der Gemeente Bolsward Officiéél Orgaan VS Pepermunt Ik heb u lief, geelkleurig groen. Luister nu eensü OUD-BOLSWARD. Brieven en stukken voor de Redactie en Administratie, opgaven van advertentiën enz., te zenden aan het Bureau van Uitgave: Firma B. CUPERUS Az. te Bolsward - Telefoon No. 4 V VAN HEINDE en verre ont Woensdag 11 October 1922 61ste Jaargang No. 54 N.V. R. G. Van Slooten’s Suikerwerkfabriek Harlingen - Leeuwarden. Gemeenschapszin. “TROMP, Sneek. Eirma B. CUPERUS Az. IS L maar allerlei Het gesprek heel wat stof, eer, l ander een er een en t. l wordt medicinaal bereid I is daardoor geneeskrachtig staat onder controle van APOTHEKER J. Ruiter dus daarom DE MEEST BETROUWBARE. dan zoo zal zij op het kronklend pad. rijke kracht, Engros bij de bekende Grossiers en bij: Advertentieprijs: 10 cent per regel. Bij contracten aanmerkelijke korting. Dienstaanbiedingen, Koop- en Verkoopadvertentiën, Personeelaanvragen, enz., enz., van 15 regels 50 cent. Iedere regel meer gewoon tarief. Advertentiën voor dit blad worden gratis geplaatst in „Wonseradeel”, Makkumer Courant en „Hennaarderadeel”, welke bladen door geheel Wonseradeel en Hennaarderadeel geregeld huis aan huis worden bezorgd. voor diè prijzen kan ieder dienen, dienen we ook ons zelveu. Maar ook, zoo we ons zelven werkelijk recht dienen, dienen wij ook de gemeenschap, die er belang bij heeft, dat ieder en allen zich tot hnn schoonste volkomenheid ont wikkelen. gemeenschap, welke liefde immers èn hem zelven èn anderen ten goede kwam. Want gemeenschapszin is in aard en wezen iets anders dan egoïsme. De mensch is getreden uit den engen zin van het individualisme in den ruimeren van den gemeenschapszin. Dat is geen liefde meer voor de afzonder lijke andere menschen, die immers altijd min of meer uitsluitend moet zijn, maar liefde voor de gemeenschap, die, schoon nog beperkt tot het omringende, zich tot de uiterste grenzen der menschheid ver wijden kan. r Aan onze Lezers. Het aantal lezers hier ter stede, dat zich heeft opgegeven als abonné op dit blad, heeft onze verwachting verre overtroffen. Wij gevoelen ons verplicht en het is ons een behoefte, daarvoor onzen welgemeenden dank te betuigen. Wij mogen er het bewijs in zien, dat wij, wat betreft de verzorging van den inhoud, op den goeden weg zijn. Een ieder zal begrijpen, dat het o zoo moeilijk is den inhoud van een plaatselijk blad zóó te maken, dat die een ieders goedkeuring en instemming heeft. En wij weten ook wel, dat dit nog lang niet het geval is. Toch zullen wij er naar blijven streven, dit zooveel ons doenlijk is, te bereiken. Zooveel mogelijk zal rekening worden gehouden met de wenschen onzer lezers en wij vertrouwen, dat de weinigen die zich nog niet als abonné opgaven, zich spoedig geroepen zullen gevoelen dit alsnog te doen. I I 1 Verschijnt Woensdags en Zaterdags Abonnementsprijs franco per post 62*/2 cent per 3 maanden aangekocht door den heer P. Lunter, die het inrichtte als magazijn voor heeren- kleeding. Thans is het van de Firma Gebrs. Bervoets, en nog bewoond door den heer 8. E. Lunter. No. 2. Daarnaast woonde Mevrouw de Weduwe Haitsma Mulier. Na het overlijden van deze werd het breede pand in 2 perceelen verkocht. De heer L. J. Timmer heeft de Westelijke helft ingericht als pianomagazijn, thans is bet de winkel in speelgoed en rietwerken van den heer F. Vogelzang. De oostelijke helft werd aangekocht door den heer J. Hommes, die er eenige jaren in heeft gewoond en bij diens vertrek naar ’s Gravenhage, werd het verkocht aan de Doopsgezinde Gemeente, als woning voor haar predikant, thans Ds. Kossen. No. 8. Het huis van Dames Fockens. Dit is na het overlijden van dit zusterpaar overgegaan in eigendom aan de firma P. Fennema en Zonen. Er werd onder den forschdh gevel een stevige onderpui gemaakt en het voorhuis ingericht tot winkel in uurwerken en optische instrumenten. Enkele jaren later ging het over in handen van den heer Hs. Schieviuk, gemeente ontvanger. Het riante huis wordt thans nog bewoond door de weduwe, Mevrouw Schievink. No. 4. Het smallere maar antiek uit ziende huis daarnaast, werd bewoond door de familie De la Lande Cremer. De oudste der gebroeders, Jacobus, was lid van den Raad en Wethouder, later werd de jongste Nicolaas dit. De fabriek van holle steen, draineerbuizen enz. binnen den stadswal aan het Kleinzand, werd door deze heeren gedreven. Na den dood van den heer N. De la Lande Cremer is het huis aangekocht door den heer B. E. Stockmann, na diens dood is ’t nog eenige jaren door diens weduwe bewoond en vervolgens door zijn zuster mej. Elizabeth M. Stockmann, dit voorjaar overleden. Het pand is toen aangekocht door onzen Burge meester, den heer S. J. Praamsma, die het nu bewoont. No. 5. Nu volgt het gebouw, van oudsher het Justitiehuis genaamd. Dit was het eigendom der gemeenten Bolsward en Wonseradeel. Het was de zetel van het Kantongerecht, en werd door den Deur waarder, als concierge bewoond. Na heel wat schrijven en wrijven tusschen het Rijk en deze 2 gemeenten, is het huis ten slotte publiek verkocht. De heer Nots. Bruinsma werd eigenaar en diens zonen hebben er nu nog kantoor en woning. No. 6. De berberberg het Roodhert. Deze behoorde in die jaren aan P. Varren horst, later diens weduwe, die hertrouwde met den heer J. van Wijk. Na diens over lijden heeft deze weduwe het indertijd gerenommeerde koffiehuis nog eenigen tijd geëxploiteerd, en daarna werd het gekocht door den heer S. Alkema, die het in tweeën splitste. De eene helft café, waar de heer B. Boscher pachter was, en Alkema zelf hield een comestibleswinkel in het overige deel. Daarna is het publiek geveild en werd het eigendom van de Directie der Spaarbank, die er een fraai nieuw gebouw heeft laten plaatsen, waar de Spaarbank hare zittingen houdt en tevens de rijks- belastingkantoren gevestigd zijn, alsmede dat der Zuiderzeedijken. No. 7. Het Gemeentehuis van Won- seradeel, destijds bewoond door een der Secretariebeambten als concierge. Toen Witmarsum hetGemeentehuiskreeg, werd dit gebouw hier in twee perceelen verkocht. Het eene werd aangekocht en verbouwd als heerenhuis door Mej. de Wed. J. Fennema, die het tot haar dood het werd gemaakt in den tijd, door mij besproken. Met een kleine wijziging om het voor Friesland nog meer passend te maken, vindt bet hier volgaarne een plaats. Grootmoeder en Kleindochter. Grootmoeder slaat de handen saam, Nooit heeft ze 't nog zoo gek gezien; Haar dochter droeg al een japon En 't kleinkind nu een... kriendelien! Ze slaat verbaasd de handen saam En roept: «Zie me nu reis zoon meid! Kind! kind! ik vraag j’ in vredesnaam: Draag jij ook al zoo’n malligheid? En kijk ja wèl een parlesol... ’t Is al te gek! ’t Is al te dol!” Kleindochter zegt: «Och grootemoe, ’t Is niet zoo gek, 't is niet zoo dol; De heele wereld draagt, als ik Thans crinolien en parasol. Grootmoe had vroeger ’t hoofd heel stijf Van goud, van kant en van juweel, Dat dragen wij nu aan ons lijf En ’t kost ons nog niet half zooveel, Één daalder slechts mijn parasol... Is dat te duur, is dat te dol?” Grootmoeder schudt bedenk’lijk 't hoofd Waarop nog ’t oud oorzijzer prijkt, En zucht: «Och grut, het wordt m’een boel Die nergens... nergens meer naar lijkt. Ik in mijn tijd droeg Friesche dracht, En kijk, dat reken ik m’een eer; Nu wordt slechts om wat vreemds gedacht, Waar vindt men Friesche vrouwen meer? De wereld raakt van dames vol... ’t Is al te gek, ’t is al te dol!” over vroegere tijden gaf en ik reken het mij later in mijne schetsjes 1 van te mogen melden. Een oud boekje kwam nog uit de kast, en daar mag ik reeds nu wat van zeggen. Het was een dames-almanak van ’t jaar 1808. Dat is dus meer in den tijd terug, dan ik mij voorgenomen had, en bovendien heeft het geen andere betrekking tot oud- Bolsward, dan dat er den naam in staat eener dame, hier geboren en getogen, zooals oudtijds de uitdrukking luidde. De destijds jeugdige dame is reeds lang overleden, en toch geeft enkel die naam mij aanleiding om daaraan een stukje oud-Bolsward vast te knoopen. In 1808 waren hier de Franschen heer- schers, het fraaie boekje in groen glacé omslag, verguld op snee, is in de Fransche taal gedrukt in Parijs en ziet er keurig verzorgd uit. ’t Is een luxewerkje, eenige fraaie etjes versieren den tekst, die veel afwisseling biedt, ’t Is echter niet zoo zeer dat oude dames-almanak, dat mijn aandacht trok, het was de met een fraaie hand geschreven naamAlbne E)is1h Foc kens, die in mijn geheugen wakker riep een vroeger hier gevierde familie, die helaas verdwenen is; en toen ik aan het huis dacht, waar ze gewoond heeft, schoot mij meteen te binnen, dat in die buurt meerdere deftige huizen staan, waarvan de vroegere bewoners in onze stad nog wel bij ouderen bekend zullen wezen, maar bij de jongeren reeds onbekend zijn. Uit mijn jonge jaren herinner ik mij, dat er tegenover het stadhuis woonden: «De Dames Fockens”. Het waren twee deftige ongehuwde zusters. Bij informatie vernam ik, dat hun namen waren: Titia Johanna en Klazina Regnera. Ze zijn omstreeks 1880 kort na elkander overleden. Hun huis is toen verkocht dat is ook alles wat ik er van kan zeggen. Ik zie zoo in eens voor mijn geest, dat niet slechts de stad, maar eigenlijk elke straat, ja ieder huis een geschiedenis heeft. Laat ik heden dat aantoonen met de korte rij huizen tusschen de Wit Heerenstraat en de Kleine Hoogstraat, met andere woorden laat ik van het zevental huizen in de Polstraat tegenover het stadhuis, voor zoover ik het kon navorschen, de geschiedenis van ruim een halve eeuw u voor oogen stellen. No. 1. Op den hoek der Witheerenstraat woonde indertijd de heer P. Mulier, Ridder in de orde der Ned. Leeuw, oud-lid van Ged. Staten. Deze is op 83-jarigen leeftijd overleden in 1866.'Zijn huis werd aange kocht door Notaris I. J. Verwer, destijds te Makkum, doch die van standplaats verwisselde rqet Nots. Ledeboer, die van hier naar Makkum ging. Na het overlijden van Nots. Verwer is het huis door diens weduwe tot haar dood bewoond, vervolgens iemand egoïstisch. Maar zelden zoo totaal overheerschen, dat de tegengestelde eigenschappen daardoor ver dwijnen of nooit tot uiting komen. Eveneens kan zij door het sterk op den voorgrond treden van aan haar tegenge stelde eigenschappen zich zeer weinig open baren bij bijzonder opofferende menschen. Maar evenmin als zij totaal.overheerschen kan, evenmin zal zij ook geheel uit den mensch verdwenen. De mensch heeft het egoïsme noodig en houdt het ook. Maar bij den een is bet minder sterk dan bij den ander, terwijl ook bij den een de eigenschappen, die het egcïnne gedeeltelijk neutraliseeren, sterker zijn dan bij den ander. Deze eigenschappen, die de rechtstreeksche tegenstellingen van het egoïsme zijn, zijn de naastenliefde en de gemeenschapszin. De naastenliefde, die liefde voor den persoon van den medemensch beteekent, is van deze twee ongetwijfeld de oudste en in haar oorsprong ook meer volstrekt tegengesteld aan het egoïsme. De gemeen schapszin heeft zich eerst langzamerhand ontwikkeld of is tenminste den mensch eerst later volkomen bewust geworden. In zijn oorsprong is hij eigenlijk voor een deel een verruimd egoïsme, in zooverre hij eigenlijk ook voorkomt uit den drang naar zelfbehoud, en voor een ander deel een naar de behoeften der maatschappij vergroeide naastenliefde, in zooverre hij de liefde en de belangstelling voor anderen als een noodzakelijk bestanddeel in zich bevat. Bij den langzamen groei der maatschap pelijke vormen is de mensch zich al meer en meer bewust geworden van zijn saam- hoorigheid met het hem omringende men- schenleven. Hij is zich zelven gaan zien als deel van de samenleving, niet meer als een op zich zelf staand individu. Voor hij het zich nog bewust werd, voelde hij de banden, die hem aan zijn omgeving, niet alleen in den engen zin van huisgezin en familie, maar ook in den ruimeren van de gemeenschap waartoe hij behoorde, bonden. Hij zag dat zijn belangen samengingen met de belangen van anderen, maar daarvan ook voor een deel afhingen. Hij leerde, dat niet alleen zijn uiterlijke omstandigheden, maar ook ten deele zijn innerlijk leven en zijn persoon lijkheid bepaald worden door den toestand der samenleving, waarvan hij deel uit maakte. En hij begreep langzamerhand, dat dit niet een toevallige afhankelijkheid was, maar een noodzakelijke, dat dus hij, als de mensch die hij was, onbestaanbaar was buiten de samenleving, waarin hij zich bevond. Maar daaruit volgde van zelf, dat alles wat die samenleving trof of overkwam, ook direct of indirect invloed moest hebben op zijn leven en zijn per soonlijkheid. Daarnaast zag bij, hoe ook het bestaan van anderen den invloed dier gemeenschap onderging, hoe de toestand ervan zijn terug slag deed voelen op hun wezen en hun leven, hoe dus ten slotte het geluk van anderen het meest gediend werd door het dienen van de gemeenschap. Het werd hem duidelijk, dat de liefde tot den naaste een hooger, immers doeltreffende vorm aan nam, wanneer zij vergroeide tot liefde voor het geheel. Zoo werd, in het kort gezegd en ruw geschetst, de gemeenschapszin geboren. De strijd tusschen het egoïsme en de naasten liefde, die in iederen mensch leeft, werd voor een deel opgelost in de liefde voor de Het egoïsme, uitvloeisel van den drang naar zelfbehoud in den ruimsten zin, is natuurlijk de meest oorspronkelijke men- schel ij ke eigenschap. Zij is geen gebrek, integendeel een noodzskelijke voorwaarde voor het voortbestaan van alle leven. Alleen haar overdrijving, beter nog haar eenzijdigheid en haar absolute overheer- sching van andere eigenschappen, maken haar tot het hatelijke gebrek, dat haar in onze oogen zoo verfoeilijk maakt. Maar dit is geen nuodzakelijk kenmerk. Naast haar kunnen ook mdere eigenschappen bestaan blijven, die gedeeltelijk haar tegen stelling lijken, maar daarom nog niet door haar behoeven verdrongen te worden. En in den normalen mensch ziju die dan ook steeds aanwezig. Dit behoeft niet vreemd te schijnen. De mensch beslaat uit tegen stellingen. Juist de omstandigheid, dat iedere eigenschap ook haar tegenstelling heeft, maakt dat in normale gevallen geen enkele absoluut overheerscht, maar de mensch een complex blijft van eigenschappen en hoedanigheden. Bij den een treedt natuurlijk de eene eigenschap, bij een ander een andere meer op den voorgrond. En deze op den voor grond tredende geeft het eigenaardig ken merk van iemands karakter en persoonlijk heid. Maar wanneer een enkele zoo sterk naar voren dringt, dat zjj den andere verstikt of geheel overheerscht, dan over schrijdt dit de grenzen van het normale en leidt tot ziekelijke of boosaardige, maar ook tot schitterende en den mensch eerende afwijkingen. Het egoïsme nu kan wel zoo sterk zijn, dat deze eigenschap iemands persoonlijkheid min of meer kenmerkt, en we noemen Ik heb u lief, geelkleurig groen, Betint met diepen purpergloed; ’k Hou van dat half-verbruind plantsoen, Wiens suizend fluist’ren peinzen doet; ’k Bemin dat waas der najaarslucht, Dat blauwt om ’t nevelgrauw verschiet, En als de vogel in zijn vlucht, Kweel ik den Herfst, mijn vriend’lijk-krachtigst lied. ’k Denk dan aan eigen levenspad En wat bet nam, en wat het gaf: Hoe ’k eens jong-dartel opwaarts trad, Thans peinzend afdaal naar 't graf! Maar hoe 'k, nog steeds vol lust en moed, Met meer, dan ooit mijn jeugd bezat, God dank’ voor zooveel licht en gloed In ’t open hart, en Gij rijk seizoen van Mijn levensbeeld, mijn levensdoel... Wat weelde lente of zomer bracht’ Uw ernst behaagt aan mijn gevoel! De jeugd moog prijken met haar blos, De grijsheid met haar zilv’ren haar... In 't leven, als in 't eenzaam boseb, Zijt gij. o Herfst! voor mij de kroon van 't jaar. Dr. J. P. Heije. XI. Het stukje Oud-Bolsward no. IX, over de vroegere mode der dames, heeft de belangstelling gewekt eener bejaarde stad- genoote. Zij zond mij ter inzage een Volks almanak van het jaar 1861 en vestigde mijn aandacht op een versje van J. A. Goeverneur, en maakte daarbij de opmer king, dat ik ook wel iets had mogen zeggen van de vroegere schootjakken. «De Friesche vrouwen droegen voorheen steeds een jak met langen schoot. De stof was bij ouds dikwerf bont gekleurd, doch later werden ook effen, meest donkere stoffen genomen. Er werd dan een losse rok bij gedragen, steeds van dezelfde stof. Tegen de. in zwang komende japonnen ontstond een soort van verzet, dat behoorde niet bij de Friesche kleederdracht thuis werd alge meen beweerd, en nog heviger werd de tegenkanting toen ook parasols, of 's winters moffen en lange boatines verschenen. Des zomers droeg men een witte opengewerkte doek over de schouders, en in den winter een pelerine van echte bunzingvelletjes.” Mjjn beleefden dank voor de mij ver strekte toelichtingen; ik haast mij ze hier in te lasschen, en houd mij verder beleefd aanbevolen voor dergelijke aanvullingen. Het schootjak kende ik, maar wijl ik later nogmaals over kleederdrachten, o.a. ook over schoeisel, heerenmodes, damesmantels enz., iets hoop te verzamelen dat der ver melding waard is, had daarbij de japon ook wel een nadere beurt gekregen. Zeer juist passend in mijn betoog is het mij verstrekte vers, en te meer daar vangen wij voortdurend NA-bestellingen op onze SIGAREN-merken. Geen wonder! Zülke sigaren verkoopen. Vraagt inlichtingen bij het bekende en vertrouwde adres. Pracht-collectie SIGARETTEN. Met dien gemeenschapszin vormt het uoodzakelijk egoïsme geen tegenstelling; het wordt er integendeel in opgenomen. Het belang van allen immers is het belang van een, maar ook het belang van een is het belang van allen. En door dien gemeen schapszin werkt en streeft de mensch niet meer voor zich alleen, ook niet voor anderen, in tegenstelling met zich zelven, maar voor zich zelven en anderen te zamen, immers voor de gemeenschap, die meer is dan het los samengevoegde geheel, meer dan de som van alle individuen, die is als de moeder van ons allen. Zoo krijgt Rückert’s versje: «Kweek maar ieder, vroom en blij, Zijn geluk op aarde. Tooit de roos zich zelve, zij Siert meteen de gaarde,” een andere en ruimere beteekenis. Het is niet meer de uitdrukking van een verfijnd egoïsme, maar van den gemeenschapszin. Immers, wanneer we de gemeenschap Bolswardsche Courant t' I

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1922 | | pagina 1