der Gemeente Bolsward Officieel Orgaan I V PEPERMUNT mag hebben. F 61ste Jaargang Woensdag 6 December 1922 No. 70 OUD-BOLSWARD. u H 1 4 Brieven en stukken voor de Redactie en Administratie, opgaven van advertentiën enz., te zenden aan het Bureau van Uitgave: Firma B. CUPERUS Az. te Bolsward - Telefoon No. 4 De „zoetste dag van het jaar”. OBSERVATOR. 'V De uileborden en andere zinne beeldige teekens in Friesland en het oud-Friesche geloof. <1 s t. Een vriendelijke dag, een trouwe kindervrind, Een dag, dien elk van ons heeft lief gehad [als kind, En die nog pas uw beurs, uw kroost, uw [maag, uw woning Bepaald in opstand bracht; een bisschop en [een Koning, Vol zoetheid in den mond, vol zielezaligheid, Wiens naam gij langer niet kunt zwijgen, [lieve meid, Wie hij, jaar in jaar uit, een stroom brengt [van cadeautjes, Altijd incognito, van twintig beaux en beautjes 1 St. Nicolaas, niet waar? O wèl hem, wie dat [feest Nog altijd meeviert met een kinderlijken geest! Wiens hoofd niet al te zeer vervuld is van [die schatten Der wijsheid, die helaas, mijn brein niet kan [bevatten, ’k Meen beursnieuws, politiek en soortgelijke [meer, Orn met zijn kind’ren mee, te leven in ’t weleer, Om dagen lang vooruit de winkels rond te [dwalen, Of aan een „vrijster” nog zijn hart eens op [te halen! Ik min dien winterdag vol bloemen, lied en [geur, Ik min dat zoete feest van suiker en likeur, Het zielverkwikkend ijs, de schuim der limo nade, ’k Zie, liever dan in druk, mijn naam in [chocolade! En, Epikurus, zeg, is niet de lekk’re tand De trouwste paranimf der kies van ’t waar [verstand? De Génestet. Advertentieprijs: 10 cent per regel. Bij contracten aanmerkelijke korting. Dienstaanbiedingen, Koop- en Verkoopadvertentiën, Personeelaanvragen, enz., enz., van 15 regels 50 cent. Iedere regel meer gewoon tarief. Advertentiën voor dit blad worden gratis geplaatst in „Wonseradeel”, Makkumer Courant en „Hennaarderadeel”, welke bladen door geheel Wonseradeel en Hennaarderadeel geregeld huis aan huis worden bezorgd. en bovendien een Een poging OCH, OCH!!!!! Dat ik nu niet van die heerlijke Engros bij R. G. VAN SLOOTEN, Harlingen en bij de bekende grossiers. Verschijnt Woensdags en Zaterdags Abonnementsprijs franco per post 62‘/2 cent per 3 maanden der gemeenteaccijnsen, worden geheven met ingang dienstjaar: 25 opcenten op de personeele belasting, 40 h nu gebouwde en 10 op de ongebouwde eigendommen een hoofdelijke omslag tot maximum van f 6000. om den hoofdelijken omslag weg te laten en het St. Anthony-Gasthuis daarvoor te laten zorgen, werd niet goed gekeurd. Dus 1866 is het eerste jaar geweest, dat de ingezetenen hier H. O. moesten opbrengen. Dat die nieuwe belas ting in den beginne nog al bezwaren heeft opgeleverd, zal ik in een der volgende artikeltjes nader uiteenzetten. Gegroet: aan hun verplichtingen ten opzichte de straten en wallen, en was des winters de straat glad, dan was men verplicht te strooien. O, dat strooien bad soms ook wat in. Slechts weinigen hadden zand in voorraad; men behielp zich met asch, turfmolm, kolengruis, zaagsel enz. en ieder begrijpt, hoe een straat er dan soms kon uitzien. Een groot bezwaar bij dit onderhoud van straten en wallen was ook nog, dat de eigenaar van ’t huis daarvoor moest zorgen, terwijl de huurder aansorakelijk werd gesteld voor ’t schoonhouden. Als soms de eigenaar elders woonde, bekom merde deze zich al heel weinig over dat onder houd, en ook al woonde de eigenaar in deze gemeente, dan nog schoof bij het liefst op den huurder, ’t Werd soms bij de huurovereenkomst bepaald, dat de huurder voor het onderhoud van straat en wal moest zorgen. De bruggen in de stad behoorden toen niet aan de gemeente, doch aan buurt- commissiën. In elke buurt waren een paar gemachtigden, die hadden met Burge meester en Vroedschap te onderhandelen over het onderhoud dezer bruggen - of eigenlijk waren het gemetselde bogen over het water men noemde ze posten, en die in de nabijheid van zulk een post woonde, moest, wanneer er reparatie of vernieuwing noodig was, z’n evenredig aandeel storten. Al lang had men ingezien, dat de regeling niet deugde, doch nu de Gemeentewet uitsprak, dat algemeens zaken ook door het algemeen moesten bekostigd worden, kwam er ineens een algemeen verzet. Er kwam bij, dat in 1862 de straten waren vergraven voor het leggen der gasbuizen. De gemeente had daarmee feitelijk bezit genomen van de straten. De geulen waren ook weer op gemeente- kosten gevuld en bevloerd, doch men ziet het ook nu nog eiken dag er komen na een vergraving gewoonlijk weer kuilen en gaten. Dat was toen ook zoo, doch als de politie aanzegging deed, dat de straat moest worden oppeknapt was vrij geregeld het antwoord: „De stad heeft de straat in het ongereede gebracht, en moet nu ook maar zorgen, dat het weer goed wordt”, ’t Verzet werd alge meen en nu kwam de nieuwe Gemeente wet van 7 Juli 1865 de onwilligen te hulp. De Raad talmde nog wel met het besluit om het onderhoud voor gemeente- rekening te nemen, maar in de vergadering van 23 Sept, werd toch aangenomen, dat art. 231 der Gemeentewet ook bier zou gelden ten opzichte het onderhoud van straten en wallen, doch het onderhoud der bruggen bleef ten laste der omwonenden als van ouds. Dat onderhoud bleef be rusten bij de particulieren, voorzooverre de leggers lijsten van onderhoudplichtigen aanwezig waren. De gemeentebelastingen ondergingen ook in directen zin wijziging. Er bestond voorheen een belasting op «.het gemaal, spiritualiën, het geslacht en de brand”. De gemeente trok inkomsten uit het brood, de dranken, het vleesch en de brandstoffen. Er werden accijnsen geheven ten bate der gemeenschap en de gemeente bad hare ambtenaren, die met het toezicht op en de inning van die belastingen waren belast. Echter de wet bepaalde nu dal die gemeente- inkomsten moesten vervallen. Enkele der belastingen vervielen aan ’t Rijk, andere werden opgeheven en voor de gemeente moest naar iets anders worden uitgezien, doch de wet gaf hiebij den weg aan. In de raadsvergadering van 18 Augustus werd vastgesteld dat in Bolsward, ter vervanging voortaan zullen van ’t volgend hgt „uilenbord”, dat thans door hem, als de Irminsul, de Yggdrasil, den boom der erkentenis en des levens werd ontsluierd. Spr. toonde, hoe de Joodsche Paradijs legende een diepe ontaarding is van dit heilsverbondteeken van Wralda, den God van het Evangelie, waarin reeds van begin af aan de tegenstelling in beginsel tusschen beide rassen en godsbegrippenisbelichaamd. Tenslotte behandelde spr. de uit diepste ziele- en geestesnood, uit de wereldellende, in Duitschland in dezen apokalyptischen tijd geboren wordende Tweede Hervorming” welke uit den Geest (zelfs zonder kennis van het wetenschappelijk onderzoek, van de getuigenis van de „sprekende steenen”) tot het „reine Evangelie”, ontdaan van zijne oostersch-joodsche bedorven overleve ringen, losgemaakt van Jehova’s materia listische baatleer, het oergermaansch- christelijke „allen menschen zij heil” over de aarde zal gaan brengen en ook hereenigd de verlossing zal brengen in het maat schappelijke vraagstuk, dat evenals de hopeloos -verdeelde en versplinterde heden- daagsche „christelijke kerk” gestrand was op de „wet’’, op de klassenhaatleer, het dogma van het joodsche historische materia lisme van Marx (Mardachai) en Lasalle. In deze wereldnacht zal nu verschijnen het „licht lichtende in de duisternis” (lux luceus im tenebris), de zesster, die eens uit het Noorden naar het Oosten trok. Spr. besloot met zyn herdichte oeroude Joëlwijs, uit den tijd der „heilige twaalf nachten”, toen het vurige kruisrad als wijdingssymbool van de hoogten over de velden werd neergelaten, den Kersttijd Dringt door het duister lichtende luister, gloort door de donkere wereldmacht; eeuwen verloren, wedergeboren, Goddelijk heil tot de menschen gebracht. Straal weer uit Noorden viervlam, rein, geesten bevrijdend, weten verspreidend, en onze harten wederom wijdend, Lichtkruis omgeef ons met uwên schijn. XIX. Het jaar 1865 bracht een nieuwe Gemeentewet, dezelfde die nu nog in wer king is, en behalve in de regeling der gemeentezaken, kwam er ook heel wat verandering in het gemeentelijk belasting stelsel. Art. 231 dezer wet bepaalt dat hetgeen ten dienst van allen bestemd is, ook door allen dient te worden onderhouden. Voorheen moest elk zorgen voor het in orde houden van de straat en den wal voor zijn woning. Dat gaf tot veel ongemak aanleiding. Had de een zijn straat netjes in orde laten brengen, een buurman liet dan soms de zijne maar liggen zoo het lag. Met de wallen ging het eveneens. Men ziet hier en daar nu nog kleine stukjes steenen wal, terwijl overigens een houten beschoeiing is. Deze verschillende manieren van onderhond had men voorheen soms ook ten opzichte der straten. Één onwillige in een buurt kon menigmaal flinke ver betering belemmeren. Ook het schoon houden der straat was toen burgerplicht, en liet de een meermalen per week de straat schrobben, den wal op tijd wieden, een ander liet alles liggen en groeien wat liggen en groenen wilde. Nog een bepaling gold, n.l. dat elk, die een vaart of gracht voor zijn huis had, bij vriezend weer moest zorgen, dat er een bijt voor zijn woning in het ijs kwam en open gehouden werd. Dit gold als voorzorgmaatregel om, ingeval van brand, terstond water beschik baar te hebben, als de spuiten moesten werken. Ik heb meermalen van bejaarde burgers hooren zeggen, dat de politie het soms druk had met de bewoners te herinneren In verband hiermede kwam Spr. tot de hoofdzaak, de herziening van het proces van het „Oera Linda Bok”, dat door de taalkundige wetenschap als eene vervalsching werd veroordeeld op grond van het feit, dat het handschrift (zooals het in het midden van de vorige eeuw werd gevonden) waarschijnlijk eerst uit het einde der 18de eeuw afkomstig, getuige de hopelooze ver warring van oudgermaansche en zelfs nieuw- Nederlandsche taalvormen, waardoor echter alleen blijkt, dat we hier met een late bewerking te doen hebben. Spr. toonde met enkele voorbeelden aan, dat dit hand schrift de bewerking van een oeroude kern en bron is, die er uitgelicht kan worden, de leer van Wralda, welke het ware „Oude Testament” is, waaraan in rechte lijn het evangelie van Jezus van Nazareth onmid- dellijk aansluit. Spr. liet weer aan de hand der vondsten der oer- en voorgeschied- kundige wetenschap de aloude waarheid en echtheid dezer overlevering zien, resultaten van het onderzoek der allerlaatste jaren, ook van Spr. zelve en geheel en al onbekend nog in den tijd, toen dit handschrift heette vervalscht te zijn door iemand als den braven scheepstimmermansbaas Kees van der Linde. Spr. toonde aan hoe de taal kundige rechters van de eer van dien oud- friesche afstammeling onbevoegd waren het vonnis te vellen, daar zij zelf van deze wetenschap niets afwisten, die thans hier het laatste woord heeft en in hooger beroep zal recht spreken. Spr. toonde nu de onafgebroken voort zetting van het oergermaansche christendom in de leer van Jezus van Nazareth aan, die uit het ariogermaansche Galilea kwam en in de vroegste christelijke mono graphic, door den eersten verzamelaar der evangelische overlevering Marcion (die het Joodsche Oude Testament uitdrukkelijk als bron van het christendom verwierp) nooit als Jood is beschouwd. De latere Joodsch- Oostersche bedorven overlevering van het evangelie, ingeleid door Paulus, heeft Jezus zelf tot een Jood gemaakt en zijn heilsleer, die de hoogste ontwikkeling van het oer germaansche Godsverbond was, geweldadig als een vervulling van de Joodsche wets- leer hiermede in verband gebracht. De oostersch-hierarchische uiting hiervan was de kerk van Rome. Spr. behandelde de wanhoopsstrijd der Friezen en Saksers tegen het imperialische Frankische christendom, de verandering van taktiek der Kerk van Rome, die de heilssymbolen en gewijde plaatsen dier „heidenen” naar de door paus Gregorius den Groote gegeven gedragslijn „kerstende”, waardoor dat merkwaardig dualisme in de middeleeuwsche roomsch- christelijke kerk ontstond van mystiek- germaansch godzieners eenerzijds, en scho- lastisch-talmudistische, levitisch-hierarische klezerij aan den anderen kant. Spreker behandelde toen het ontstaan van Her vorming en wedergeboorte als eerste „erf- herinneren” van den germaanschen geest en vrijmaking van het oostersch-joodsche christendom van Rome, de oergermaansche christelijke momenten hierin, waarin Luther, voortgekomen uit den boerenstand, het verst heeft gezien, door de verwerping van Mozes, terwijl Calvijn, door zijn Roomsche kerkvader en Oud-Testamentische studeer- kamerwording, het evangelie geheel en al overleverde aan zijn oervijand, Jehova, El Schadai, den vader der duisternis, gelijk Jezus hem zelf heeft genoemd. Spr. wees op de gevoelsrijkdom in de Luthersche kuituur, welke vooral in haar kerklied op het germaansch-middeleeuwsche christendom voortbouwde, en op de overeenkomstige armoede in de dorre dogmatiek der Calvi nistische kerk; in verband hiermede wees spr. verder op het noodzakelijke veldwinnen van de Kerk van Rome in onzen tijd, daar deze nog steeds over de „gekerstende” oud germaansche symbolische gebruiken be schikt, welke voor warmte en schoonheid (d.i. God) behoevende gemoederen steeds een aantrekkingskracht blijven vormen, getuige de bekeerlingen onder romantiekers tot Frederik van Eeden toe. Spreker behandelde de diepe kloof, welke tusschen Wralda en Jehova, het germaan- sche en joodsche „Oude Testament” heerscht, de moreele minderwaardigheid van het laatste, dat in zijn beste bestanddeelen aan het eerste slechts is ontleend en verder die hooge heilswaarheden in het tegenover gestelde heeft verkeerd. Dit toonde spreker aan, terugkeerende tot zjjn uitgangspunt, zullen echter thans in Friesland door be langstellenden cursussen worden ingericht, waarin Spr. de stof uitvoerig in een tiental avonden zal behandelen. Spr. ging toen over, tot een ontleding van de onderdeden van het uilebord in zijn oervorm en aanknoopende aan een der hoofddeelen, het vierspakige rad, vervolgde hij de sporen van dit symbool tot in de laatste periode van het oude steenentijdperk (palaeolithicum), het Magdalenien en Azylien (25 tot 10.000 vóór Chr?) toen het oer- arische ras, gedwongen door de verglet- schering van Noord- en Midden-Europa, gezeten was in het Westen en Zuid-Westen van Europa, tot het door de klimaatver andering in Afrika en de barbaren stormloop der Berberoïde rassen, genoodzaakt werd naar het Noord-Oosten weg te trekken en zich aan het Oastzeebekken vestigde, van waar dan de eerste arische trek naar het Zuid-Oosten begint, die o.a. het Twee- Stroomen-Laud (Sumeriëis) bevolkte. In het Noorden vond de laatste en hoogste ontwikkeling van het Aric-germaansche ras plaats in ’t jonge steentijdperk (neolithicum) omstreeks 7 tot 2000 v. Chr., waarin het van een jagervolk tot een grondstandige gezeten akkerbouwende bevolking werd, die in een tijdperk van ^ongestoorde rust zich tot „God-zieners in de natuur”, tot religie- philosophen ontwikkelden. Spr. toonde aan de hand van een keur van lichtbeelden, dat wat hij met een evangeliewoord de „sprekende steenen” noemde, de gedenkteekenen dier lang ver vlogen tijden, waarvan ons geen ge schreven menschelijke getuigenis is over geleverd. Men kreeg de ontwikkeling van het radkruis, het recht- en maalkruis, als oeroude heil- en wijdingssymbolen van het ariogermaansche ras te zien, welke door de naar nieuws woonplaatsen over zee weg getrokken jongere geslachten, duizende jaren voor Christus naar het verre Zuiden en Oosten, tot naar Japan toe werden gebracht. Met lichtbeelden uit oud-Friesche vondsten, liet spr. het onmiddellijke ver band tusschen deze tot dusver onopge helderde oude symboliek zien, waarbij het ontstaan van de ornamentieke kunst uit de symboliek blijkt. Spr. behandelde verder de symbolieke gedenkteekenen dezer neolithische zeevaar ders uit het Noorden, welke zij op hunne tochten langs de kusten van Engeland, Frankrijk, Spanje, Portugal, de Middel- landsche zee, tot in het verre oosten toe hebben achtergelaten, de menhirs en crom lechs, als sterre- en zonnewachten en jaar kalenders, de Troja- en Babylon- en Wal burgen, ook in verband met de oud-chal- deesche en kanaïtische cultuur en bewees aan een enkel voorbeeld (de sage van de toren van Babel), hoe weinig de Joodsche priesters van het veel later in het over wegend Ario-germaansche Palestina binnen vallende Ebreervolk, gevoeld en begrepen hebben van de diepzinnige symboliek en de hooge heilsleer van het oergermaansche christendom, zooals spr. in de tweede helft zijner lezing thans deze godsleer der neo lithische ariogermanen noemde. Na de pauze ging de Spreker van een tweede even oeroud en oogensehijnlqk eng verwant symbool, het zes-spakige rad, en zijn symbolisch-ornamenteele vormen de zesbladerige of zespuntige ster (zesster) uit, die op de oudste Friesche gedenkteekenen uit den Romeinschen tijd prijkt, in verband met den naam eener krijgsgodheid, die in de vroegste tijden der Germaansche volks verhuizing, in den hernieuwden strijd om het bestaan, de plaats van een raadsel- achtigen veel ouderen hemelgod blijkt te hebben ingenomen. Spr. toonde aan hoe het vergelijkend taal- en godsdienst-weten- schappelijk onderzoek der laatste jaren bij alle ario- of indogermaansche volkeren in de vroegste tijdperken eene onpersoonlijke vergeestelijking der goden-gestalten tot begrippen, gelijkenissen heeft vastgesteld, welke allen tot een stamwoord, een stam begrip, God - het Licht, samenvloeien, wiens zinnebeeld dit zesspakig rad of het runeteeken Irmin of Hagai was. Spreker behandelde toen de symbolische oorsprong en de noordelijke afkomst van het runen schrift, waarbij de legende van den Phoe- nicischen oorsprong van dit schrift voor goed wordt vernietigd, een der vele in het licht der „sprekende steenen” thans on houdbaar geworden leerstelling van het „ex oriente lux” (het licht uit het oosten). In ons vorig Woensdagnummer gaven wij een kort verslagje van de zeer interes sante lezing door prof. dr. H. Wirth over bovenstaand onderwerp in „Ons Gebouw” gehouden. Wij schreven onder dat verslagje dat wij het onderwerp belangrijk genoeg vonden om er nog nader op terug te komen, wat wij dan ook bij dezen doen. Wij hopen dat de lezing ervan bij meerderen belangstelling moge wekken. De opmaat van de lezing, de openings- plaat was het „uilebord” dat in een zijner oudste typen op het doek verscheen. Spr. verklaarde ter inleiding, dat het niet zijne bedoeling was de verschillende varianten van dit oeroude heilssymbool van het Friesche boerenhuis dezen avond te ver- toonen, die hij eerstkomend jaar stelselmatig van dorp tot dorp gaande, hoopt te kunnen opnemen en verzamelen. De strekking zijner lezing zou zijn, aan de hand van dit Friesche stamsymbool een stuk uit.de geestesgeschiedenis van het Friesche volk, het oudste en kostbaarste, nog geheel en al onbekende, te behandelen. Hij citeerde Eekhofs inleiding van zijne uitgave der „Friesche oudheden”, waarin deze destijds het door Spr. te behandelen gebied een geheel en al „onontgonnen terrein”,een „ongebaande wildernis”noemde. Spr. legde er den nadruk op, dat dit ook nog beden het geval was en wij eerst aan het begin van de doorgronding van deze raadselachtige onbekende wereld staan. Hiervoor is echter noodzakelijk, dat wij onze hedendaagsche begripsverwarring van techniek en geestesbeschaving en onze al geheels overschatting der technische ont wikkeling als maatstaf der geestelijke hoogte van een volk verzaken en leeren inzien, dat dit twee gescheiden momenten zijn. De technische ontwikkeling als zoodanig is niet te vereenzelvigen met de verhooging der geestelijke erkentenis. Integendeel kunnen onze voorouders uit lang vervlogen tijdperken van geringere technische ont wikkeling geestelijk in hunne erkentenis van het hoogste en laatste der dingen boven ons hebben gestaan. Spr. wees er verder op, dat hij het veelomvattende onder werp zijner lezing in het kort bestek van dezen avond alechts in vogelvlucht zou kunnen behandelen, daar de stof op zich zelf al voor één avond veel te uitvoerig was en daardoor ook van het opvattings- vermogen der hoorders veel moest worden gevergd; welke proefneming tot dusver steeds boven verwachting was geslaagd, een bewijs dat het onderwerp tot het binnenste der menschen was doorgedrongen. Naar aanleiding van dezen inleidenden avond Bolswardsche Courant 1 o H - .1

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1922 | | pagina 1