fl it Krystforhael 8 em Kerstoverdenking Karrespoor jn 50 50 n. WW. N rd No. 98 44e Jaargang Vrijdag 24 Pee. 1948 Streekblad voor Weet- en Zuidwest Friesland Uitgave van Drukkerij Fa. A. J. OSINGA - Bols ward 1.60 i.90 1.25 de J. ge». RD •ste P. DE JONG. Uit: Feesten der Kerk. len, En doe’t de stAl ta rêst wer kaem, Maria har poppe yn har earmen naem. EN JE Twa minsken teagen üt Nasereth wei, It folk üt it stedtsje seach harren nei; Hja skodden de hollen oer it pear Al earder ek *wie der gAns petear. Jozef, dy seach dat gysgobjen wol; It moed dat skeat him dêrom tol. Maria reizge as yn in dröch, Al foei de tocht har swierdernóch. It koe ek net langer, it wie har tiid; Mar nimmen, dy’t har wolkom hiet. Hja swalken it hiele stedtsje troch, Mar al har freegjen wie omdoch. Hja soene nei Bathlehim, wie it doel, It léste ein sa swier har foei. Hja stiene by de herbergedoar, Doe siigde Maria yn elkoar. In elk seach wol, hja roun op ’t lést, Sa’n minske yn ’e hüs jowt neat as lést. In stAlfeint sei: „Moat dit sa mAl?” Hja romme in plak har yn 'e stél. De keppel dy bleau büten dyselde nacht; In stikmannich hoeders hAldden wacht. Hja hokken gear om it seaddefjQr, Yn har wide mantels, skean foaroer. Troch it suchtsjend minskdom is forwacht, Hwant sjoch, yn dizze selde nacht It wjerkögjend fé joech har gjin noed; Har eagen stoarren yn de gloed. Doe waerden hja öfgryslik kjel In ingei saeide njonken har del. Is berne de Christus, Davids Soan. En hjir werkenne jim him oan: Yn doeken biwuolle jins sillichheit Te Bethlehim yn ’e krêbbe lelt.” De ingels fearen by harren wei, De hoeders dy seagen har efternei. De mannen wiene doe sa binijd, Hja sein: „As ’t berntsje yn ’e krêbbe leit, Dan doare wy der wol hinne gean Dér lit men üs net büten stean.” Hja founen it lyk as de ingei sei: Maria en Jozef en 't berntsje dér lei. En üt der haesten gongen hja Doe nei de stAl an Bethlehim ta. Elk, dy’t it hearde, wie üntdien. Allinne Maria hat it forstien. Hja bügde har oer har berntsje tear En patte fol leafde, har Soan en har Hear. Sint Joseph liep nog zoekend de deuren af in ’t dorp, de boeren bij de teerling roerden nog worp om worp, De Draak die rondging op aarde speurde zijn Winnaar nog niet, het wijde gebied van de nacht had nog’geen lichtend verschiet, Verschijnt DINSDAGS en VRIJDAGS Redactie en Administratie Marktstraat 13 - Bolsward Telefoon 451 (K 5157) 1ST L90 r.50 Abonnementsprijs: 1.25 per kwartaal bij vooruitbetsling Advertentieprijs10 cent per m m. Giro 87926 EM 391 i.90 stal .50 JD .90 a.s. w !IJI ES ook brandde nog niet aan de hemel Gods teken’ in de Ster, nog stonden de blijde Engelen fluisterende van ver, Ja, misschien is dat wel het meest ont roerend als we in het kerstverhaal lezen, dat er voor Jozef en Maria, die ver moeid van hun lange reis in Bethlehem aankwamen, geen plaats was. Wanneer wij terugdenken aan de ver schrikkingen van de laatste oorlog is dat dan ook het meest in onze herinne ring gegrift, „dat er kinderen geboren werden, zomaar op straat of in de schuil kelders” Nu was dat aan de omstandigheden te wijten, niet alzo het tragische gebeuren in het „Broodhuis (Beth huis, lehem brood). Voor het geschenk van God, dat eens het „Brood des levens” zou zijn, was in het Bethlehem, in het Brood huis, geen plaats. Toen het Kind was geboren werd het nedergelegd in de kribbe, omdat voor Hem geen plaats was in de herberg. We moeten ons dat niet te modern voorstellen. Het was niet zo, dat Jozef voor zich en zijn ondertrouw- de- vrouw kamers ging bespreken, maai niet slaagde omdat alle vertrekken be sproken waren. De „herbergen” waren in het Oosterse land van voor 2000 jaar geheel andere inrichtingen dan onze mo- Dêr, yn it -strie, tusken snuvend fé Makken hja foar de nacht, har ré. Dy sei l^kwols: „Wês mar net bang; Nou is forfold, hwat ieuwen lang Yn de heechste himelen en frede foar hwa God seit Syn wolbihagen ta.” het was de laatste avond onder het oude bewind, de eeuwen der eeuwen naderden nu tot het uur van het Kind! A. J. D. VAN OOSTEN. Doe kamen der hommels noch folie mear Dy songen sa moai fan: „God sij ear’ de velden lagen nog ledig de heuvelen stil daaromtrent Efratha was nog vergeten, Bethlehem -niet bekend, Heilig kindje, Jezus U zij dank gebracht! Dat Gij werd geboren In die stille nacht. Zie wij buigen dankend Bij Uw kribbe neer En wij vragen: Heiland, Wees ook onze Heer!” geen plaats meer. derne hotels. Het waren slechts om muurde binnenplaatsen, waarin het vee gestald kon worden en in de veranda’s langs de kanten de reizigers konden overnachten. Meubilair was niet aanwe zig. Voor alles moesten de reizigers zelf zorgen. De waard, die vaak boven de poort woonde, had meestal niets aan te bieden, was evenwel tuk op een fooi. Het is echter niet waarschijnlijk, dat Jo zef bij zulk een herberg heeft aange klopt. Het woord herberg, hier in het evangelie naar de beschrijving van Lu cas, wil niets anders zeggen dan nach telijke verblijfplaats. Zeer waarschijnlijk heeft Jozef dus bij een particulier aan geklopt. Maar er werd hem geen „her berg” gegeven. Sommigen denken, dat dit geweest is bij een bloedverwant van Jozef, anderen bij een vriend, weer an deren veronderstellen, dat Jozef bij zijn eigen huis aanklopte, dat hij hier te Bethlehem verhuurde. (Het feit, dat ook Jozef zich te Bethlehem moest laten „be schrijven” kén er namelijk op wijzen, dat hij hier enig onroerend bezit had). Hoe het ook zij, de spreekwoordelijke Oos terse gastvrijheid deed hier geen opgeld. soldaten en aangereisden zaten nog neer bij de wijn, knechtjes en maagden schreden nog .over paden en plein, Hja stiene earbiedich by ’t krebke lang Forhellen süntsjes fan d’ingelesang. Een sneeuwspoor in het winterbos, waar kale takken gebogen zijn onder de witte last van kristaldons, in het jaar dat ten einde neigt. Wie maakte deze karrebaan? Was het de voerman met de zware kar vol hout, getrokken door een schonkig paard op welks vale ribben het trekke-zweet afglijdt in de sneeuw. Hout, dat nimmer meer blad zal dragen, geen vogel nest zal schutten slechts nog warmte geven om as te worden: as, dat we allen eens zullen zijn. Of was het spoor dat van de vrolijke karrevoerder, die met losse teugel en zatte kop naar zijn hof rijdt, vol milde gedachten, met een hart, bezwangerd van gevoelens, ideeën en hartstochten: lots en boven dei wereld, waarin ’s mensen baan wordt gegrift. Of was het ’t spoor van de dodenwagen, teruggekeerd van de akker, waarover de winter een sneeuwkleed heeft uitgespreid, om er de beminden en altijd te vroeg gestorvenen toe te dekken. Wie zal zeggen, van wie of wat dit spoor zal zijn? In ’s werelds loop wordt elke stap gegrift, voor een ogenblik slechts, even het beeld vasthoudend van het voorbij-gggane, doch niets beklijft. Als de zon terugkeert, de sneeuw fot water versmelt, zal men ver geten zijn, wie. hier voorbijging, vrolijk of moedeloos,’met lege wa gen of zware last. De Moeder Gods was nog niet gekomen tot de stal, de herders hielden nog rustig hun nachtwacht in het dal. Het was Maria wellicht aan te zien, wat er in de komende dagen te verwachten was. Neen hoor, voor haar was geen plaats. Zo’n drukte in huis liet men gaarne aan een ander over. Nameloos wreed, zult ge zeggen. Maar hebben wij niet in de tijd toen vele landgenoten, waaronder ook aanstaande moeders, moesten evacueren hetzelfde beleefd? Evacuatiecommissies kunnen ervan meespreken. De meeste bezwaren werden juist dAAr geopperd en de mees te uitvluchten juist dAAr gezocht, waar de vroede burgers een aanstaande moe der kregen toegewezen. De mensen van nü zijn in dit opzicht nog precies zoals die van tóén. Wanneer wij ons dat goed indenken, komt dat oude Kerstverhaal ineens heel dicht bij. Geen plaats. We kunnen het Kerstverhaal nog dichter bij ons brengen, moeten dat zelfs doen. We moeten onszelf eerlijk op de man af vragen: Is er voor Jezus wel plaats in mijn huis, in mijn hart, in mijn leven? Wanneer wij daar zeker door Gods genade geen zeet; blijmoedig „ja” op kunnen zeggen, zal ons Kerstfeest, dat wij vieren gaan, niets anders zijn dan een wrange carricatuur. Gaan wij Kerstfeest vieren? Kerstfeest is Christusfeest. Met een kerstboom en wat hulst, een kerstmaal, een kerstbal misschien, kun nen wij niet toe. Wij kunnen alleen Kerstfeest vieren als ons hart de kribbe wordt, als er plaats is voor de Christus, het vleesgeworden Wbord. Bethlehem bestaat nog. In het Joodse land ligt het nog op dezelfde plaats. Alleen de naam is veranderd. Beith-lahm heet het nu. Dat wil zeg gen vleeshuis. Het Woord is daar een maal vlees geworden. Onbegrijpelijk. Maar daardoor juist zo heerlijk. Laat ons dit jaar met herders en wijzen op gaan en Hem ontmoeten, wiens naam was „Wonderlijk” Dan zal het Kerst feest zijn. ï- - - - OF Bolswartls Nieuwsblad 3 v/' 1 m; i 'i 1 A

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1948 | | pagina 1