11
SIETSKE VAN HARKEMA
Stjirre fan ’t East oan ’e kimen forrize.
J
No. 101
Dinsdag 23 December 1952
Streekblad voor West- en Zuidwest Friesland
Uitgave van Drukkerij Fa. A. J.
OS1NGA - Bolsward
üs hjoed
KERSTVERHAAL
to sizzen
Herman van Hallam
I
Kfild op 'e krêbbe de daudrippen hongen,
Leech lei Syn holle mids ’t fé yn ’e stal.
Ingels Him tsjinnen, fan dreamen blfongen,
Skepper en Rêdder en Hear fan it Al.
Stjirre fan 't Easten, oan ’e kimen forrize,
Wés üs as help op üs reis troch de nacht;
Wol üs de wei nei it moarntiidsrea wize,
Skyn yn üs tsjuster mei wünder-klear Ijacht.
Nel it Ingelske „Brightest and best
of the sons of the morning”. Regi
nald Heber, 1783—1826.
Oerset fan H. L. Zwaagstra.
Né, sünder nut binn’ de skatten fan de ierde.
Net mei üs Jeften klnn’ we nel Him ta;
Al syn oanblddlng moat 't herte Him blede,
üs earme beaën, God. wol se dochs ha.
Sllle wy Him al de skat dy’t wy winne,
Goud üt ’e groun, pearels üt de) oseaen,
Myrrhe üt it wild of rju kostbere stlennen,
Wlereek fan ’t Sudem as offerjeft’ jaen?
:-
t
r
n
n
n
r
,t
n
n
n
l.
k
it
i»
n
e
i-
1.
r
Stjirre fan 't East, oan ’e kimen forrize,
Lied üs as help op üs reis troch de nacht;
Woi üs de wel nei it moarntiidsrea wize,
Skyn yn üs tsjuster mei wünder-klear Ijacht.
Hwat hat Gabe Skroar
48e Jaargang
Bolswards Nieuwsblad
de klamme nevel zette zich vast op zgn
door
e
I-
r
I-
e
r
s
t
t
e
i
i
t
i
n
i-
Abonnementsprij s
f 1.50 per kwartaal bij vooruitbetaling
Advertentieprijs: 12 cent per na.m.
Giro 87926
it
s
r
n
1-
e
it
it
n
n
e
t
n
t
Verschijnt DINSDAGS en VRIJDAGS
Redactie en Administratie:
Marktstraat 13 - Bolsward
Telefoon 451 ’(K 5157)
In wite Krysttiid jowt in
griene peaske.
t
r
n
n
)1
it
e
ft
Is
18
b
I»
U
k
n
lt
d
re
>r
:e
ie
k
it
ie
n
i-
n
n
n
>-
r
ir
P
>-
ir
!-
I-
1.
k
it
n
i-
P
t-
it
u
1-
Geen venstertje of luik, zover zfln ogen en gadesloeg. En zg vond dan geen tfld het
tastende handen reikten, Hij liep terug hetverdriet uit haar ogen te doen verdwijnen.
Een verdriet, dat maar één oorzaak kon
In deze week, de week tussen Kerst en
Nieuwjaar, zou hfj met haar praten, het
haar zeggen: „Sietske, je bent zo stil. Ver
tel het je vader. Wat is er? Is het nog
steeds die man? Kun je hem niet ver
geten? Nog steeds niet, na twee jaar? Zou
je niet van hem afzien, hem laten schie
ten? Er zijn toch genoeg andere jongens
voor jou, voor een Van Harkema.
Maar als ze zou gaan schreien, zij, zfjn
jongste, wel, dan zou hg het haar zeggen:
„Neem hem dan, Sietske, neem hem en
God zegen® jullie.
En toen even later, na het zwijgend twee
gesprek, dat Van Harkema met zfjn eigen
ziel voerde, de kleine Gees met haar zil
veren stemmetje „Tille Nach, Eige Nach”
begon te zingen, toen borst het hart van
de stugge boer. Handig gebruik makend
van de omstandigheid, dat aller aandacht
uitging naar het zingende kind, liep hg
naar een hoek van de kamer. Daar stond
hg met afgewend gelaat, trok de boeren
zakdoek te voorschgn en snoot met veel
omhaal zfjn neus
kon, totdat hg stuitte tegen een ultste- van de vrouwen begreep
Hg vond het jammer. Had dat eerste jaar
gemeend, dat ze die man uit haar hoofd
had gezet, zo vroigk, zo levenslustig en
ferm had ze mee aangepakt, zonder te pie
keren of te treuren. Maar hg wist niet,
de stugge boer, met zgn zwart-wit ziel
kunde, hg begreep niet, dat juist zgn be
lofte haar sterk en moedig en berustend
had gemaakt. Dat van binnen nog aldoor
knaagde het heimwee naar die man, naar
Willem Geerssen, die zo anders was dan
andere jongens uit het dorp; die je kon
aankgken, dat het je door alles heenging;
die je dingen kon zeggen, die je nooit meer
vergeten kon nooit meer
En hg, de vader, van hetzelfde vlees en
bloed als zgn kind, had het gehouden voor
de tekenen van een langzaam groeiende
verwgdering tussen haar en die man, die
schilder, die Hg had gedacht: toe
maar, nog even volhouden, dan vergeet ze
hem wel. Maar het jaareinde was ge
komen en voorbg'gegaan. Pasen was geko
men, het voorjaar, Pinsteren, de bloemen,
de drukte op het land, de zomer, met een
overvloed aan gras en koren en een te
kort aan werkkrachten. Een drukte, die
iedereen opeiste van de vroege ochtend tot
de late avond. En het was herfst gewor
den. En nu stond Nieuwjaar al weer voor
de deur, het tweede Nieuwjaar. Aarzelde
Van Harkema nu nog? Wilde zgn boeren
verstand niet inzien, dat zgn dochter leed?
Zoals ze daar stond bg de kerstboom, het
kinderknuistje geklemd in haar sterke
handen. God, welk een moeder zou zg
zijn, als het eenmaal zover was. En hoe
stapelgek zou hg zgn met de kinderen van
hMr, zgn jongste, zgn trots, zgn oog
appelAls ze dan met alle geweld die
schilder wilde hebben, die dromerige jon
gen met zgn bleke gelaat en zgn scherpe
ogen, welaan, dan moest het maar. Ztjn
instemming had het niet. Maar zgn toe
stemming zou hg haar niet onthouden. Te
gen God kon men niet vechten. En het
was immers God, die een iegeigk zgn huis
vrouw als met zgn hand toebracht.
Over de dgk langs het donkere kanaal
schoof eeh eenzaam silhouet. Recht zat
de man op zgn krakende fiets. En stevig,
maar zonder overhaasting duwden zgn
voeten op de pedalen. Af en toe bewoog
een nauw merkbaar windzuchtje het kale,
gele riet langs de oever. Donker en zwaar
hing de nacht boven de dgk. De Kerst
nacht.
Met langzame klingel sloeg de klok in de
toren van de Grote Kerk zgn tien slagen.
Op dat ogenblik hield de man zjjn voeten
stil. Hg zag om zich heen, als had het ge
luid hem uit zgn overpeinzingen gewekt.
Even maar. Daarna trapte hg weer stug
door, zich niet bekommerend om de steu- j
Krakend sneerde zgn ruwe vloek naar de
j donkere nachthemel, verklonk over de
wgdheid van het land. Hg kromp ineen,
geschrokken van het geluid van zgn eigen
Bg een hoopje rottend bietenloof, dat
nog van het rooien was bigven liggen,
hurkte hg tien minuten later neer. Een
smalle, eenzame figuur, zich verliezend in
de oneindigheid van de lange, braaklig
gende akkers achter de boerderg. En tus
sen de haatopwelllngen door, die als steek
vlammen In hem omhoog schoten, gaf zgn
herinnering brok voor brok, als In een
slechte, ouderwetse film, de gebeurtenis
sen weer.
„jg bent geen partg voor Sietske,” had
de boer rustig gezegd. „Nog afgezien van
het leeftgdsverschll een kunstschilder
en een Van Harkema, dat kan nooit goed
gaan
Mokkend had hg daar gestaan, het Alplno-
petje in de hand. Hg, de artiest, voor
wiens eerzuchtige ziel alleen de gang al
naar de boerderg een tocht naar Canossa
was geweest. En toen kwam die afwg-
zing, die bruuske weigering. Niet eens
onvrlendeigk, met nog iets van begrip en
medeleven in de gebarsten stem van de
rgke boer
Hg zag zich zelf weer staan in het ouder
wetse opkamertje, dat Van Harkema tot
kantoortje diende. Bgna twee jaar was het
geleden nu. Op een goede week na. De
derde Januari was het geweest, hg zou het
nooit vergeten. Het kleine kacheltje had
vrlendeigk gesnord, de koperen briefopener
op het ouderwetse schrgfbureau geschit
terd als een diamant.
„Bovendien, tweeëntwintig Is nog jong ge
noeg voor een meisje om te trouwen
en zeker voor een Van Harkema
Als zweepslagen waren de weinige zelfver
zekerde zinnen) van de boer op hem neer
gevallen. Van Harkema gebruikte nooit
vier woorden, als hg het met drie afkon.
Dat zat in het geslacht, deze kortheid van
spraak. Sietske was al neit zo. Zwijgzaam,
bijna stug, moeiigk tot enthousiasme te
brengen, althans tot het openigk tonen
daarvan. Maar koen en vasthoudend, met
een groot geloof in eigen wilskracht en
met die eerigke onverzetteigkheid, waar
mee de taaie klei van de landergen der
Van Harkema’s weerstand bood aan de
snede van het ploeggzer.
„Ik weet niet, of vader het wel goed vindt,”
had zg gezegd. „Misschien moeten we nog
wat geduld hebben
„Geduld? Waarvoor? Is drieëndertig niet
oud genoeg voor een man? Is tweeëntwin
tig te jong voor een vrouw?”
„Ach, je begrijpt het niet,” had ze geant
woord. „Bg ons gebeuren al die dingen na
rijp beraad. Wij zgn geen overgide dingen
gewend. Dat komt misschien, omdat wg
bg ons werk van de seizoenen afhankeigk
zgn. Wie kan de wind dwingen te waaien,
de zon gebieden te drogen, de regen doen
neergutsen op het dorstige land?”
Ja, dat had ze gezegd, Sietske. Merkwaar
dig voor een boerenmeisje, dit overpeinzen
van de dingen, dit scherpe inzicht in eigen
karakter en dat van haar familie.
Maar was hg niet juist dAArom
Was niet Sietske het enige meisje, uit het
ii ■■ui—.i
als Uw stgfhoofdigheld onverzetteigk is.”
Hg liet zich neer op het half vergane
bietenloof, zonder er acht op te slaan
hoe zgn kleren werden besmeurd. De kilte
I van de Kerstnacht kroop om zgn leden, i
I de klamme nevel zette zich vast op zgn
borst, maakte de wereld, waarin hg was,
1 nog enger, benauwder,
In de verte koerde een verlate houtduif.
Een deur sloeg ergens dicht. Dan was het
weer stil
„Van Harkema,” steunde hg, „jg draagt
hAAr naam, anders. En het wilde
tot zgn verbgsterde zinnen niet meer door
dringen, dat het juist omgekeerd was. Dat
Sietske de naam van haar vader droeg.
„jg draagt hAAr naam, anders. Hg
balde andermaal zgn vuist, terwijl zgn
ogen bliksemden. Naast de verrotte hoop
zonk hg neer. Voor de zoveelste maal
zocht zgn hand, graaiden zijn trillende vin
gers in de binnenzak van zgn jasje.
Langzaam kwam hg overeind, strompelde
in de richting van de schuur. Als hg die
van achteren binnen kon komen de
voorkant was altgd open. Daarna scheidde
hem nog slechts een smal plaatsje van de
achterzgde van de boerderg, van de deel
met de koeien, met het hooi. het
Babylon, dat Van Harkema gebouwd had,
waarop hg zo trots was.
Nu niet meer beven, sprak hg zichzelf
moed in. Een boer, die meent Gode te ver-
zotekeil, als hg /een verzekering afsluit,
is een dwaze boer. Een boer, die zgn be
loften aan medemens schendt, is een mein
edige. Een boer, die, zelf man zgnde, drie
honderd vgfenzestig maal vierentwtintig
uur een andere man doet igden, wat hg
mg heeft doen igden, is een duivel, een
satan. En ik zal het werktuig Gods zgn,
dat hem vernietigt. Zgn Babel zal door
mgn hand vallen
Er kwam een mist voor zijn ogen. Het was
niet de nevel van buiten. Het was de mist,
de verblinding van de wennzin. Als dron
ken waggelde hg weg van het loof, in
de richting van de boerderg.
Hg stond voor de loodrechte achterwand
van de schuur, eenvoudig opgetrokken van
ruwe, geteerde planken, de bovenzgde van
de onderste telkens overhulfd door de on
derkant van de bovenste, om het lek- en
regenwater geen kans te geven.
kend iets, een pen, een ring
Het was het luikje, waardoorheen het stro
naar binnen werd gestoken. Voorzichtig
wrikte hg met de stok zolang, tot hg de
houten pen uit het ringetje had wegge-
duWd. Het luikje ging vanzelf open. Het
sloeg met een huiveringwekkende klap te
gen de achterwand van de schuur. Hy
kromp ineen
Willem Geerssen wierp de stok weg, nam
een sprong en hing met bei zgn handen
aan het smalle kozgntje. Hg trok zich
op, met zgn schoenen schuifelend langs
de planken, een punt zoekend, waar hg
voldoende houvast aan had om zich ver
der naar boven te werken. Totdat hg, op
beide handen steunend, zgn linkerbeen
naar binnen kon zwaaien
De avond vóór Kerstmis was bg de Van
Harkema’s bgna een nog groter feest dan
Kerstmis zelf. In de grote boerenhuiska
mer brandde de Kerstboom en de flonke
rende kaarsvlammetjes weerspiegelden
dansend in de ogen der kleinen, die er be
wonderend en in stille verrukking omheen
stonden of liepen.
Sietske hield een der kinderen van haar
oudste broer, de 3-jarige Geesje, bg de
hand, terwgi het meisje met een lucifer
een „steem” aanstak. Het kind zette een
bedenkelijk gezicht, toen het ding piet
wilde ontbranden, schrok, omdat het plot
seling begon te spetteren, maar keek met
stralende ogen toe, hoe de sterrenregen
naar beneden viel zomaar op de-nieuwe
dikke cocsmat van Oma
„Je kunt zo met je handje voelen, het doet
geen zeer. moedigde Sietske haar
aan. Aarzelend, ongelovig, stak het kind
het kleine knuistje uit naar het spetteren
de vuur, maar ze trok terug, voordat een
der uitschietende vonken haar had kunnen
rakeh.
„Moeten de kinderen niet zoetjes-aan naar
bod?”
Zwaar en vol viel Van Harkema’s gebar
sten stem tussen de stamelende kinderge
luiden. Hg stond met de armen in de
-■■■ -
En als zg even niet verder kan, springt de
heldere sopraan van Sietske haar bg.
WHllem Geerssen hoort het. Het geeft een
dolksteek in zgn ziel. De laatste, de be
slissende. zgn strgd is ten einde. De mist
van de waanzin opengescheurti als een
gordgn; de verblinding geweken. De dui
vel, die op de loer lag, vernietigd, het
monster van de haat verslagen.
Als in trance stopt hg het flesje benzine
terug in zgn binnenzak, propt de kranten
aan de andere kant naar binnen, hoort
met een huivering, hoe het doosje lucifers
in zgn buitenzak rammelt, wanneer hg tas
tend zgn voet op de bovenste trede van
de ladder zet. Ver voorovergebogen, be
hoedzaam nog en zonder enig gerucht, be
gint hg de afdalingZgn voeten
schuifelen over de cementen deel. Een koe
onrustig geworden, rammelt tegen de sta
ken, schuurt het schonkige igf. Nog
drie stappen daar is de deur.
Dan omhult hem de kille nachtlucht en
staat hg tussen schuur en stal, in het
smalle steegje, waarin hg, hoe kort nog
maar geleden, als een totaal andere Wil
lem Geerssen, aan Satans hand als het
ware, knarsetandend zgn lage opzet be
raamde
Voorzichtig loopt hg om het huis heen tot
bg de zgmuur, waar door gordgnspleten
het licht van de kerstboom uitstraalt tot
over de akkers. Hg tast in.zgn zak
ken, grgpt de fles, smgt haar zo ver hg
kan het land op, grist uit de andere zak
Zo niet, dan zullen we verder zien. Tegen
God kan men niet vechten. Ja, dat had hg
gezegd, de dikke, rgke boer, die in zgn
leren stoel zetelde als een konlng op zijn
troon
Een jaar leng. Maar dat jaar was voorbg-
gegaan, zonder dat er iets gebeurde. Ook
zonder dat Willem en Sietske elkaar ont
moetten, Op handslag en erewoord hadden
zg dat belden moeten beloven. Een paar
keer daarna hadden zg elkaar nog toeval
lig gezien en vriendeigk gegroet, ergens
op een weg in het dorp, En haar ogen
hadden hem gezegd of verbeelde hg het
zich maar „Volhouden, Willem, wg win
nen .1”
Maar nu was er al bgna een tweede jaar
verstreken. En nog had Van Harkema
Willem Geerssen niet bg zich laten roepen
om hem toestemming te geven voor de
hand van zgn dochter
Tegen God kan men niet vechten neen,
maar deze eigenzinnige, stgfhoofdige boer
vocht tegen God, al een jaar lang bgna.
En hg vocht daarmee tevens tegen het ver
stand van Willem Geerssen. En het scheen
wel, dat hg het van allebei zou winnen,
van God en van het beperkte verstand van
Wlillem Geerssen. Waanzinnig werd hg van
opgekropte woede, van in toom gehouden
ongeduld, van reikhalzend verlangen naar
hAar, naar Sietske
Liefkozend gleed zgn hand nog eens langs
het flesje benzine in zg'n binnenzak, over
het krantenpapier in de andere zak. De
razende stormen van binnen hadden him
vernielingen aangericht. Een geschonden
en beledigd mensenkind stond op het punt
de misdaad van zgn leven te begaan. En
alleen God zelf zou hem nog kunnen te
genhouden.
Zo niet, dan zullen we verder zien
Maar er was niets meer te zien. Alles
was donker geworden, toen maand na
maand verliep na dat tweede Nieuwjaar,
zonder e enbericht, een wenk, een aan
moediging.
„Tegen God kunt ge niet vechten, boer
Van Harkema," fluisterde hg, tandenknar
send. Hg sprak nu nog slechts mompelend
en toonloos, als in zich zelf.
„Ik zal het U laten zien. Ik zal U tonen,
dat Uw rgkdommen even vergankeigk zgn
land in, zocht een lange stok, streek daar
mee langs de planken, zo hoog hg maar hebben, als hg, Van Harkema, nog iets
Willem Geerssen heeft de sprong naar de
begane grond behouden volbracht. Hg
heeft, tastend en struikelend over allerlei
obstakels, zgn weg naar de deur gevon
den. Hjj is het plaatsje overgestoken,
rechts en links om zich heen kgkende. Hg
heeft de achterdeur der boerderg geopend
en weer achter zich gesloten. Nu staat hg
in het donker op de cementen deel, vlak
onder het hilde, waar het geurige hooi in
grote hoeveelheid ligt opgetast. De wat
weeë lucht van de uitwaseming der koeien
krieuwelt in zgn neus, maar hg ruikt het
niet. Het schuren van de herkauwende
bekken langs de staken komt in zgn oren,
maar hg merkt het niet. In zgn rechter-
wgsvinger zit een houtsplinter van het ko
zgntje, maar hg voelt het niet. Doof, blind
en gevoellos wankelt hg langs het hilde,
grijpt met zgn handen in de sporten van
de ladder, die er tegenop staat. In een
droom klimt hg naar boven.
Daar aangekomen hurkt hg neer, tast in
zgn binnenzakken. Het flesje zet hg naast
zich neer; de kranten knlsteren tussen zgn
vingers.
Achter zgn bgna vernielde hersenen doemt
een lang vergeten bybelwoord op. De let
tors worden groter en groter; het worden
vurige schimmen, die de stal komen be
volken. Als het ontleedmes van een chi
rurg dringen) de woorden door tot in het
zieke weefsel van zgn brein: „Niet door
kracht, noch door geweld, maar door Mg-
nen Geest zal het geschieden.
„Kracht geweld. geest. Als
mokerslagen dreunen die drie woorden
door de stilte van de stal. Zg hameren in
zgn hersens, beuken zgn brein, roepen de
resten aan gevoel en mededogen op uit
de schuilhoeken van zgn ontredderde ziel.
Een bittere strgd vangt aan tussen wil en
gevoel, haat en liefde, duivel en God.
Plotseling springt de deur van de deel
naar de Keuken open. De klink heeft niet
goed gepakt. Maar het magere igf van
Wjllem Geerssen schokt van de schrik.
Zgn gloeiende ogen speuren naar de deur.
Dit is het einde. Sidderend over al zgn
leden wacht hg op de ontdekking, die niet
kan ultbigven.
Niemand komt. Slechts dringen nu vaag
en gonzend de stemmen uit de huiskamer
door tot op de deel, tot in het oor, tot in
het hart van de verdwaasde, die daar
voorovergebogen op het hilde ligt, de nood
lottige werktuigen In de hand, gereed
voor de schrlkkeigke daad, die het gezin
Van Harkema in één slag zal ruïneren.
Boven het bonzen van zgn eigen hart uit
hoort hg het zingen van Geesje. Krom en
verdraaid zgn de woorden van het driejarig
kind. Een bastaardtaaltje, dat aan llefigk-
held wint, wat het aan duldeigkhedd te
kort komt. Als klingelende kerstklokken
over besneeuwde daken, zo rulst het zil
veren stemmetje op hem aan:
Ulpoos kind, elge kind.
deed
hem voor de zoveelste maal de laatste
acte beleven. De laatste acte van de tra
gedie, daar In het opkamertje der Van
Harkema’s.
I „De tgd is de grote louteraar van het
ware en het valse, Willem Geerssen,” had
de boer gezegd. En hg was gaan staan,
alsof hg het onderhoud als geëindigd be
schouwde.
„Een jaar lang zullen we jou en haar de
tgd geven om je te bedenken. Daarna spre
ken we elkaar weer. Is het dan voorbij
des te beter. Zo niet, dan zullen we verder
zien tegen God kan men niet vech
ten
En hg had hem een stevige hand gegeven,
de boer van de Rozenhof, met een vreemde
mengeling van begrip en onbegrip in zgn
staalblauwe ogen.
gehele dorp, dat hem onweerstaanbaar aan
trok, hem, de wat wereldvreemde, levens-
onzekere huisschilder, met zgn voor het
dorp onbegrgpeigke manie voor tekenen en
kunstschilderen BezAt zg dan niet de
gratie, die hg in haar wezen legde, wan
neer hg thuis, op zgn zolder, honderdvou
dig haar beeltenis schiep met houtskool,
in water- of olieverf? Liepen niet alle
dorpsjongens achter haar aan, zonder
nochtans een schgn van een kans te ma
ken?
Maar dan, plotseling, was er weer die
weeë, holle pgn bg zgn hart, krampte een
duivelse schaterlach om zgn mond, greep
--- - zgn hand in de binnenzak van zgn jasje
nende geluiden van het oude, verroeste ve- i om te voelen of het er nog zat
hikel. Krakend sneerde ziin ruwe vloek naar de
Hg kon misschien vgfendertig jaar zgn,
deze eenzame wielrijder in de Kerstnacht.
En hg was zo mager, dat zgn jukbeende
ren ver uitstaken en zgn ogen diep in
hun kassen gloeiden. De ribfluwelen broek
slobberde om zgn steltenbenen en zgn niet
mouwsgaten van zgn vest te kgken naar
het grut, dat hem dierbaarder werd, naar
mate het in aantal toenam, zgn ogen de
den pgn door de scherpe lucht van het
kaarsvet en van de rook, die de mannen
uit hun grote sigaren dampten. Maar hg
had het er graag voor over. Als de kinde
ren genoten, genoot hg ook zelf Het
leven was nog lang genoeg. Er waren nog
zorgen genoeg zolang ze klein waren
moesten ze maar genieten. Maar nu werd
het toch wel wat laat, meende hg.
„Nee hoor,” kwam Sietske met een veront
waardigde blik en steels glurend naar de
achtjarige Herman, „ze mogen tot half
elf opbigven. Ze hebben vanmiddag nog
geslapen. Nietwaar, Herman?”
„Ja hoor,” knikte deze nadrukkeiyk. „En
we mogen nog acht minuten opbigven,
want de klok is vgf minuten voor, heeft
Oma gezegd
Een proestende Oma, die vanachter de
kachel het volkje gadesloeg, kwam het be
vestigen. En een binnenkomende moeder,
de dampende koffieketel in de hand voor
het zoveelste bakje troost, beaamde het:
„Ja, tot half elf. Maar daarna ook niet
langer zeuren, Gees en Herman
„Dan kunnen we nog wel tien steems aan
steken,” vond de jongen. En zgn zusje
klapte in de handen en juichte: „Tien
tien tien.
Van Harkema deed een trekje aan zpn
sigaar. Een brede glimlach vleugde over
zgn vlezig gezicht. Hg speelde graag voor
boeman, nu en dan, al was het alleen
maar om daarna getuige te kunen zgn van
hun vreugde, wanneer hg weer toegaf.
Want de onverzetteigkheid, waarmee hg
zgn eigen kinderen had behandeld, ver
smolt tot teerhartige toegeefigkheid, wan
neer ’t de kleinkinderen betrof. Ach, het
was ook allemaal zo anders dan vroeger,
dan een vgfenjtwintig jaar geleden
En hg zelf was ook zo anders dan toen.
Hg keek naar Sietske, zoals ze daar stond,
een lieve lach op het gelaat, de glans van
de kaarsvlammen op haar blonde haar,
het hoge, reine voorhoofd nog door geen
rimpeltje verduisterd. Zo was weer oan
het piekeren, al maanden lang. Hg had
het wel gemerkt aan haar schuwe blik,
wanneer ze, zich onbespied wanende, plot
seling opzag en ontdekte hoe hg haar
stem. Het bracht een nieuwe flits van hel-
I derheid in zgn overspannen brein,
dicht gebonden schoenen dreigden ieder j
ogenblik van de trappers te gigden om na j
eep schuifpartg over de dgk langs de
glooiing in het kanaal te duikelen.
Voor de tweede maal stonden zgn voeten
even stil, toen hg eindelijk achter de dichte
nevel, die alles zo sereen en stil maakte,
de omtrekken van een grote hofstede ont
waarde. Zgn koortsige blikken gleden
langs de lichtbundel van zgn electrische
lamp, die in de mist een straal melkwitte
stoom geleek.
zg was aan de onderkant van de dgk ge
bouwd, de kapitale boerderg van Van Har
kema. Zwaar en massief, bgna dreigend
in het nachtelijk duister, doemden de hoge
muren voor hem op. Nog enkele minuten
en hg zou zijn doel bereikt hebben.
Een grimmige trek vertekende zgn niet
onknap gelaat. De lippen trokken vreemd
vaneen, de vouwen om zijn mond werden
dieper en de rimpels om de ogen, anders
zo onschuldig, wanneer hg schertste, wa
ren als met messen gesneden.
„Voor deze ene keer, Van Harkema.
mompelde hg binnensmonds. „Voor deze
ene keer.Zgn linkerhand liet het
stuur los en balde zich in de nevel. Hg
keek er naar, als om de kracht van die
vuist te schatten. Toorn fonkelde in zgn
ogen, trilde door in zgn bevende stem, nam
bezit van zgn verbgsterde zinnen, over
spoelde alle redeneerselen van het gezonde
verstand