Officiéél Orgaan der Gemeente Bolsward r, N. Woensdag 2 Augustus 1922 OUD-BOLSWARD. is. Brieven en stukken voor de Redactie en Administratie, opgaven van advertentiën enz., te zenden aan het Bureau van Uitgave: Firma B. CUPERUS Az. te Bolsward - Telefoon No. 4 No. 35 61ste Jaargang Étalage-wedstrijden. OBSERVATOR. PRAATHOEKJE. n gas. r ii. I J r_ Brussel en Parijs hetgeen men daar Men eiet het, het gas hing dezen corre spondent de keel uit. Dat hij hoofdpijn had is, dankt mij, aan dat bericht wel te „De tijdgeest brengt het mee”; vooruitgang zal het heeten Maar toch er zijn genoeg, die ’t met mij beter weten: Kies- en gemeentewet, ddar komt het enkel van, Dat teugelloos gestem van jan en alleman Dat is de pest voor ’t land en... voor een straatlantaren... Och foei! wat klopt mij’t hart ik moet eerst wat bedaren... een plan in uw hoofd te kleine schels op papier, Advertentieprijs: 10 cent per regel. Bij contracten aanmerkelijke korting. Dienstaanbiedingen, Koop- en Verkoopadvertentiën, Personeelaanvragen, enz., enz., van 15 regels 50 cent. Iedere regel meer gewoon tarief. van étalages op dit dus letten op eigenschappen van kunst, van logica en Verschijnt Woensdags en Zaterdags Abonnementsprijs franco per post 62*/2 cent per 3 maanden bespeuren. Een verdienstelijk berichtgever kan men, hem, die zijn woonplaats zoo zwart afschildert, voorzeker niet noemen. Aardiger gevonden vind »ik de Alleen spraak van een, oude straatlantaren, een petroleumlantaarn, gelijk men die oudtijds aan een dwars over de straten gespannen keten aantrof. Om gevuld te werden en ook bij ’t ontsteken en blusschen, werden ze aan een koord, over een katrol gespannen, even naar beneden gelaten. Nog vroeger had men houten palen, waarop reverbères, dat waren lantarens met een reflector, die het licht vooral naar één zijde kaatsten. Daarin werd groene- of raapolie gebrand. Schitterend zal zulk een straatverlichting niet geweest zijn, geen wonder dat men de in ’t midden der straten hangende en naar alle kanten licht uitstralende lantarens al een heele verbetering vond. In 1862 hadden die echter ook afgedaan en kwamen de ijzeren palen met een gaslantaren. 't Was toen nog wel geen gloeikous, en geen automatische ontsteking en blussching, echter, ’t was toch weer een verbetering. Een dichter uit die dagen heeft zulk een tardood veroordeelde lantaren den volgenden klaagzang afgeluisterd „Hoe heerlijk is ’t, zoo hoog in vrije lucht te zweven, En uit het diepst der ziel aan and’ren licht te geven; Ja, wie lantaren heet, kan nooit iets meer verlangen Dan heel zijn leven door tot nut der stad „te hangen.” Maar ach! daar staat hij weer wat akelig gezicht, Die gaslantarenpaal, dat schepsel zonder licht! Dat spook! Hoe heeft hip mij reeds dag op dag gekweld Met zijn verwaand geroep: „jou dagen zijn geteld!” „Mijn dagen zijn geteld!” ’k Wou dat het leugen was, En toch, hij heeft gelijk: elk is reeds gek om ’t gas. Nog heugt hij mij, die tijd, toen ik en mijns gelijken Met onze bolle wang voor het eerst hier mochten prijken; En men kwam naar ons zien, van uren ver in ’t rond. Ik hoorde allen lof, wijl elk ons prachtig vond. Maar nu? reeds jaren lang moet ik mijn leed verkroppen: Men noemt ons nu al spottend: ’t zijn gloeinde spijkerkoppen!” Waarom ons dus beschimpt? Wij deden onzen plicht, En gaven heel de stad een zacht maar lieflijk licht; Wij hebben nooit getracht om d’oogen te verblinden, Maar om elk nucht’ren mensch zijn woning te doen vinden. Wat doet zoo’n gastpit meer? Ai schijnt zij nog zoo sterk, Voor een beneveld mensch blijft ’t loopen moeilijk werk; Nu dan Waartoe dit werk? Waarvoor die graverij Die pijpen in den grond, en al die morserij? Wij lichten van omhoog en laten onze stralen Als starren lieflijk van omhoog op aarde nederdalen: Dat doet het gaslicht niet; die palen staan weer stijf, Net als zoo’n vroeg’re paal, maar schraler nog van lijf. Wat omslag, moeite en werk: Directie, fabrikatic! Gestook en fitterfj en drukke admin’stratie! Doch wij? Zoo goed als niets behoeven w’ om te branden, Wij werden slechts verzorgd door weinig menschenhanden-, Een enk’le oude lap en zulk soort instrumenten, Wat olie en katoen het kostte weinig centen En toch spant alles saam tot onzen ondergang... Ja, tergend is ’t geroep: „Waar blijft het gas zoo lang?” Het gas! dat lieve gas! o, ’t licht mij op de leden Dat gas wordt voor de stad een bron van aakligheden. Pas op... in weinig tijd zal ieder nachtwacht klagen Dat hij het scherpe licht onmooglijk kan verdragen Geen een wil dan op wacht; de dieven hebben vrij, ’t Is uit dan met de rust der goede burgerij Wie wat te missen heeft zet zich dan elders neer, De stad verarmt en kwijnt, er is geen handel meer; Dan kan men langer niet dat dure licht betalen, Dan is je glorie uit, jou lange schrale palen! De steenkool raakt dan op, men kan geen gas meer stoken... Men zoekt ons weder op zoo worden wij gewroken! En wie draagt dan de schuld van ’t geen de burger lijdt? Och ieder praat zich vrij, men wijt het aan den tijd... Lang hield de winkelier zich aan de oud-vaderlandsche gewoonte, om in de winkelkast niet te laten blijken, wat er binnen te koop was. Er werd zoo menig sierlijk winkelfront door den architect gemaakt, maar om dat winkelfront met het geheel in harmonie te brengen door een doeltreffende étalage, daartoe misten oaze winkeliers nog den tact. Steeds was seen ons, wat de étalages betrof, in den vreemde den baas. Advertentiën voor dit blad worden gratis geplaatst in „Wonseradeel”, Makkumer Courant en „Hennaarderadeel”, welke bladen door geheel Wonseradeel en Hennaarderadeel geregeld huis aan huis worden bezorgd. Gedurende de a.s. feestweek hier ter stede, zal o.a. ook een étalage-wedstrijd worden gehouden, een wedstrijd dus tusschen de verschillende winkeliers in de kunst van étaieeren. Zeer zeker zal dit nummer van het programma ten opzichte van de winkeliers een van de meest belangrijkste zijn, omdat het ten doel heeft de vele vreemdelingen, die de dagen van 811 Augustus onze stad bezoeken tot zich te trekken en door een met smaak opgemaakte étalage hen tot koopen uit te noodigen Niet alleen de zaken, die aan den wedstrijd deelnemen, zullen zich hiervoor inspannen, doch natuurlijk ook de zaken, die niet aan den wedstrijd deelnemen. De meeningen omtrent het verbinden van een wedstrjjd aan winkelweken of feesten, die daarmede gelijk staan, zijn niet alleen hier, doch ook in vele andere plaatsen, erg verdeeld. Er zijn personen, die er op tegen zijn, om dat de groote zaken zich vaak voor dergelijke gelegenheden bedienen van speciale étaleurs en omdat er zoo spoedig een zekeren onaangenamen naijver in het spel komt, doch vooral, omdat er natuurlijk altijd menseden zullen blijven bestaan, die van meening zijn dat zij door de tot beoordeelen geroepen jury tenachtergesteld zijn bij anderen. Toch zijn de etalages voor iederen winkelier van groot belang en kan een etalage-wedstrijd wel degelijk ook nut hebben, omdat dan vaak blijkt, van hoe groot belang het is, wanneer een voort durende aandacht wordt geschonken aan den wekelijksch terugkeerenden arbeid der étalage, door de juiste artikelen op de meest voordeelige en smaakvolle wijze uit te stallen. Men zal bemerken van welk voornaam belang de étalage is en welk een uitstekend reeiame-middel zij is ten dienste van den winkelstand. De etalage is een permanente tentoon stelling, die den smaak van den etaleur, doch ook van het publiek kan ontwikkelen. Een met smaak gemaakte étalage moet eeu indruk van behaaglijkheid op het aan schouwend publiek maken. Zoodra zij daar niet aan voldoet, zal zij voor den verkooper geen waarde hebben. Immers de wil om door eigen waarneming en aanschouwing den smaak te veredelen, wordt hoe langer hoe algemeener. De étaleur wordt als ’t ware van zelf in die richting gedreven. En behalve goede smaak en gevoel voor kunst, moet vooral ook bij het uitstallen der artikelen practised te werk worden gegaan. Doch men. wacht zich steeds voor een «te veel” en «te druk”. Een esrste vereischte is, dat de kijker alles in zich opneemt, waarbij de verkooper heeft rekening te houden met het feit, dat de menschen maar eenige oogenblikken voor een étalage vertoeven. Van de hand van W. H. de Buisonjé lazen wij in een oud nummer van De Bedrijfsreklame betreffende het onderwerp «Etalagewedstrijden” eens het onderstaande, wat wij, ook met het oog op den hier te houden wedstrijd, belangrijk genoeg achten om er iets uit mede te deelen. «Er was eens een tijd in ons vaderland, schrijft iemand iu De Ingenieur, toen een reis, verder dan een dagmarsch, als een waagstuk werd beschouwd. Toen had de onooglijke winkel met zijn luifel en zijn onbelangrijke étalage, die misschien slechts door het product van een minderwaardig schilder op een uithangbord vertegen woordigd werd, een debiet, dat menig winkelpaleis hem zou benijden. De stoom maakte het verkeer echter veel gemakkelijker dan voorheen en bracht een algeheele ommekeer in het vreemdelingenverkeer. Tegen één vreemdeling uit vroeger jaren, gaan nu misschien duizenden menschen per dag de étalage voorbij. Zij heeft het onmiddellijk contact met het publiek en oefent directen invloed uit op de massa. Deze gaat niet eiken dag naar Musea en andere tentoonstellingen zoekt dus de kunst niet, terwijl de étalage is van ieder oogenblik en van eiken dag. Dit is de psychologie der étalage. De zucht om door waarneming en eigen aanschouwing de smaak te veredelen bestaat gelukkig vrij algemeen, maar de étaleur kan de belangstelling veel levendiger maken. Hem is de taak opgelegd, de groote massa het publiek van geheel een stad te leiden naar de volmaking in dit opzicht. Vooral geldt dit voor de étaleurs van kunstvoorwerpen, goud, zilver, meubels, gobelins, metalen vaatwerken, bekers, vazen, all© artikelen behoorende tot het gebied der kunstnijverheid. Bij de beoordeeling gebied zal men van techniek, aesthetics. In het algemeen mag men eenigzins toegevelijk zijn met betrekking tot de versiering. In zulke gevallen moet de ge oefende smaak beslissen, wat om den tijdelijken aard van de versieringen het doelmatigst is. Dit laatste geldt evenzeer voor étalages van^ingerieën en andere gebruiksvoorwerpen als parapluies, hoeden, tricots, dekent, enz. Dergelijke étalages moeten «stijl” bezitten; wat zeggen wil, dat vorm, kleuren, ver siering noch onderling, noch met de be stemming van het voorwerp, noch met de stof, waaruit zij is samengesteld, in tegen spraak zijn. Ten slotte. Wie het nut van ’t étaieeren inziet, zij niet karig met de ruimte, die daarvoor noodzakelyk van den winkel moet worden afgenomeu. Zorg vooraf hebben of een opdat ge althans weet, wat ge zult uit stallen. Het koe zij naar uw oordeel en smaak overgelaten. Hiervoor ook maar ’t algemeen regels van te geven is vrijwel ondoenlijk. Evenals vele andere kunsten moet de kunst van uitstallen iemand ook min of meer zijn aangeboren. De étalages van sommige winkeliers hebben ook steeds een eigenaardig cachet; men kan er de persoonlijkheid van den étaleur uit proeven. Bij een bezoek aan stond men verbaasd over van een winkelkast kon maken. Spoedig ontdekte ieder winkelier, welken overwegenden invloed de sierlijke étalage op den verkoop had. De gevestigde naam van een firma was niet meer genoeg om de koopers te lokken. Men wilde weten wat er te koop was, alvorens men zijn geld besteedde. Het was een uitvloeisel van den tijdgeest om zich niet meer aan de reputatie, die men meestal slechts op gezag van anderen aannam, te storen, maar volgens eigen waarneming te handelen. Zoo werden de étalages een belangrijke factor in het debiet van den winkelier eu zoo kon -het niet anders of met den uitnemenden handelsgeest van ons volk stonden we weldra niet meer achter bij den vreemdeling. De wedstrijd in het sierlijk étaieeren begon Maar ’s menschen geeat haakt naar verandering. Men raakte gewend aan smaakvolle étalages, die echter altoos in hoofdzaak hetzelfde bleven, al mochten er nu en dan eenige voorwerpen in de kast liggen, die er voorheen niet in waren geweest. De winkelramen, waarvoor zich vroeger tal van kijkers verdrongen, werden ten slotte maar een vluchtigen blik waardig gekeurd. Om de voorwerpen andere standen en de étalages andere vormen te geven, was telkens een timmerman noodig, waardoor niet alleen de winkelkast tijdelijk een onooglijk voorkomen had, maar hetgeen ook oorzaak werd, dat er jaarlijks een aanzienlijk bedrag aan de winkelkasten betaald moest worden. Zoo werden er allengs gereedschappen en hulpmiddelen ontworpen, om aan de étalages de grootst mogelijke afwisseling te geven, met de minste moeite en de geringste onkosten. Zoo kwamen de koperen étalagemiddelen aan de markt, die nu algemeen gebruikt worden. Étalagemiddelen, die voor alle winkeliers werden vervaardigd zoowel voor de» worstfabrikant, den foto graaf, den byoutier als voor den kruidenier. Tot zelfs in de kleinste onderdeelen. Reeds uit het bestaan van deze hulp middelen blijkt, hoezeer het begrip „étaieeren is verkoopen.’ is doorgedrongen tot de menigte. De winkelstraten in onze groote steden hebben door de smaakvolle étalages een geheel ander aanzien gekregen dan voorheen. Ook mede door de hulpmiddelen, met hunnesmaakvolle vormen, hun blinkend glas en gepolijst koper. Een geheel» ommekeer op dit gebied is dan ook reeds merkbaar, al valt het niet te ontkennen, dat nog velen de oude sleur volgen en een sebuinliggende plank met daarachter een paar vaste of draaibare rekken nog voor menigeen het ideaal is. De étaleur - de man die zqn tijd verstaat natuurlijk - heeft ook nog rekening te houden met andere factoren dan alleen zijn artikelen en zijn hulpmiddelen. Ik bedoel met de psyche der massa. Hij heeft er rekening mede te houden, dat zijn étalage is een tentoonstelling, die permanent geopend is en door iedereen bezichtigd wordt. Men meene niet, dat musea en tentoon stellingen voldoende zijn het schoon in den mensch wakker te roepen. Om de enorme voordeelen der kunst aan een geheel volk ten goede te laten komen, is de étalage zeker óók een middel. Alleen reeds, omdat de voorwerpen van kunstnijverheid de onmisbare overbrengers zijn. De étaleur kan echter het effect van deze kunstbrengende voorwerpen verknoeien door een onsamenhangende étalage. Hij moet ervan overtuigd zijn, dat zijn arbeid niet alleen is voor zijn eigen rende ment, maar ook, dat hij door een concen- tieuse étalage een sociaal werk helpt mede tot standbrengen. Immers hij helpt kunst en schoonheidszin tot het gemoed van het volk doordringen. De étalage wordt dan een practische behoefte, waarin de geest van den mensch verkwikking en opbeuring vindt. Zooals wij hierboven reeds schreven Tentoonstellingen zijn slechts middelen in de tweede plaats. De étalage daarentegen staat in dit opzicht op het eerste plan. Mijn beste menschen er is niets, totaal niets met de bewoners van de oliekoeken stad te beginnen op het oogenblik. Feest, feest en nog eens feest, alles is er vol van, iedereen ziet met verwachting naar den komenden Dinsdag uit, net als een kind naar den Sint-Niklaas. Het is maar te hopen dat ze niet «afgezouten” worden. Als mijn vrouw bij de bakker komt om een witte bolle, is het eerste praatje over het feest; kom ik bij mijn slager om wat voor ons hondje, ploef al weer over het feest. De barbiers hebbsn in lang niet zoo’n geduld met hun klanten moeten hebben als in deze- dagen; bij iedereen weer hetzelfde. Ik spreek daar nou over de barbiers, maar die lui hebben toch een baantje dat mij niet staan zou. Vooral zoo’n geheelen Zaterdag altijd weer diezelfde praatjes over de kou, of de regen of de warmte, neen hoor, mqn kost niet. We komen nou anders zoo geleidelijk in de feeststemming, maar gaat het dit... keer... niet... wat... langzaam? Neg een week en dan zitten we midden in een stukje geschiedenis van Bolsward, n.l. de intocht van Bronckhorsi. Laten we hopen, dat we dan niet zoo in de bagelsteenen en regenbuien zitten als met Gysbert Japicx in 1910, hoewel, ik heb wel gehoord dat de commissie dit keer in een knap garantie fonds zit en er dus niet zooveel need en zorg is. Je zal eens zien hoeveel menschen er komen, ieder wil er wel eens uit en och ze werken daags immers toch maar een paar uren, een dag meer of minder werken is tegenwoordig niet zoo slim. De tijden zijn wel veranderd bij vroeger. Ja zeker, toen zou je daar een paar weken met vacantie ha, ha. Je mocht heel blij zijn wanneer je eens twee dagen er tusschen uit mocht, en wsnneer je dan bij ongeluk nog eens om een vrijen dag kwam, dan zonk de moed je wel voor goed in de klom pen, (schoenen droegen we niet) als je het gezicht van den baas maar zag. Tegen woordig krijgen ze meer vrije weken, dan wij in ons tijd, dagen. Wat nou 't best is, ja dat is een kwestie waarin ik mij hier niet zal verdiepen. Voor een paar dagen kregen wij ook al zoo’n vacantiebrief van «familie” waar je anders in geen 365 dagen van ’t jaar iets van hoort, nu ja, met Nieuwjaar een kaartje voor hun fatsoen. Ik stel me voor, als ze gewoonweg over je spreken is het: och je weet wel, die stijve oude lui daar in Bolsward, dat stille plaatsje daar in Friesland, waar ze met feesten altijd de straat opbreken en waar zoo’n ongelukkig trammetje door de stad sukkelt. Maar ditmaal was het dan een poeslief briefje vol hartelijke groeten, en dat het niks geen zomer is nou dat weten we hier ook wel en dat ze hoorden dat er feest kwam in Bolsward weet ik ook wel en dat ze nu zoo «dolgraag” een paar dagen in dat «gezellige stadje” (hoeveel ze ervan meenen weet ik ook wel), wilden komen. Wie doet je wat, maar ik geloof zeker, dat er wel meer zoo’n soort brief kregen. De laatste dagen is het hier trouwens wel gezellig op straat, vooral als de ruiters van Bronckhorst aan het oefenen zijn in de paardendressuur. Dat schijnt voor som- - migen een heele toer, te oordeelen naar de Zoo hoort men menigmaal de stem der eigen baat Die om haar winst en eer vooruitgang schuwt en haat. De twee laatste regels zijn zeker niet meer van de lantaren, ’t Was misschien een echo die van de huizen klonk, toen de oude lichtbron even rustte om op adem te komen. Wij zullen het hier vandaag maar bij laten, want als ws te veel plaats vragen, kon ons de pas eens geheel afgesneden worden. Gegroet, III. In mijn vorig betoog sprek ik van een bericht uit Bolsward, opgenomen in de te Leeuwarden verschijnende Friescke Courant. Het luidt als volgt: Bolsward, 11 Dec. Na veel wroeten en modderen hebben wij hier eindelijk gas. Ik raad echter niemand aan, deswege de stad te bezoeken, want die ziet er weinig aanlokkelijk uit. De straten zijn bijna nog even morsig en vuil als voor 2 a 3 weken. Het gemeentebestuur schijnt het schoonmaken aan de spoelkracht der natuur te willen overlaten; het helpt wel, doch het duurt wat laag. Ik bid dagelijks in mij zelve: Heeren, verlos ons van de vuiligheid” en denk daarbij aan den gemeenteraad en het gemeentebestuur. De ingezetenen vitten op de straten, vitten op het fitten, en vitten op het gas. Menigeen echter hoopt op de dagen die komen zullen en op een sterken aanvoer van klompen en overschoenen. Doch er is gas. Leve de gas I Zeker om de burgers door den plotseiingen over- gang geen schrik op 't lijf te jagen, geeft men vooralsnog een verkleinde editie van licht, en om ze niet te verwennen steekt men de lantaarns wat laat aan en doet ze wat vroeg uit; b.v. hedenavond circa half negen op Ik ben vermoeid en heb hoofdpijn van Men staat op met gas, ontbijt met gas, gebruikt koffie, bitter en madera met gas; men dineert met gas, drinkt thee met gas, soupeert met gas, gaat slapen met gas en droomt van gas. De honden blaffen gas, de klok slaat gas; heel Bolsward is gas. Men dicht over gas, redeneert en preekt alleen over gas... Bolswardsche Courant ry^

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1922 | | pagina 1