[grafgedachten
Paaslyriek
Buitenlands
Liidens- en
1
Overzicht
üs hjoed ÏJ Q
to sizzen
No. 30
45e Jaargang
Vrijdag la April 1949
Uitgave
Drukkerij Fa, A. J.
OSINGA -
Bo I s war d
van
ren.
ROBBERTSON
en Gij,
in deze
in de „wij”-vorm beginnend,
De Duitsers
hebben in het algemeen het nieuwe sta-
Witmarsum.
J. VAN LEEUWEN
de
„Verblijdt U met de blijden.”
Rom. 12 15.
Pasen! Christus’ overwinning over de machten der duisternis.
Pasen! Gods eeuwige triomf over de traagheid van ons treurend hart.
Pasen! Kunnen we ongevoelig blijven voor de blijdschap, als de
hele natuur ons die als het ware predikt?
Of denken we juist het omgekeerde: hoe kan de natuur zo onge
voelig, zo onverstoorbaar zijn, bij alles wat ons mensen het hart
beklemt en de ziel drukt?
Onvruchtbare, heilloze gedachte van de in zich zelf gekeerde mens!
Hoe is ze ons allen welbekend. Wie zou zich zelf niet voor opper
vlakkig houden een1 zieltje zonder zorg zo deze klacht nimmer
uit het hart was opgekomen. Welk levend mens heeft niet gekend
het feller laaien van zijn harteleed bij het leeuwerikslied in de lente?
Maar ongelukkig de mens, die de vensters zijner ziel niet open
wist te zetten; die na benauwend „onweer” niet het sterkend ozon
der vertroosting inademde.
Vertroosting! Gij gelooft niet in een vertroosting door de natuur?
De leeuwerik is u een spotvogel?
Zie, dén zijn de snaren van uw hart nog niet goed gestemd,
ik denk aan de bekende dichtregels van de Vlaamse priester Ouido
Gezelle:
Wat meent ge, zou deze dichfer-ziel niet juist déérom zoveel ver
staan van „taal en teken” der natuur, omdat het alles hem vertolkt.
het „diep gedoken Woord”? Het Woord, dat ons ergens spreekt van
een prille morgen, van een engel in blinkend gewaad, van snel
gaande voeten en harten vol vreze en grote blijdschap.
Nu wordt de wereld schoon en blij
Gelijk een vaderland;
En ’t nieuwe leven nemen wij
Welzalig uit zijn hand.
Hij leeft en zal nabij ons zijn,
Wen alles ons verlaat;
En zo zal deze dag ons zijn
Een hemel-dageraad.
„Als de ziele luistert
Spreekt het al een taal dat leeft.”
en W. Hessels in zijn ontroerend „Geth-
sémané”:
Hij is met ons de schemerweg gegaan
Naar Emmaüs, een stille vreemdeling.
Geen heeft het zwijgen van Zijn stem
verstaan,
Geen ried Hem Die verborgen naast ons
ging.
Of anders Jan H. Eekhout, die zich één
gevoelt met zijn „Avondgangefs”:
Hij was alleen in onze erinnering
En als een vreemdeling zagen wij Hem
aan.
Wij hebben niet geloofd Die naast ons
ging
En Is met ons naar Emmaüs gegaan.
Ach, nooit als toen is Hij nabij geweest
Zo lieflijk ongenood, en schuw gevreesd
Door u, door mij,
Weer is het avond, weer
Verzelt wellicht ons, stil en vreemd, de
Heer
Als eens maar geen, geen waagt de
blik opzij
O boos erlnneren noch ik, noch gij.
Dit was het wonder;
De steen was af!
En ik vond zonder
Treurnis het graf.
Alles was wonderlijk, alles genade:
Blank was de dageraad,
’s Engels gewaden
En zijn gelaat.
Bedwelmd van vervoering en dwalend
Ben ik gegaan,
Droomlicht in ijlkoorts herhalend:
„Christus is opgestaant”
en ik, die Het aanschouwen moet
en van mij zelven zeggen moet:
ik ben het, die U bloeden doet.
Er is een Lam, dat bloedt,
Er is een Lam, dat bloedt.
.en legde het in zijn nieuw graf.
Matth. 28 60a.
In beest kin fan dy gjin sprekken lea-
re, mar lear dou swijen fan it beest.
contróle op de Duitse buitenlandse han
del, welke naar zij vrezen bedoeld is om
al te felle concurrentie der Duitsers op
door de geallieerde veroverde markten
te voorkomen. Hetzelfde bezwaar heb
ben zij ook al eens geuit tegen de al
enige tijd geleden aan de Duitse werven
toegestane vrijheid weer koopvaarders
te bouwen, mits deze niet groter zijn
dan 7000 ton en van een beperkte snel
heid. De geallieerden hebben deze be
perkingen bevolen omdat, naar zij bewe
ren, anders schepen zouden worden ge
bouwd, welke in oorlogstijd gemakke
lijk in hulpkruisers kunnen worden ver
anderd, maar inderdaad benadelen deze
beperkingen de Duitsers ook bij hun
eventuele concurrentie op internationaal
scheepvaartgebied. Maar ten slotte heb
ben de Duitsers een door hen begonnen
oorlog verloren en hebben ze daarvan
de nadelen, voor een niet gering deel
veroorzaakt door wantrouwen tegen een
natie, die de wereld tweemaal in een
„Mijn 0«wt wordt uitgestort op
alle vlees.
Wie niet vóór mij is, is tégen mij
geweest”.
Veischijnt DINSDAGS en VRIJDAGS
Redactie en Administratie
Marktstraat 13 - Bolsward
Telefoon 451 (K 5157)
’t En zijn de krijgslui niet die met haar
feil* vulsi
Abonnementsprijs
1.35 per kwartaal bij vooruitbet; ting
Advertentieprijs: 10 cent per m>m.
Giro 8792Ö
Wanneer men wil weten wat iets bete
kent, moet men gaan naar de dichter,
spraken we aan het begin. Zo ergens
dan geldt dit wel hier. Wanneer U deze
mening met ons deelt, dan spreekt de
strekking van dit artikel voor zich zelf:
Het gebeuren van Goede Vrijdag en
Paasmorgen is maar niet iets wat eens
lang geleden plaats vond, waarover we
kunnen spreken zoals over de eerste de
beste gebeurtenis uit de profane geschie
denis, het is ’n Gebeuren met een hóófd
letter, een Gebeuren, waarbij wij zelf
ten nauwste zijn betrokken, zoals Gerard
Achterberg het Christus laat zeggen:
Wanneer men wil weten wat iets bete
kent een boom, een bloem, een huis,
een stad, een land moet men niet naar
de botanicus, de chemicus, de socioloog
of politicus gaan, maar naar de dichter.
De anderen zeggen veel interessants,
maar de dichter spreekt het wezen uit.
Zo is het ook met de hoogste en diepste
dingen, met God, Godsrijk, Kerk, met
Christus’ geboorte, lijden, sterven en op
standing, met Apostelen en Profeten,
Martelaren en Heiligen. In de Kerkge
schiedenis en bij de theologen kan men
daarover veel leren. Maar waarom het
eigenlijk gaat dat zeggen in alle tijden
en landen de (dichters. Daarom heeft
God het ook zo bestuurd, dat bijna alle
Bijbelschrijvers dichters waren, van Job
tot Johannes, van Prediker tot Jacobus,
van' Jesaja tot Paulus. De dichters spre
ken over de dingen zelf, de anderetf spre
ken er omheen.
Dat is zo gebleven: Dante en Milton zijn
de grote voorbeelden. In ons eigen land
hebben wij vele echte dichters, grote en
kleine.
De heer Leeflang heeft zich bij het sa
menstellen van zijn: „Feesten der Kerk"
(ultg. Blommendaal, Den Haag) tot taak
gesteld het dichterwoord te doen horen
Treffend schoon is ook de eenvoudige
belijdenis van Gerard Wijdeveld:
op de getijden des jaars. Hij laat
gang van Gods heil door dichters verha
len, hij geeft Revius de Schriftlezing,
Vondel de Introïtus, De Mérode het Cre
do en Eekhout de Gebeden. Hij stelt hen
allen in de Dienst. In zijn fijne boekje
spreken vele klare stemmen van Gods
liefde. Hier wordt gebiecht en gepredikt,
gebeden en geleerd, maar bovenal ge
zongen.
Opvallend hierbij is het, dat dichters
geen afstand kunnen nemen, dat zij zich
met het bezongen heilsgebeuren innig
verbonden weten. Het zijn niet de Joden,
niet de soldaten, die eens lang geleden
de Heiland kruisten, het is de mens van
heden, het is de dichter zelf.
Zong Jacobus Revius al niet:
Maar ook de moderne dichters kennen
deze instelling. Martinus Nijhof klaagt
aan het slot van zijn „Tweespraak”:
Ach, dat Hem de vijand
Kende met een kus,
En dat Hij zijn vrienden
Vreemd bleef tot Emmaüs?
Ach, waren dat wij niet?
Ach, ik niet? ach, jij niet?
D« rietstok hebben of de hamer opge-
lleht,
Of het vervloekte hout op Golgotha
gesticht,
Of over Uwe rok tsaam dobbelden en
tuischten:
De nagel, en de speer, de gesel die U
sloeg,
De bloed-bedropen kroon die Uwe sche
del droeg:
Want dit is al geschied, eilaas! om mijne
zonden.
Wij sloegen Hem aan ’t kruis, Zijn
vingers grepen
Wild om de spijker toen ’k de hamer
hief
Maar Hij zei zacht mijn naam en: „Heb
mij lief
En 't groot geheim had ik voorgoed
begrepen.
Ik wrong een lach weg dat mijn tanden
knarsten,
En werd een gek die bloed van liefde
vroeg;
Ik had Hem lief en sloeg en sloeg
en sloeg
De spijker door Zijn hand in ’t hout dat
barstte.
Eenzelfde verschijnsel als bij boven
staande lijdensverzen zien we ook bij de
Paaslyriek. Ook hier betrekt de dichter
het gebeuren op zich zelf. Hoe schoon
spreekt Bernaru Verhoeven bijv, met de
stem van Maria Magdalena:
Ook Frankrijk tekende het bezettingsstatuut
van West-Duitsland. De Duitse bezwa-
Grenscorrecties of De Rus
sen ontevreden. Amerika zegt het met
vliegtuigen. Toenadering in Palestina?
Labourpartij boekte verlies.
Wie zijn de blijden, met wie wij ons hebben te verblijden? De kinderen
met een mooi Paas-rapport? De ouders, wier zoon behouden terug
kwam? De jongelui, die een woning kregen toegewezen? Is er voor
een meelevend mens wel ooit een dag zonder blijdschap?
Het „Woord” brengt ons echter nog wel iets verder, het verlegt
onze horizon een heel eind buiten ons huis, ons straatje, ons dorp,
ons stadje!
Pasen! Dat is: verblijdt u met de blijden, daar buiten Jeruzalem,
in dat vroege ochtenduur, die hun blijdschap nauwelijks aan konden,
vol vreze zich heen-spoedend.
Pasen! Dat is: verblijdt u met de blijden.In kerkers en ketenen,
die hun blijdschap uitzongen in liederen in de nacht!
Pasen! Dat is: verblijdt u met de blijden aller tijden, die zich in
het leven staande hielden door hun onverwelkt geloof in Gods leven
wekkende Liefde.
Ziet, tracht zó met Christus’ gemeente de snaren van uw hart
te stemmen, en zoekt dan onbevreesd uw Paasvreugde in de natuur.
Alleen een ongelovige ziel hoort er de lach van een spotvogel.
Hoe schoon heeft Hélène Swarth het de mysticus Novalis na-gedicht:
VAN ALLE TIJDEN
’t En zijn de Joden niet, Heer Jesu, die
U kruisten,
Noch die verraderlijk U togen voor 't
gericht,
Noch die versmadelijk U spogen in 't
gezicht,
Noch die U knevelden, en stieten U vol
puisten.
Hwat Hat Gabe Skroar
Ik sliep toen Gij de bitt’re beker dronkt,
ik lag in wellust toen Uw ogen
schreiden
ter dood beangstigd door Uw
lijden,
nacht bijna voorgoed verzonkt.
Hoewel
vereenzelvigt de hierboven geciteerde
dichter Nijhoff zich spoedig zo met de
soldaat, die Jezus kruisigde, dat hij on
gemerkt in de „ik’’-vorm overgaat:
Ik ben ’t o Heer, ik ben ’t die U dit heb
gedaan,
Ikj ben de zware boom die U had over-
laan,
Ik ben de taaie streng daarmee Gij
gingkt gebonden,
Tot nog toe hadden de Fransen zich tuut welkom geheten, maar hebben toch
verzet tegen alles wat de Duitse repu- ook wel bezwaren, o.m. gelden die de
bliek enigszins krachtig zou kunnen
maken, omdat ze een herrezen Duits
land vreesden. Maar het Atlantisch
pact heeft Frankrijk practisch een ga
rantie tegen agressie van welke natie
ook gegeven en dus konden de Fransen
wat royaler zijn en bezwaren tegen ze
kere vrijgevigheid jegens Duitsland op
geven. Kort gezegd komt het hierop neer,
dat het statuut de Duitsers practisch
volkomen vrijheid geeft hun binnenland
se aangelegenheden zelf te regelen, maar
in internationale kwesties, ook wat de
handel met het buitenland aangaat, blijft
er geallieerde contröle, die uitgeoefend
wordt door een Hoge Commissie, be
staande uit een commissaris van elk der
drie bezettende mogendheden. Het be
zettingsleger echter blijft in verband met
de internationale ïoestand in Duitsland.
Grafgedachten zijn meestal sombere gedachten! Wie zal dat durven
ontkennen?
Bij een door de oorlog verminkte of bij het ziekbed van een uitge
teerde patiënt kunnen wij meewarig zeggen: „de stakkerd” en we
denken vlug: „gelukkig, dat ik zo niet ben!”
Bij ’t graf is dat anders! We proberen haar wel verwoed terug te
duwen, de gedachte, maar ze komt toch bij ons op: „Nu hij, straks....?
En wie huivert déérvoor niet terug?
De Goede Vrijdag wekt ook grafgedachten. Dan toeven wij stil bij de
begrafenis van onze Here Jezus Christus. Hij, die Zijn hemelse heer
lijkheid als de Zone Gods heeft afgelegd, is op aarde gekomen om
zondaren te redden. En zondaren, dat zijn bijv. U en ik. Voor ons
heeft Hij geleefd; voor ons heeft Hij geleden; voor ons hing Hij aan
het Kruis, voor ons gaf Hij ook de geest en stierf.
En nu gaat de lijn der vernedering door. Zij loopt tot in het graf, de
plaats, waar de vloek van de dood tot het bittere einde uitwerkt.
Naar die plaats van menselijke ontluistering en vernedering wordt
de Here Jezus heengedragen.
Ook in het graf gaat Hij.voor ons! Dat leert de Bijbel duidelijk.
Een rijk man, Jozef van Arimathea, is gekomen om Hem de laatste
eer te bewijzen en hij legt het lichaam des Heren in zijn nieuw graf.
De Here Jezus krijgt dus geen eigen graf voor Zich zelf. In één van
onze graven wordt Hij gelegd. Ook als Hij in ’t stof des doods wordt
neergevleid, is het: Hij voor ons. Hij neemt onze plaats in. Dat moest
zo, want om onze schuld daalde Jezus in het graf. Echter.ook met
onze schuld. Het graf van de Here is het graf van uw en mijn zonde.
Nu is Gods straf ten volle betaald, begraven, weg. Nu gaat de over
winning komen. Reeds horen wij de dageraad aanwieken van de
Paasmorgen. Glorie der Opstanding! Geen graf hield Davids Zoon
omkneld. Ten derden dage is Hij opgestaan uit de doden.
Dét is een wonderlijke grafgedachte. Ze doorkruist en beheerst alle
andere grafgedachten van hem, die gelooft in Jezus’ overwinning
over ’t graf; over ons graf, waarin Hij werd gelegd.
Kent U reeds deze wonderrijke gedachte, bijl het voortschrijden naar
het eigen graf? Lugubere gedachte vindt U dat? Groot gelijk. We
kunnen wel aan iets vrolijkers denken, aan ’t plezier van de vrije
Paasdagen.
Echter.aan de zaak verandert dit weinig. En die gedachte komt
i toch weer terug. Meer dan nut Daarom nogmaals: kent U de troost
van Jezus’ overwinning over ons graf? Gelooft in Hem als Uw Red
der en Verlosser en Hij maakt U mede-overwinnaar!
Wommels. j. a. VAN NETTEN.
Streekblad voor West- en Zuidwest Friesland
V
n
t
I
J
Bolswards Nieuwsblad
X
u