en Advertentieblad
Nieuws
Bolsward en Omstreken.
6
60ste Jaargang.
Zaterdag 15 Januari 1921.
No. 3.
voor
OVERZICHT 1920.
DE UITKIJK.
ii.
ALS HET KALF
b
i 1
INGEZONDEN.
GdMENGD NIEUWS.
Uitgeefster:
Firma B. CUPERUS Az, BOLSWARD.
olswardsche
Afzonderlijke
dit blad it telefonisch aangesloten onder No. 4.
niet prijst,
door gebrek
Tot leden
het recht wel krom,
duist’re zaak wel klaar,
zoo’n man een a atom 1
droef gelaat,
bij,
zijn lot
Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.
ADVERTENTIEPRIJS: 10 Cts. per regel.
Bij 500 of 1000 regel» aanmerkelijk lager.
Het bureau van
voor de bewoners van bet
Bargefenne een groot
ring, ala
minister
zon men
Door wrijving van
Komt waarheid
leiders,
met algemeene
eveneens
bij het Bondsbestnur
dit jaar in dit gewest
Sedert eenige maanden is het ijzeren
deksel «an het riool voor perceel B 164,
Hoek Schildwijk, stuk. Jongens maken
ABONNEMENTSPRIJS: 50 Cents per 3 maanden.
Franco per post 62x/2 Cents.
nos. van dit Blad zijn verkrijgbaar a 5 Cent.
van een zaak,
er reeds
en doet,
gedachten, man
aan het licht,
Zoo gaat het immers ook bij ons,
In ons nieuwjaarsgedicht.
Jij hebt op zeek’re zaak een kijk
En nadat je 't mij zegt,
Maak ik er mijn bedenking op,
En zoo komt bet terecht.
Door de beschouwing
Aan licht- en schaduwzij,
Komt het te staan in ’t juiste licht,
En dat valt ieder bij.
Denk je nu ons gemeenteraad:
Dat daarbij sprak niet een...!
En zij gedurig knikten: ja!
Of enk’len schudden: neen!
Th.
Dat zou bij vrouwen heel niet gaan,
Een hen toch kakelt graag,
Doch, ’k blijf er bijmen vult toch nooit
Met praats een leege maag.
Petr.
Zeg Thomas! laat de ken met rust,
Want die legt toch het ei...
Baat meer het kraaien van den haan
Toon mij eens, wat die lei
Wordt vervolgd.
van deze gelegenheid gebruik, om telk» ns
het deksel in ’t riool te werpen, waardoor
een gevaarlijk gat ontstaat.
Kan hierin geen verandering gebracht
worden
Ook is het
Schildwijk en
ongemak, dat de daar aanwezige pompen
bijna altijd stuk zijn.
Ook daarin verbetering te brengen,
is van belang.
Thomasvaêr.
Och ja, men doet aan alles mee,
De uitgaaf klimt met spoed,
Doch de ontvangsten stijgen niet,
H. O. is daarvoor goed.
Die omslag klom hier taam’lijk snel,
Is boven peil gebracht,
Daarom dient in de eerste plaats
Hier zuinigheid betracht.
Waar de ontvangsten zijn normaal,
Doch d’ uitgaaf aldoor stijgt,
Vrees ik, dat men nog op den neus
Weldra het deksel krijgt.
P1TR.
Ja wis, ’k zei straks, dat Bolsward werd
Een nette stad genoemd,
Doch ook werd vroeger onze stad
Als heel goedkoop geroemd.
Komt nu ’t biljet, dan wordt
Wat anders uitgepakt,
En dus, ’t goedkoope wonen hier,
Is aardig afgezakt.
Om schoon te maken strfat en plein,
Helpt wel een flinke spuit,
Maar zit men eenmaal diep in schuld,
Hoe komt men daar weer uit?
een ware idee fixe geworden was en hoe
grootvorsten, generaals, gezanten en
ministers onder het allerhoogst auspicium
daarop aanstuurden, Witte's waarschu
wing, dat het op een algemeenen
Europeeschen oorlog moest uitloopen,
ten spijt. Een Amerikaansche schrijver
vertelt, o, heelemaal niet met de be
doeling Engeland of de Entente hatelijk
te zijn, als historisch feit: jrDoch in
het brein der Britsche staatslieden had
zich de waan genesteld, dat Duitschland
een te geweldig mededinger was om
langer te worden geduld” en hoe in
Engeland en Frankrijk de meening post
vatte, dat Duitschland een gevaar voor
beide landen was, omdat het 't leeuwen
aandeel van alle Europeesche kolenreserve
bezat en eveneens rijkelijk van ijzer
voorzien was. En Poincare, de oud-presi-
dent der Fransche republiek verweert
zich als een razende tegen de publicaties
van een Fransche vereeniging voor
geschiedkundig onderzoek, die hem een
deel van de oorlogsschuld in de schoenen
wil schuiven. En zelfs Lloyd George
orakelt: ,Geen der mannen, die toen
(in 1914) met de openbare zaken belast
was, wilde met voorbedachtheid den
oorlog.”
Werkelijk, het gaat heel, bet gaat
buitengewoon slecht met de Entente.
En van den dank der menschheid, waarop
zij zoo vast gerekend had, raakt zij hoe
langer hoe verder af.
Maar het gaat ook in andere opzichten
slecht met de Entente. De wereld is
nog lang niet zoo, als ze zich die nd
Duitschland’» nederlaag gedroomd had
en toont zelfs steeds minder neiging
zoo te worden. De toestand in het
nabije Oosten en in geheel Azië ont
wikkelt zich, dank zij de bolsjewiki,
Tarksche nationalisten en Grieken, op
een wijze die haar rustige alleenheer
schappij allergevaarlijkst bedreigt. Ter
voorkoming van dat gevaar heeft zij
het eerst met de bolsjewiki trachten
aan te leggen en tegelijkertijd met hun
vijanden, wat natuurlijk de beste manier
bleek om haar pogingen jammerlijk te
doen mislukken. Nu aarzelt zij tussehen
de Turksche nationalisten en den ver
foeiden Konstantijn.
Tot overmaat van ramp begint ook
Duitschland onwillig te worden. Het
vredesverdrag van Versailles schrijft zijn
ontwapening voor, maar het beweert,
dat de politie daar buiten valt. De Entente
echter, wien sinds de bange dagen op
de oorlogsvelden in Noord-Frankrijk de
angst om het hart slaat bij bet zien
van een Duitsche helm en een Duitsch
geweer, onverschillig of deze attributen
tot een soldaat of tot een veldwachter
bebooren, en die zich maar niet los kan
maken van de gedachte, dat elke Duitsche
wapendrager met wereld-veroveraars-
plannen rondloopt, en Napoleon in op
komst is, wil ook de politie in de ont
wapening betrekken. Voor het geval
Duitschland weigeren blijft, dreigt ze
met bezetting van Duitsch gebied. Maar
gansch van harte gaat haar dat niet af.
Ze weet wel dat de menschen, ook de
Engelsche en Fransche en Italiaansche
menschen, van a] dat oorlogje-spelen al
lang genoeg hebben en wat nieuwe be-
zettingsmaatregelen met onwillige handen
zouden ten uitvoer leggen.
Voor d’Annunzio is dat genoeg-hebben
noodlottig geworden. Van zijn heerschap
pij teFiumemoet hij nu near de schrijf
tafel van zijn dichterschap terugkeeren.
En Italië kan eindelijk tot de rust
terugkeeren, nu de Fiume-kwestie daar
mee voorloopig althans van de baan is.
Het is de rust, waarnaar wij allen
verlangen, of we Duitschers of Franschen
of Italianen of Hollanders zijn, en die
we van het nieuwe jaar vragen. Koll. Ct.
PlETBRNEL
De vrouw is evenknie des mans,
En van die macht bewust,
Zal zij dat voortaan toonen ook,
Geloof dat maar gerust.
Deez’ periode geldt nog niet,
Het sukkelt nog zoo door,
Maar na den eersten kiezersstrijd,
Komt er verandering hoor
De tijden zijn zeer ernstig nu,
Doch er komt ommekeer;
De vrouw slaat mee de hand aan ’t roer,
Want zoo gaat het niet meer.
Dat is te zien op elk gebied,
En ook bij ’t stadsbestuur,
Men hakt er met de breebijl in,
Dat kan niet op den duur.
Ja wis, ons eigen goede stad
Zinkt aardig in ’t moeras;
Waar moest het heen, als hier nu eens
Geen Gast- en Weeshuis was
Er moet veel worden opgebracht,
Dat staat nu eenmaal vast,
Belasting!... och het woord reeds zegt,
Dat het al is een last.
Gewest Friesland van het K. N. G. F.
De algemeene vergadering werd Maan
dag te Leeuwarden gehouden onder
presidium van den heer L. de Jong te
Heerenveen, die in zijn openingswoord
wees op het ingediende wetsontwerp
omtrent lichamelijke oefening van den
jongeling van 16 20 jaar.
Waar de Nederlandsche vrouw in
dezen vergeten, het ontwerp te veel
gaat iu het kader van militaire vorming
hoopte bij dat dit wetsontwerp niet
ongewijzigd zal worden aangenomen. Met
applaus werd dit voorstel begroet, dat
Friesland het Hoofdbestuur zal verzoeken
zich in dien zin tot de Staten-Generaal
te wenden.
De heer M. Graafland, inspecteur der
Lichamelijke Opvoeding, zou gaarne zien
dat dit jaar geen gewestelijke uitvoering
gehouden werd met het oog op de dit
jaar te houden Rijksvaardigheidsproeven.
De commissie daarvoor zou zeker het
gewestelijk bestuur wel daarmede in
kennis gesteld hebben, wat niet het
geval bleek te zijn.
Verder bestreed de heer Graafland
het voorstel der afd. Leeuwarden om
op de a.s. Bondsvergadering aan de orde
te stellen, dat het K. N. G. V. er voor
ijvere dat ook niet-onderwijzers(essen)
kunnen deelnemen aan het examen voor
het diploma van leider of leidster van
lichaamsoefeningen, bedoeld in het Kon.
Besluit van 25 Juli 1916.
Leeuwarden verdedigde het met bet
oog op den grooten nood aan
Het voorstel werd
stemmen aangenomen, eveneens het
voorstel om bij het Bondsbestnur aan
te dringen dit jaar in dit gewest een
Leiderscursus te openen, opdat vele clubs
teu plattelande niet zullen ondergaan
aan leiding.
van het dagelijksch bestuur
werden herkozen de heeren L. de Jong
te Heerenveen, H. Edinga te L°euwarden
en H. Steegstra te Ried; tot leden der
technische commissie de heeren R. de
Vries te Drachten, P. Jongejans te Sneek
en 8. Bruinsma te Leeuwaïden.
Tot afgevaardigden naar de Bonds
vergadering werden aangewezen de heeren
Edinga, Steegstra, Jongejans en W.
van Riezen te Heerenveen. Tot plaats
der volgende algemeene vergadering werd
Heerenveen aangewezen.
Aan den heer Ypes werd dank ge
bracht voor hetgeen hij gedurende vele
jarep voor het gewest heeft gedaan.
De bondsvoorzitter J. Heynen te
Den Haag werd telegrafisch geluk
gewenscht met zijn herstel van een
zware ziekte.
o Werklootheid in de diamantindustrie.
Het aantal werkloozen in de diamant
industrie bedroeg in de week van
28 Januari j.l. 7811 tegen 7269 in
de daaraan voorafgaande week.
’t Rijksgeld.
Bij den verbouw der R. B. S. te
Heerenveen in 1917 werd aldaar een
nieuwe gymnastiekzaal gebouwd. Thans
wordt die school weer verbouwd en het
voor 4 jaar gebouwde gymnastieklokaal
wordt weer afgebroken.
Twintig kinderen en kinderloos.
Een der volkstellers te Tiel ontving
een kaart, waarop o.a. vermeld: geboren
10 jongens, 7 meisjes, 8 kinderen
doodgeboren.
Hoeveel kinderen nog in leven?
’t Antwoord luiddeniet één meer.
Wat een onderleed in deze vier kleine
getallen
Th.
Zijn nu de kosten wat te hoog,
Dan wordt er maar geleend,
Ik vrees, dat om dien schuldenlast
Nog later wordt geweend.
Petr.
De afbetaling heeft geen haast,
Wordt in ’t verschiet gesteld,
Een vrouw leert door de huishoudbeurs
Meer zuinig zijn met geld.
De mannen zijn het ruim gewend,
Dat merkt men menigkeer;
Doch ons wordt door practijk geleerd:
Een zuinig geld beheer.
Th.
Nou, vrouw als ’k soms de dames zie,
In statievolle pracht,
Vraag ik: Wordt daar ook zuinigheid
In d’ eerste plaats betracht?
Petr.
Och, lach maar niet, wat ’k zei is waar,
Ik vat je knepen wel!
Doch mannen spelen ook met spot
Een hoogst gevaarlijk spel.
Elk leeft het liefst naar rang en stand,
En dat is ook heel goed,
Waar gierigheid den voorrang heeft,
Is 't ook niet zoo het moet.
In doorsnêe wordt de zuinigheid
Wel aan de vrouw geleerd,
Een stuiver moet, voor die verdwynt,
Vaak tweemaal omgekeerd.
De mannen zijn alleen nog baas,
Maar dat blijft zoo niet meer,
De heerschersstaf ontvalt hun hand
Sic trancit... waarde heer!
Th.
Hei, vrouw 1 bedaar, ik meen het goed,
Je vat ineens weer vlam,
Als ’t helpt, noem ik ’t gelukkig, dat
De vrouw haar recht bekwam.
Maar beste Nel I ’k zie nog niet in
Dat het veel geven zal,
De beste stuurlui, weet je wel?
Staan altoos op den wal.
De vrouw kan praten opperbest,
Dat is bekend genoeg,
Maar pralerijen helpen niet,
Dus: juich maar niet te vroeg.
Het is met zeggen niet te doen,
Daar wordt niets mee verricht,
Op daden komt het echter aan
Goed doen, dat is de plicht.
P1TR.
Is praten niets? Slechts doen de plicht
Och man! vaak omgekeerd!
Wat zou het zijn, als praten eens
Aan ’t menschdom was verleerd
Vooreerst neem on» nieuwjaarsgedicht,
Dat i» ook pralerij,
En gij hebt steeds er veel met op,
’t Gesprek van u en mjj.
Geen theevisite had dan doel,
Geen bittertafel meer,
De wereld leek een stommenhuis,
Gedood was het verkeer.
Een koopman, die zijn waar
Verliest de klanten vast,
Door praten wekt hij kooplust op,
Vaak meer wel, dan het past.
Een redenaar roert zijn tong,
Boeit zijn publiek geheel,
En juist wordt, door dat glad betoog,
Bewondering zijn deel.
Een advocaat met gladde tong,
Praat soms
Hij pleit een
Denk nu zoo'n man eens
Geen beed’laar helpt een
De klaagtoon moet er
Door het vertellen van
Wekt hij pas medelij.
Ja man! ga alles goed maar na,
En zie wat meest geschiedt,
De prater heeft een streepje voor,
Dus doen is hoofdzaak niet.
Wie altoos werkt en zwoegt
Bespint vaak weinig zij,
Maar iemand, die flink praten kan,
Die streeft hem ver voorbij.
Hoe velen doen niets voor de kost,
En eten toch wat fijn!
Want vaak ziet men, dat babbelaars
Maar heele ^Pieten” zijn.
Het praten loont de moeite wel,
Dat kan men daaglijks zien,
Doch werk ik zwaar, geloof toch niet,
Dat ik daarnaar verdien.
Het spreekwoord uit den ouden tijd
Is omgekeerd subiet.
Want zonder werken gaat vaak goed,
Doch zonder praten niet.
Th.
Och vrouw! wat ga je weer op hol,
Je lijkt ook advokaat,
Bij u schijnt dus het woord genoeg...
Maar dat is gekkenpraat!
Petr.
Neen, man, begrijp mij niet verkeerd,
Maar leer de macht van ’t woord;
Dat men met praten wat vermag,
Heb je aan mij gehoord.
Want zie, men praat wel vaak tets goed,
Wat inderdaad niet deugt,
Als men dat beter in ging zien,
Was er gewis meer vreugd.
Waar ooit iets goeds wordt aangevat,
Doe ’k mee, met hart en ziel,
Doch lijkt het plan mij averechts,
’k Steek graag een spaak in 't wiel.
Nu zijn we in het nieuwe jaar, en
nietwaar? bet is nog alles als vroeger.
En dat is maar heel matigjes. Misschien
zouden we dat niet zoo opmerken, wan
neer we niet zes jaar lang in de stellige
verwachting geleefd hadden, dat alles
heel anders en veel beter zon worden.
Want eerlijk gezegd, het is altijd maar
matigjes, anders gezegd, het is altijd
minder dan we het hebben willen. Dat
ligt niet enkel aan de omstandigheden,
evenzeer aan onzen wil, die te hoog
grijpt. We miskennen hst arme leven,
dat zich genoeg inspant om met onze
verwachtingen gelijken tred te houden.
Zou bet misschien ook beter zijn, die
verwachtingen wat te matigen Al» men
de heeren op de Volkenbondsvergade-
men nu onlangs weer onzen
van buitenl. zaken boorde,
geneigd zijn die vraag be
vestigend te beantwoorden.
Maar zijn het feitelijk niet dezelfde
heeren, onzen eerzamen minister dan
uitgezonderd, die onze verwachtingen
juist nu zoo hoog gespannen hebben?
Jarenlang heette het, dat de wereld
streed en leed voor een betere wereld.
En als de volken soms morden over
den druk en de ellende en het bloed
van den oorlog, dan waren de heeren
altijd bij de hand om hun een wondervol
schilderij van de toekomst voor te houden
waarop de spiesen schenen omgeslagen
tot sikkelen, en waar, als de Engelsche
minister het uitdrukte, een wereld was,
geschikt om door helden bewoond te
worden. Met die verwachting kwamen
de helden thuis. En wij, die geen
helden geweest waren, wachtten even
geduldig. Het eerste jaar kwam het
niet, en het tweede niet, en het derde...
Maar zoo lang hebben we niet eens
gewacht. Nu glimlachen we maar eens
als de boer, die kiespijn heeft, en,
verlegen voor elkaar, stoppen we heimelijk
onze verwachtingen weg, nu we een
nieuw jaar ingaan.
De Entente, die zoo haar best gedaan
heeft, ze op te wekken, is het ook
tegengevallen. Niet, dat ze onze ver
wachtingen deelde, maar ze had anderen.
Ze droomde van een onbetwiste heer
schappij, van nieuwen buit en roem en
den dank der berooide menschheid boven
dien. En nuOch arm...
Het is tegenwoordig een slechte tijd
voor de Entente, een bijster slechte
tijd. Russische en Amerikaansche en
Fransche en andere onthullingen volgen
elkaar op. Waar moet dat naar toe?
Graaf Witte, oud-minister van tsaar
Nicolaas, vertelt in zijn herinneringen
zoo heelemaal zonder opzet, hoe voor
de Russische politiek en den tsaar
incluis de verovering van Konstantinopel