzeer als ieder
ander, een mensch met bepaalde karakter
eigenschappen en bij zijne ambtelijke daden
dient hij daarmede rekening te houden. Wie
in de gelegenheid is geweest sommige daden
des ministers gade te slaan, kan moeilijk de
gedachte onderdrukken, dat een zekere karakter
eigenschap hem soms voor moeilijkheden heeft
geplaatst, waarvan men vreezen moet dat hij
ze niet geheel heeft kunnen overwinnen.
Wij bedoelen zijne zwakheid, .die zoozeer in
tegenspraak is met de forschheid van zijn
voorkomen en van zijne woorden. Ondanks
die uiterlijke forschheid miste minister
Posthuma de innerlijke kracht om zich te
onttrekken aan den invloed van sommige
personen, terwijl hij misschien verzuimde te
bedenken, dat hij op zijn hooge plaats voor
het geheele volk te kijk stond.
Dit aanroerende, is het niet onze bedoeling
iets krenkende te zeggen aan het adres van
den heer Posthuma. Zooals in het aangeven
van iemands pbysieke zwakte niets vernederends
is gelegen, behoeft ook de constateering van
een overeenkomstige eigenschap op psychisch
gebied geenszins te worden beschouwd als een
poging om iemands werkelijke waarde te dé-
primeeren. Het mag den heer Posthuma niet
als een fout worden aangerekend dat hij geen
andere eigenschappen bezit dan het geval
blijkt te zijn. Maar te betreuren is het, dat
zijn wijze van werken er toe moest lijden,
dat zijn regeeringsdaden het kenmerk droegen
van de eigenschap waarop wij wezen. Dit
althans ware te vermijden geweest. Het is
een kenmerk van zijn bestuur geweest, dat
hij zich ter bekoming van de noodige voor
lichting en ter vaststelling en uitvoering
zijner maatregelen, niet in de eerste plaats
wendde tot de lichamen en personen, welke
daarvoor zijn aangewezen. Het Departement
van Landbouw, Nijverheid en Handel is een
deel van ons staatsbestuur en op wettelijke
wijze ingericht; eveneens zijn de provinciale
en gemeentelijke besturen ingericht volgens
de bestaande voorschriften; de ambtenaren,
daarbij in dienst, hebben een taak te ver
vullen, welke volgens dat wettelijk karakter
is vastgesteld. De heer Posthuma heeft goed
gevonden door het in het leven roepen van
allerlei commissiën, distributiebureaux, rijks-
kantoren of welke andere namen ook gegeven
zijn aan zijne instellingen, aan personen en
ichamen een taak op te dragen en beslissingen
handen te geven, zonder hen daarbij door
wettelijke verantwoordelijkheid te binden.
iedereen duidelijk was, dat
Nederland zich zelf moest voeden, hoopte de
minister nog op invoer; toen de honger al
vlak voor de deur stond, moest de minister
nog plannen maken om den landbouw ten
volle tot stilling van dien honger aan te
wenden, in den dreigendsten nood kon de
minister het middel niet 'vinden om den
landbouw ten bate van het volk te organiseeren
en vrijwillig in het gareel te krijgen.
Zóó is het gegaan, maanden en zelfs jaren.
Totdat ten slotte als wanhoopsdaad de
Scheurwet werd ontworpen, die als dwang
middel moet brengen wat vrijwillig oneindig
veel zekerder te verkrijgen ware geweest.
Den minister, die als boeren minister te boek
stond, scheen het ontgaan te zijn, dat de
er toe te brengen is om
van voedsel te voorzien,
doch dat dwang de slechtst denkbare taktiek
is, welke op den landbouw kan worden
toegepast.
Wij erkennen ten volle de groote moeilijk beid
van het voedselprobleem, maar wij beweren,
dat de Nederlandsche bodem het noodige kan
opleveren, om ons volk voor den honger te
bewaren.
De crisisminister had deze onze uitspraak
tot de zijne bebooren te maken en hij had
het als zijn hooge taak moeten beschouwen
hare juistheid door zijn beleid aan te toonen.
Thans, bij zijn heengaan, is de voedsel
toestand in de hoogste mate onzeker.
De minister heeft aan felle, dikwijls
smalende critiek blootgestaan. Men heeft
gewezen op tal van onregelmatigheden, die
zich bij de distributie voordeden. Wij hebben
aan die critiek nooit willen meedoen. Ons
was het voldoende duidelijk, datgeendistributie-
systeem, op kunstmatige wijze ineengezet, kan
beantwoorden aan de voortreffelijkheden van
de natuurlijke, zich zelf automatisch regelende
distributie in normale tijden. Doch waarop
wij meermalen hebben gewezen, is dit, dat
ons land niet in de eerste plaats behoefte had
aan een distributieminister, al achten wij de
distributie een zeer voorname zaak in dezen
tijdgrooter belang had ons land bij een
productieminister.
Het moet het afgetreden kabinet als geen
geringe fout worden aangerekend, dat het dit
niet heeft begrepen.
Minister Posthuma is een stevig werker en
wij hebben groote waardeering voor de
toewijding, waarmede hij zijne werkkracht
heeft gegeven. Betreurd moet worden, dat deze
toewijding niet in staat is geweest hem het
algemeen vertrouwen te geven. Hoezeer hem
dit ontbrak, bleek o.a. uit hetgeen is voor
gevallen tusschen den minister en de besturen
onzer beide grootste gemeenten Amsterdam
en Rotterdam. Het is voor de Nederlandsche
natie in hooge mate onverkwikkelijk geweest,
dat de ambtsbekleeders van zoo hooge positie
zich niet hebben ontzien elkander te bestrijden
op de manier, als o.a. kortgeleden te aan
schouwen werd gegeven. Intusschen, het kan
zijn, dat bedoelde ambtsbekleeders eene andere in
opvatting hebben van hetgeen comme il faut