lieuws- en Advertentieblad
Bolsward en Omstreken.
f-rl
f - 'A
I
60ste Jaargang.
Zaterdag 1 Januari 1921.
No. 1.
I
ft
DECEMBER
H
Firma B. CUPERUS Az., BOLSWARD.
Bij de Jaarwisseling-
v**\
VOOR
L
Dit nummer bestaat uit twee bladen.
I
STADSNIEUWS.
I
Uitgever:
De Krite-uitvoering.
Bolswardsche Courant
en
zijn tijdelijk welzijn.
voor
is
V
1
ODS
van
toen
ADVERTENTIEPRIJS: 10 Cts. per regel.
Bij 500 of 1000 regels aanmerkelijk lager.
Eet bureau van dit blad ie telefonisch aangesloten onder No. 4.
zich en
zal in
lische woorden#Zorg eerst voor het rijk
het overige zal U worden toege
moet dan onze eerste
dagelijksch
daarvoor mag
al opgaan, hij
voorbereiding van dezen avond
een eerste kracht voor deze Kamer
ABONNEMENTSPRIJS: 50 Cents per 3 maanden.
Franco per post 62t/s Cents.
Afzonderlijke nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
allen waar. Adeldom
tingen op, en
eigendom van
eigendom zijn en
toch een
laat’’ is.
Een Noorsche sage zegt, dat wanneer een
mensch op het sterfbed ligt, zijn gansche
leven als een visioen zijn geestes oog voorbij
trekt, dat in duidelijke beelden hem voorge-
tooverd wordt al hetgeen bij deed en verzuimde
te doen. Zou de mensch, wien het gegeven
was op te staan van dat doodsbed om opnieuw
te gaan leven, niet anders, niet beter zijn?
Zoude hij niet zijn voordeel doen met de dure
les hem gegeven? Wij denken van ja 1 Maar
waarom dan wachten tot het misschien ook
voor ons te laat is?
Daar zijn mijlpalen op den levensweg, wij
zeiden het reeds, en die mijlpalen moeten
voor ons zijn, wat voor anderen het sterfbed
is, zij moeten voor ons dagen zijn, waarop
wij in de allereerste plaats achter ons zien,
waarop wij overdenken of hetgeen wij deden
werkelijk goed was, of wij onze bestemming
als mensch volgden, ons zelven dienstbaar
maakten, onze krachten besteedden tot het
doel waarvoor wij op de wereld zijn, de be
vordering van het gemeenschappelijk welzijn,
de veredeling en verbetering van ons zelven
en anderenwij moeten onderzoeken of wij
anderer levensgeluk hebben gezocht en ver
hoogd of wij anderer smarten hebben gedeeld
en gelenigd of wij in den waarachtigen edelen
zin des woords, mensch zijn geweest.
Is het antwoord bevestigend, wel hem die
zich zulk een antwoord geven kan. Maar
mocht het ontkennend luiden, mocht men
zich het verwijt moeten maken: dat men noch
tegenover zich zelven, noch tegenover anderen
zijn plicht deed, dat men enkel zijn eigen
belangen behartigd heeft, enkel zijn stoffelijke
welvaart heeft gezocht met voorbijgang van
anderen, moge dan de mijlpaal, die wij nu
weer bereikt hebben (de kentering van den
jaarkring) ons aanleiding geven, tot overdenken,
tot eerlijk zijn tegenover ons zelven, maar
ook tot het maken van goede plannen voor
de toekomst. Dan sluiten wij op waardige en
eervolle wijze het oude jaar. Dan kunnen wij
bet met gerustheid ten grave brengen, dan
kunnen wij ook met vreugde het nieuwe jaar
begroeten, dat ons gelegenheid moet geven
het zoo lang verzuimde in te halen.
Zoo moge het voor ons allen zijn 1
Zoo kan een fiksche strandwandeling van
een paar uur na een Decemberstorm uit het
N. W. ons heel wat zeevogels leeren kennen.
Wie graag wat meer van vogels weten wil,
kan door een nauwkeurige beschouwing van
een dooden vogel al een eerste stap in de
goede richting doen en daarvoor is zoo’n
wandeling de beste gelegenheid, want dan
zijn er bijna altijd doode zeevogels langs het
strand te vinden. Kollumer Crt.
Gods, al
worpen”. Zoo moet dan i
zorg zijn het voorzien in ons
brood. Maar in het zorgen
de mensch niet geheel en
heeft nog andere en hoogere plichten te
vervullen, met wier verwaarloozing hij een"
zwaren schuldenlast op zich laadt. Aan een
ieder is zijn plaats aangewezen en die plaats
moet ieder waardig innemen, wil hij niet
de aantijging verdienen dat hij een onnutte
dienstknecht is.
Het is waar, niet allen zijn even geleerd,
even sterk, even gezond, even vernuftig,
maar toch ieder kan woekeren met de gaven
die hem geschonken zijn. Aan de veel-
begaafden zullen andere en hoogere eischen
gesteld worden dan aan de nederigen, het
noblesse oblige (adel verplicht) blijft echter voor
van ziel legt verplich-
deze adeldom zij is niet het
enkele standen, zij kan het
worden van allen, die daar
oprecht naar streven, een ieder moet trachten
waarachtig mensch te zijn. Wij zijn bier
op aarde niet voor ons zelven alleen. Wij
vormen een schakel in de groote keten die
menschheid heet, en hebben als zoodanig
tegenover de menschheid plichten. Wij ver
zuimen die maar al te vaak, het is waar, wij
zijn zelfzuchtig, wij denken slechts aan ons
zelven, wij behartigen onze eigen belangen
ten koste van anderen, wij dringen anderen
terug op de maatschappelijke ladder om zelf
de verlaten sport te kunnen bestijgen, wij
doen alles voor ons, niets voor anderen,
ziedaar het groote kwaad, dat door velen
gevoeld, door weinigen begrepen wordt, een
kwaad dat meer dan iets schuld draagt aan
Ofschoon iedere dag op zich zelve zoo
voor het individu als voor de maatschappij,
altijd weer een nieuw levenstijdperk opent,
en uit dien hoofde verjaardagen even weinig
beteekenis hebben als de nieuwjaarsdag, zoo
heeft toch de mensch het noodig geacht
mijlpalen op te richten, zoo op den eigen
levensbaan als in de geschiedenis der wereld,
mijlpalen, waarbij men leert terugzien op
hetgeen achter ons ligt, mijlpalen in den
vorm van dagen, die een jaarkring afsluiten
en ons, naast de herinnering aan het ver
gankelijke van al het geschapene, ook weer
het verloopen tijdperk voor den geest tooveren,
vaak met angstige nauwgezetheid ons herinneren
aan onze goede en kwade daden.
Waarlijk het is goed dat wij nu en dan
eens een oogenblik stilstaan. Het leven snelt
voort in onafgebroken vaart. Van kind tot
man, van man tot grijsaard, de lange weg
van do wieg naar het graf, het is een spanne
tijds in vergelijking met de eeuwigheid. En
men heeft zoo weinig gelegenheid tot denken.
Het leven stelt hooge eischen, de strijd om
het bestaan wordt voor de meesten immer
zwaarder, immer moeielijker, de zorgen nemen
toe voor allen, wat wonder dan dat menigeen
den tijd niet vinden kan of ook niet vinden
wil, om het verledene te overpeinzen. Men
houdt den blik gericht op de toekomst, men
streeft naar rijkdom, eer en roem, men holt
in toomelooze vaart altijd sneller voorwaarts
o) het gevaarlijk pad, waarop reeds zoo
menigeen ten val kwam, en men vergeet
daarbij, dat de mensch nog een andere
betere roeping te vervullen heeft dan enkel
te zorgen «oor
Immeis niet daarvoor alleen zijn wij hier.
Natuurlijk is het plicht te zorgen
de zijnenalleen een idealist
letterlijken zin opvatten de evange
’t Is weer eind Decemberde laatste maand
van het jaar en de gure koude dagen zijn
aangebroken.
Toch is December
al de ellende die van de schoone aarde,
waarop voor allen plaats is, instede van een
paradijs, een hel maakt. Hij die denkt aan
de roeping die hij heeft te vervullen, zal
zijne hartstochten in toom houden, zal anderen
geen leed doen, zal niet onmeedoogend de
bloem vertrappen, welke hij op zijn weg vinden
mocht. Hij die denkt aan anderer leed, doet
geen kwaad. Zou de wellustige, wanneer hij
er aan dacht welk een onnoemelijken jammer
het voldoen aan zijn wellust na zich sleept
voor het slachtoffer zijner booze lusten, deze
niet beheerschen? Zou de dronkaard een
dronkaard geworden zijn, wanneer hij bij tijds
overdacht had dat zijn geheele huishouding
diep rampzalig zoude worden door zijne onmatig
heid Zoude de speler den eersten voet zetten
op de glibberige baan van het dobbelspel,
wanneer hij zich de geeselingen daarvan voor
stelde, het verlies van fortuin en eer, en als
laatste redmiddel, den kogel
Immers neen, maar men heeft verzuimd er
aan te denken, dat de eerste stap op het
kwade pad naast een bron van rampen voor
zelven, tevens de oorzaak zoude worden
ontzaggelijke smarten voor anderen en
men dit bemerkte, was het veelal te
laat,, toen was men reeds zoo verward in de
strikken van het slechte of men had verleerd
of de kracht verspeeld om zich te beheerschen,
dat aan terugkeer niet meer valt te deuken.
Men tuimelt in den roes van het genot daar
laat ontwaken vaak ook een *te
een gezellige maand.
Valt in deze maand niet het 8t. Nicolaasfeest
en de gezellige Kerstdagen
Over het algemeen is het tijdens de winter
maanden toch heel gezellig binnen, al is het
ook geen feest. Als buiten de stormwind
giert, de regen klettert en de kou ons doet
huiveren, dan weet men geen beter plaatsje
dan in de gezellige huiskamer, als de kachel
snort, het theewater pruttelt en de lamp zijn
vriendelijk schijnsel in ’t rond werpt.
Minder gezellig ziet het er uit in het
planten- en dierenrijk, als de wintermaand
begonnen is. Als we buiten een wandeling
maken, schijnt ons alles in diepen slaap of
zoete rust verzonken. In October en November
zijn de laatste trekvogels vertrokken. Geen
vroolijk gegons van insecten meer; alleen
de kleine wintervlinder fladdert in ’t begin
der maand nog rond, zoolang de grond niet
bevroren is, en legt zijn eieren aan de knoppen
van ooftboomen en wilgen, vooral aan de
kerseboomen. Naarmate de insecten meer en
meer verdwenen, werden ook de mollen en
vleermuizen zeldzamer. De mollen zijn de
engerlingen, ritnaalden en ander in den grond
levend schadelijk gedierte naar diepere lagen
gevolgd en blijven ze daar den geheele winter
hardnekkig vervolgen. De vleermuizen hebben,
bij gebrek aan voedsel, hun winterkwartieren
betrokken en verslapen zoo den kwaden tijd.
Alle loofboomen staan nu kaal en de
meeste bloemen zijn verdwenen. Bij een zachte
Decembermaand zien we ook weldra Sleutel
bloem, Madeliefje, Crocusje, Sneeuwklokje,
Speenkruid en Dotterbloem ontluiken, en
daar kunnen we dan den geheelen winter
pleizier van hebben. Ook de Kerstroos en
de Winterjasmijn en de andere, die wij bij
November reeds noemden, ontbreken geen
enkel jaar op ’t appèl. Vogels zijn er ook
nog heel wat. ’t Best ervaart gij dat bij
mooi, zacht weer. Dan zitten de Barmsijsjes,
die tegelijk met de Bonte Kraaien en Keepen
uit het Noorden tot ons gekomen zijn, met
de Winterkoninkjes en de achtergebleven Rood
borstjes en Merels in de kale boomtoppen
te zingen of ze heelemaal vergeten zijn, dat
het winter is.
Wilde eenden trekken van November tot
Maart in breede scharen langs onze binnen
wateren.
Wanneer we een strengen winter beleven,
er kans, dat allerlei zeldzame vogels uit
’t Noorden ons land binnenkomen. Felle
stormen zijn minder ingrijpend dan strenge
vorst, maar veroorzaken toch heele verhuizingen
van planten en dieren. Na een flinke December
storm is ’t een prachtige gelegenheid om
eens een wandeling langs het strand te doen
om te zien of storm en zee er niets achter
gelaten hebben. Vooral een Noordwester storm
laat meestal een rijken buit achter aan zee
sterren, roggeneieren, zee-agels en ook zee
vogels, levend of dood, maar in de meeste
gevallen het laatste.
Al de zwemvogels nl., die zich des winters
in grooten getale langs de Scbotsche kusten
ophouden, en die zich, bij ’t zoeken naar
voedsel, te ver in zee gewaagd hebben, worden
door een plotseling opkomenden Noordwester
overvallen. Willen ze terug naar land zwemmen
dan worden ze een wisse prooi van den dood,
want, al zijn hun veeren vettig, zoodat ze een
tijdlang het water tegenhouden, tegen her
haalde stortzeeën is het veerenpak van den
best geolieden zeevogel niet bestand. Voor hij
het land bereikt heeft, dringt het water door
de vettige bovenlaag heen, doorweekt de daar
onder liggende donsveeren en de vogel zinkt
zwaar als lood naar den bodem. Tegen den
storm invliegen kunnen ze ook niet, zoodat
bun eenige kans op redding is, zich door den
wind mee te laten voeren.
Zoodoende komen ze, half dood van ver
moeienis en uitputting, langs onze stranden
te liggen of ze vallen er dood neer.
En daar vinden wij ze dan, de mooie witte,
geelgebekte Drieteenige Zeemeeuwen, die hun
nesten hebben op de ongenaakbaarste rotsen
van Schotland en Engeland, en die om de
gruwelijke mode zoo meedoogenloos vervolgd
wordt. Ook Alken, met hun wit geteekende
snavels, die zóó scherp zijn, dat de Engelschen
ze den naam gegeven hebben van ^Razorbills”
Op den ien Kerstdag trad wederom de
Krite in #de Doela” op.
De Voorzitter, de heer Steensma, memoreerde
bij de opening het woordje uit de Bolswardsche
Courant, dat dit Selskip met een uitvoering
op den 2en Kerstdag »der traditie getrouw”
bleef. Laten wij hier dadelijk bijvoegen, dat
er nu, ook der traditie getrouw, weer heel
vlot gespeeld werd.
Bracht de Voorzitter een dankbare hulde
aan den regisseur van jaren her, het bleek
nu toch ook wel dat het tooneel en de
uitvoering goed verzorgd waren, en dus was
de vrees, waarvan hij sprak, dat het niet in
de puntjes zou zijn, ongegrond. De bodé
Meyer, die in dit stuk heel wat drukte had
om »it Sjongersfeest yn ’e es to krijen”, heeft
ook in de
getoond
te zijn.
Om in korte woorden een eenigszins
duidelijke omschrijving «an den inboud van
dit stuk te geven, wy zien er geen kans toe
er waren te veel vijven en zessen bij, die tot
het succes meewerkten. De hoofdzaak ging
over de omstandigheid, dat de AbbecaatSmit
als Voorzitter bij het te houden Sjongersfeest
zou fungeeren, doch zijn jonge frou zich er
tegea verzette dat hij er heen ging, op grond
dat hij het vorig jaar tipzij thuis was gekomen
van dat feest. Daar Smit zijn wil doorzette,
liep de vrouw van hem weg echter niet naar
haar broeder die ver af woonde, doch zij hield
zich schuil bij Oom Bolman. Bij dezen kwam
Smit ook raad vragen en zoo wist, met heel
wat bijomstandigheden de leuke oom de kwestie
tusschen de jeugdige echtgenooten weer tot
een bevredigende oplossing te brengen.
Onder deze bijomstandigheden moet nög
vermeld worden dat nichtje Annie bij Oom
Bolman gehuisvest was, waarover tante Marie
zeer zorgvuldig waakte, maar ondanks haar
zorg kreeg Annie toch connectie met den
logeergast Sandman, en de romantisch aan
gelegde vriend van Smit, de heer Brinkman,
kwam daar tot een liefdesverklaring tegen
Smits vrouw, die hij niet kende.
Ten slotte kwam, zooals dat behoort, alles
terecht.
Smit en vrouw verzoenden zich, Nichtje
kreeg, ondanks tantes tegenwerking toch door
haar toedoen mee, een man, en tante zelf
kreeg haar verlangde auto.
Ofschoon men van het Sjongersfeest zelf
niets te hooren en te zien kreeg, gaf 't toch
aanleiding tot heel aardig gevonden details,
die bij het vlotte spel, dit stuk tot een boeiend
blijspel maakten.
Bij deze uitvoering waren eenige der oudste
leden der Krite op non-activiteit gesteld. De
Kamer heeft thans over veel leden te beschikken,
geen wonder dus dat de veteranen zich eenige
rust gunnen. Wat wij hier nu zagen doet
voor de toekomst iets goeds verwachten.
Moeten wij een extra pluimpje geven aan
het spel van oom Bolman, niet minder ver
dient zulks ook de jeugdige vrouw Smitk
Deze beiden gaven interessant spel te zien,
heel goed waren ook tante Mina, Smit, Meyer,
Brinkman en de op ’t programma vergeten
heer Jansen. Nichtje Annie heeft nog niet
(d. i. Scheermessnavels), en Zeekoeten ont
breken niet en ook niet de Papagaaiduiker,
met zijn bontgekleurden snavel, roode pooten
en loggen gang die zoo graag in oude konijnen
hollen broedt. Al die vogels komen gelukkig
niet om. Ze weten dikwijls onze veilige zee
gaten binnen te zwemmen of onze beschut
tende duinen te bereiken, en dan zijn ze gered.
Onder de gelukkigen, die het leven er nog
al eens af welen te brengen, behoort de
Jan van Geut, een eigenaardigen vogel, met
een eigenaardigen naam. ’t Is een groote
vogel, de pooten zijn grauw, zijn snavel is
blauw en hij draagt een mooien kring om
het oog van dezelfde kleur: overigens echter
is hij spierwit.