Dr VAN APELDOORN 10 JAAR IN
LONDEN
HWAT SILLE DY JONGES WURDE??
BOLSWARDER KERMIS
Zó was het op de
ruim 50 jaar geleden
BDLSWARDS NIEUWSBLAD
TWEEDE BLAD
Koart forhael
Hiclitumer folksliet
J. S.
DINSDAG 13 SEPTEMBER - No. 71
so-
ge-
plein) op. Dat
Dêr't de Midsé weagen spielden oer it
fékeap-
Men praat weer met veel genoegen,
Over visvangst en de zee;
Op een zeilboot was het zwoegen,
’t Viel vroeger ook niet mee.
Hier werd vaak luidop gedacht,
Aan lang vervlogen dagen,
De jaren van hun kracht.
Die zij weer voor zich zagen.
Wij wensen hen nog menig uur,
Daar, voor de koffie en thee,
En wordt het weer een beetje guur
Neem dan afscheid van de zee.
grint.
Vanaf het Wolsumer Ketting en soms
vanaf het Abbegaster ketting trokken de
jongens Panbakker met zijn draaimolen,
die in een schip ingeladen was naar Bols-
ward.
Dêr’t üs nije flage mei har bliere kleur,
:lts forsetsje wer in rynske fleur,
-- ielreager op ’e wjokken driuwt.
de bouw op te nemen een „social hall”,
een zaal, die voor allerlei doeleinden ge
bruikt kan worden voor lezingen, ten
toonstellingen, clubwerk, alsmede voor
het kopje koffie na de dienst. Men be
grijpt, wat dit betekent voor het
ling contact in een stad, waar men uren
van elkander af woont.
Dr van Apeldoorn heeft zijn moeite be
loond gezien: zijn reizen naar Nederland,
Z.-Afrika en Amerika hebben de beno
digde bouwsom bijeengebracht.
Onverwacht kwamen soms ook de ge
schenken, zoals van een Joods zaken
man in de City, die een der kostbare
kronen in de kerk bekostigde. Ook de
mooie gebrandschilderde ramen zijn aan
de gemeente geschonken. Iets nieuws
aan deze kerk is het colombarium,
waarin de urnen zijn bijgezet van de
gecremeerde resten der in én bij de oude
kerk begravenen en waarin ook voor
taan de as van overleden gemeenteleden
bewaard kan worden.
zet aan de ene
Tevoren had men o.a. ook Ds Moulijn
(thans te Leeuwarden) aangezocht, die
bedankte. Over deze Londense gemeente
heeft dr van Apeldoorn Zondagmiddag
in een kring van belangstellende ge
meenteleden in de pastorie te Witmar-
sum het een en ander verteld.
Hij kwam destijds al dadelijk voor de
problemen van de na-oorlogse tijd te
staan, met name de wederopbouw van
het kerkgebouw, dat in 1940 door een
bom verwoest werd. De vervanging van
deze oude kloosterkerk, in 1550 door Ed
ward VI aan de Hollandse emigranten
gemeente geschonken het straatje in
de City heet nog altijd Austin Friars
(Augustijnenklooster) door een aan
de huidige behoeften beantwoordend
kerkgebouw was niet zo eenvoudig.
Het moest een centrum zijn voor alle
gemeentewerk, het hart als het ware
voor de gehele Nederlandse gemeen
schap in deze grote wereldstad.
Deze gedachte is verwezenlijkt door in
Toen Ds R. H. van Apeldoorn in 1945 Witmarsum verliet, om leger-
predikant te worden, had hij er niet het minste vermoeden van,
dat zijn weg niet naar Indonesië, doch naar Londen zou leiden.
Wachtende op zijn overplaatsing van het Engelse opleidingskamp
naar Indonesië, ontving hij nog in hetzelfde jaar het beroep naar
de Nederlandse Gemeente te Londen, om Ds van Dorp op te volgen.
net in bytsje.
„hwat hawwe jo it dochs ynoarder. Hwat Dêr't hjir by Hichtum yn it aide slot,
God,
feart,
Noch hjoed syn stompe tocr nei it
westen keart.
En sjocht oer de Jannen, fier nei Sies-
wert ta,
Dêr't de boerepleatsen tige de romte ha.
Dêr’t de Pólle him spegclt yi
ier- Mei syn wite huzen (gjin ski
safolle jild. As
en flyt”, for
en kuijeret de
alle bikinden
van het-
Wat zijn er nog
hier in onze stad
die zich dat liedje nog zullen herinneren
nu ze het weer lezem
De kermis »’as immers een echt Bolswar-
dec.K zegt voovaaraan allen meededen,
aanwezigheid entekende de kermis, wat
op zo’n keurige mms werd er s avonds
zorgde.
een oude Bolswarders
en overal in de wereld,
zij geen strikte binding kent aan enig
kerkgenootschap in Holland. Wel wor
den wederzijds attestaties van lidmaat
schap ten volle erkend. In de kerkeraad
hebben naast Hervormden, bijv, ook Re
monstranten en Luthersen zitting. Ook
de nu en dan uit Nederland overkomen
de predikanten zijn vogels van diverse
pluimage, zelfs wel Gereformeerd, hoe
wel de Gereformeerden thans zelf in
nauwe binding aan het vaderland hun
kerkverband hebben.
Door deze uitnodigingen wordt het con
tact met het kerkelijk leven in Neder
land levend gehouden, terwijl ditzelfde
wordt nagestreefd door reizen van de
eigen predikant naar het vasteland.
Het domineesambt heeft in een stad als
Londen uiteraard zijn eigenaardigheden.
Dr van Apeldoorn woont thans 30 km
van zijn kerk af. Zieken en bejaarden
kunnen normaal bezocht worden, ande
ren practisch alleen 's avonds. Dit vergt
echter vele uren, met inbegrip van de
maaltijd, ten huize van het bezochte ge
zin. In het kerkgebouw is echter ook
een wekelijks spreekuur. Geregeld wordt
er kerkelijk getrouwd. De ambtenaar
van de burgerlijke stand verricht zijn
taak dan in het kerkgebouw dus ge
heel anders dan hier waarop de pre
dikant de inzegening voltrekt.
Door de zelfstandigheid der gemeente
is de positie van dr van Apeldoorn niet
geheel vergelijkbaar met die van andere
predikanten. In een gesprek met de
aartsbisschop der Anglicaanse Kerk
vroeg deze, welke rang dr v. Apeldoorn
nu eigenlijk bekleedde: van vicar of
bijv, van dean (deken). Hij antwoordde:
een soort bisschop! Waarop de aartsbis
schop hem verbeterde met te zeggen:
welnee, een paus!
Dr van Apeldoorn vertelde nog aardige
dingen van het bezoek van de Koningin
het vorige jaar. Maar we willen het bij
dit korte verslag laten.
De aanwezigen, waaronder Burgemees
ter en Secretaris, hadden een genoege-
Irjke middag.
,en alle jou- 1
As Willem ris ien joun wei- J0^ by elts forsetsje
n Dêr’t de ielreager op
hwer’t er bliuwt. „Mar", seit hy der dan ljurkje sjongend nei de wolken kliuwt.
Dêr’t ós aide Tsjerke stiet sa heech en
dreech
Nea troch üs forlern en altyd yn it each.
Bliuwe wy leafst tichteby, net fier fan
hüs,
Hwant dêr yn üs doarpke fiele wy üs
thus.
hoepla was van Massolt en de
van A. Kooistra. Wat was het
avonds druk bij die hoepla’s. En dan
hoekje, vlak voor Achter de Sme-
n it wetter
ilder koe it
better)
En dêr fier nei ’t easten, Grons is to
sjen,
Oprizend üt 'e lansdouwe, yn de grei-
den forlern.
De jierren geane fierder, ’t Nije plak bi-
falt master en juffer net sa goed as it
doarpke yn Fryslan. Hja forhüzje noch
ris en noch in kear en 't duorret fiif en
tweintich jier foardat master wer yn ’t
doarp komt. Syn aide freon, de bakker,
is yn de léste jierren oan ’t rintenierjen
slein. Mar dizze earste middei moat hy
praten tsjin En dan dy Willem fan 'op jierdeibisite. Master fynt dat net slim,
’e winkelman. De heit wol hawwe, dat er Hy wol just graech ris allinne de aide!
’aald of zat men ge-1 skoalmaster wurdt. Nou hy kin goed
Het aantal Nederlanders in Londen
wordt geschat op 2 a 4000. Hoevelen
hiervan tot de Hollandse Gemeente be
horen, is moeilijk te zeggen. Het maand
blad gaat naar 600 adressen, maar in
veel gevallen is de band met de gemeen
te niet door een inschrijving in de boe
ken bevestigd. De kerk heeft ruim 200
onder- zitplaatsen (banken), die door bijzetting
van stoelen tot 400 kunnen worden ver
meerderd. De diensten worden door 150
200 mensen bezocht, voor Londen een
hoog aantal. Onbemiddelde kerkgangers
krijgen tegemoetkoming in de reiskos
ten, die vaak één a twee gulden bedra
gen. Gecollecteerd wordt er niet, de of
ferkist bij de uitgang wordt evenwel
zeer goed bedacht. De armenzorg is vrij
omvangrijk, de diaconie heeft een
ciale werkster in haar dienst.
Onlangs is een vrouwelijke diaken
kozen.
Dr van Apeldoorn ziet hierin een ver
blijdende vooruitstrevendheid, waaraan
men in Nederland een voorbeeld kan ne
men. Ook overigens heeft deze gemeen-,
te een geheel eigen karakter, waardoor
om 'e léste
^rote kraam van Krekel,
galanterie-kraam, volgepropt met
j r\s middags
de huismoeders met de kleinen, die zich die dan weer voorstelde „het hondse
ogen uitkeken. I
Vlak voor het café van Jentje Yntema, [daar
nu een gewoon burgerhuis, stond de sui-
kerkraam van Elberg. Dan stond er
speelgoederenkraam van Huizinga en
Daar bij de Makkumer sluizen
Staat weer de oude bank,
Die moest tijdeljjk verhuizen,
Omdat ze was een beetje mank.
Hij staat weer op de oude plek,
En is geheel gerepareerd,
Ze ontheven van een oud gebrek
En met verf weer ingesmeerd.
De oudjes rusten nu met genot,
Er weer aan de waterkant;
Daar zij op 't plekje zijn verzot,
De grens van zee en land.
En ga wat rusten op het Plein,
Waar de bank beschutting biedt.
Ook daar kan het gezellig zijn.
Zoals gij hier op het plaatje ziet.
As master de bocht omgiet leit der ynie-
nen yn folie pracht en gloarje de pleats
fan Heida foar him. It ütsünderlik moai
bislach stamboekfé is krekt üt 'e jister lit-
ten. De boer komt mei twa amers oan ’t
jük üt e skuorre. Neist him rint in lange
man yn Ijocht grize broek en bril op. In
hear, dy’t hjir net thüs heart. Healwei it
efterhiem moat de boer de amers efkes
delsette, hwant dan komt in fékeapman
it hiem opfytsen en al ridlik gau stean
boer keapman to laitsjen, to hantsjebak-
ken en to swetsen. De menhear hat him
yn dy tiid hwat bisiden balden. Hy siket
hwat üt ’e büse en bücht him oer it stek
hinne, hwer’t in stikmannich „gouden in-
en Syn j0Upe him direkt yn in
namelijk 3 September), waarop vroeger
1 r* t 1 rr 1 1
nu weer achter de rug.
De verjaardag van H. M. de Koningin,
nu Prinses Wilhelmina op 31 Augustus
(er was dan ’s avonds altijd vuurwerk
voor het Stadhuis) viel altijd midden in
de oude kermis.
Nu is bij Raadsbesluit enige jaren gele
den genomen, die kermis afgeschaft en
kregen we daarvoor in de plaats een an
der feest, het z.g. Heamielfeest.
Dit jaar werd er zelfs een groot feest in
onze stad gevierd, n.l. het 500-jarig be
staan van de stadsrechten en werd tijdens
die feestdagen ook weer het Heamiel ge
houden in het Julianapark. Het „Bolswar-
der Nieuwsblad” schreef een vorig jaar,
dat men meende dat met het toen gehou
den Heamielfeest men na wat zoeken ten
slotte de juiste vorm voor dat feest gevon
den had.
Thans schreef de verslaggever van het
zelfde blad, dat we dit jaar nu een waar-1
lijk groot feest hebben gevierd. Nu kost
de organisatie van zulk een feest als we
dit jaar hielden en dat we in kleinere
vorm nu elk jaar houden, veel geld, waar
voor waa’borgsfondsen moeten worden
gevormd, die soms ook zullen moeten
worden aangesproken. Met de oude ker
mis was dat anders. Daarvoor was geen
waarborgsfonds nodig. Integendeel er wa
ren, voor de gemeente althans, belangrij
ke inkomsten in de vorm van staangelden
en Stedelijke Belasting aan verbonden.
In mijn artikelen, die ik destijds schreef
over.' „Op en om de paardenmarkt te
Bolsward 50 jaar geleden”, zeide ik
reeds dat deze paardenmarkt een feest-
week inluidde, n.l. de „Bolswarder Ker
mis”.
Als de laatste paarden van de markt wa
ren vertrokken op Maandagmiddag om
3 uur, dan gingen '50 jaar geleden de
Bolswarder jongens de kermiswagens en
kermisschepen ophalen.
Als jongens liepen we soms tot Sneek,
vooral om de kermiswagens van de stoom-
carousssel te begroeten. Deze stoomca-
roussel werd dan afgebroken in Sneek.
Wij jongens hadden die wagens in twee
groepen verdeeld, namelijk in wagens,
dat waren pakwagens en in wagentjes dat
waren de wagens waarop groepen paar
den en bootjes stonden die in de caroussel
ronddraaiden. Twee zware paarden van
Belgisch ras met mooie tuigen en rinke
lende bellen aan de tuigen trokken de
wagens naar Bolsward.
De stoomcaroussel was eigendom van
Huiskens en later van Max van Bergen
cn weer later van Nizet.
Dit binnentrekken van de kermiswagens
was voor ons jongens een machtig ge
zicht; vooral die mooie Belgische paar
den maakten op ons indruk.
Omstuwd door heel de stadsjeugd reden
de wagens het Hengstepad (nu Broere-
plein) op. Dat plein was toen nog een
modderveld, verhard met wat sintels en
grint.
Vanaf het Wolsumer Ketting en soms
gaster ketting trokken de
Panbakker met zijn draaimolen,
die in een schip ingeladen was naar Bols
ward.
Kermisschepen kwamen er soms mear
dan vijftig, die alle ligplaats innamen aan
de Oude Turfkade en het Laag Bolwerk.
Dadelijk na afloop van de paardenmarkt
begonnen de kermisexploitanten met de
opbouw van hun inrichtingen; daarbij
ijverig geholpen door de Bolswarder
jeugd.
Marktmeester was in die dager, de poli
tieagent Gros. Gros liep overal in de stad
rond met een grote meetlat en mat de
'standplaatsen uit.
In latere jaren toen de Zondag uit de
Bolswarder kermis wegviel begon de op
bouw der kermisinrichtingen nooit voor
Donderdagmiddag na de weekmarkt. In
vroegere jaren duurde de kermis hier 14
dagen. Later werd dit 5 dagen, en begon
de kermis op Maandagmorgen 8 i ur en
eindigde Zaterdagmorgen 8 uur.
Het Raadhuisklokje, aat enige tijd heeft
gezwegen, doch zich nu weer laat horen,
luidde destijds altijd de kermis in en uit.
Bij de Bolswarder jeugd zat de feeststem
ming er al reeds bij de opbouw der diver
se inrichtingen in.
De kinderen op de Bewaarschool in de
Kerkstraat, een school die wij als Protes
tantse kinderen allen onverdeeld hebben
bezocht (een echte Bolswarder school, die
dank zij onderlinge samenwerking heden
nog bestaat) leerden van juffr. Dooijes,
juffrouw de Vries, Baukje Brouwer en
Kobe Nawijn reeds uit volle borst zingen:
„Op de kermis staat weer
Eene kermiskraam,
Wafels, oliekoeken,
Alles koopt men daar.
Als de molens draaien
Roepen wij hoezee
’t Orgel speelt zoo lustig
ledreen doet mee
Master van der Berg leit it léste rapport, genóch leare, dêr net fan,
dat hy ynfolle hat, del, bliest dan mei
stüdzje de reek fan syn sigaer nei ’t pla
fond en seit tsjin juffer:
„Ik bin fan plan om de rapporten fan de
jonges fan ’e heechste klasse joun seis by
de alden to bringen, hwant der giet
nou in hiele bulte dwers tsjin myn sin
yn. Dit jier tominsten. Dy’t utersté net
leare kinne moatte al leare en dy’t om-
raek kinne en graech wolle, dy meije net.
’k Haw der fansels al fakernóch op om
hammere, mar nou’t wy hjir de oare
moanne dochs weigeane, tocht my
Dan ynienen siket er tusken de rapporten,
hellet d’r ien üt, rikt it syn oare helte ta en
lak et:
„Ik bigjin
mar dy jonge
sit altyd to ruiljen en to kwanseljen en hy
wol fékeapman wurde. Dou moatst Ate
en Willem ris hantsjebakken sjen oer in
jonge knyn of sa. ’t Is net, dat se beide sa
fül binne, mar om de léste stür der noch
by to krijen of der noch óf to pingeljen,
dat is sa’n soart sport!”
Dan pakt master de rapporten en stapt
dermei de doar üt.
Earst mar nei Hoatse en Gepke. Dy haw
we de twillingen Sjoerd en Herre yn ’e
heechste klasse. De jonges kinne twa din
gen tige bést: sjonge en tekenje. Foar de
rest hawwe se gjin ynteresse, krekt sa min
as harren heit.
„Ik sjoch mar nei gedrach
klearret dy oan master.
„Jo binne in béste keardel
de jonges har op skoalle
en dêrom sille
goed gedrage.
lOars liz ik se oer de knibbel. Fierders kin
it my neat skele! In njoggen? O, op ’t
Juffer nimt laitsjend it siferlistke troch. sjongen. Ja, sjongen, der haldde wy fan,
[De jonges komme fan skoalle, hawwe elk
in boer. Nou dat is dan foar elkoar.
Master giet hjir en der in doar yn en üt.
Hy praet en pleitet nochris by de greate
boer Heida foar de jonge fan syn arbei
der. Mar ’t jowt neat.
En bv de arbeider
„Och, ’k hie seis ek sa stomme graech
leare wollen, master”, seit dy. Mar ja, wy
hawwe sawn bern en de oaren bringe ek
tige moaije rapporten thüs. As wy de iene
leare litte, moat it foar de oaren ek
kinne!”
In pear moanne letter giet Ate op ’t gym
nasium en is Douwe lytsfeint by Ate’
heit. Mar jouns geane hja togearre nei
Ate’ keammerke en dêr makket Douwe
fluch efkes it hüswurk foar de gymna-
oerskriuwt, rekkenet en krabbelt Douwe j hiel oare wrald bringe, in wrald dy’t him
de léste bledsiden fan 'e boekjes troch. casual ,u k.. k.™ k.„„»
„Ik kin en wol net leare”, seit Ate. „Ik
wol boer wurde!”
Willem is al net mear op 'e mulo, om’t
hy syn nij wurdboek forruile hat oan in
boekje dat: „Koopvernietigende gebreken
in de veehandel”, hjit.
meisje uit Tibet”. Een ander jaar stond
daar een zogenaamde vrolijke keuken
ui- [waar ie met drie ballen voor 10 cent alle
de mogelijke glazen en stenen voorwerpen
de 1 kapot mocht slaan. Daarnaast stond altijd
suikerkraam van Arjaans en van S. Kooi- [soms één maar soms ook twee zogenaam-
stra. Dan was de Koemarkt compleet be- de hoepla’s, je ziet ze nu niet meer.
kant. Op het Skilwyk vlak De ene
bij de Doopsgezinde Kerk stond altijd andere
een zweef of draaimolen; alleen als er daar
eens een grotere inrichting was, dan niet. ;op het hoekje, vlak
Dan stond er een grote tent, een cake- [den, wras de straat bij het Skilwyk altijd
walk of zoiets op het Skilwyk langs het [afgesloten voor alle verkeer gedurende
k^ cje kermis. Daar stond de draaimolen van
Panbakker of van Akkerman en later van
der Veen. Daar was het ’s middags een
en al drukte, alle dagen van 4 tot 7 uur.
Daar was geen doorkomen aan, daar ston
den honderden vrouwen met kinderwa
gens en met al hun kroost.
Die draaimolen stond altijd vlak voor
1 j nu bewoond door Hendrik
Kroontje, maar in die jaren stond daar
voor jat. |jUjs Op je
je j stoep, de dikke vrouw van de Jood
hoofd”. Dit was een vrouw die zo netjes dreef in manufacturen.
was weggewerkt dat alleen het hoofd van [Ook in de kermis, ’s middags nam zij haar
haar te zien was. Dit sprekende hoofd i kansen waar om ook aan die vrouwen
beantwoordde dan allerlei vragen. Soms [bij de draaimolen manufacturen te verko-
ook stond hij daar met dezelfde vrouw pen. Slot volgt.
De tijd, (nu ik deze regelen schrijf is het zellig in de huiselijke kring bij een bor-
t reltje, nadat men een avondwandeling
de Bolswarder Kermis werd gehouden, is door de stad had gedaan. Voor de ander
was het een week van echt uitgaan, 's Mid
dags kon men de huismoeders met de
jeugd vinden op de Koemarkt en op het
Schildwijk. Vooraan op de Koemarkt
stond meestal het oliebollenkraampje van
wed Os’nga van Sneek, meestal ge
flankeerd door een vistent van Lichten-
daal van Harlingen, maar soms ook stond
daar de vistent van Draaisma of van An-
driesma.
Het gebeurde ook wel dat vooraan op de
Koemarkt de groet oliekoekenkraam van
Friso stond.
In die jaren werden de standplaatsen ver
pacht.
In de vele jaren die ik later in Bolsward
marktmeester was, heb ik de kermisreizi
gers goed leren kennen, ’t Zijn gewone
zakenlieden, en toch geloof ik, dat ze
soms meer fel dan andere zakenlie
den vechten voor hun bestaan. Een ker
misreiziger is een heel gewoon mens, die
precies als alle mensen, de fout, als het
tegenloopt en niet wil, nooit bij zich zelf
zoekt, maar altijd bij een ander. Veelal
zegt hij dan, dat het aan de standplaats
ligt waar hij staat. Kermisreiz;gers kun
nen soms met de marktmeester fe! vech
ten om een vierk meter grond. Kermis
reizigers vooral met de zogenaamde ver-
koopzaken als oliebollenkramen en sui-
kerkramen letten nauwkeurig opelkaar.
Daarom wisselen zij zo /aak van stand
plaats. Het ene jaar zag men wed. Osin-
ga bijvoorbeeld met haar kraampje staan
op de hoek van de Koemarkt en een vol
gend jaar stond ze weer op de hoek van
het Schildwijk en de Bargefenne.
Overal waar dit kraakheldere kieinc olie
bollenkraampje stond, had de Wed. Osin-
ga het echt druk Men kon de kopers
vaak in de rij zien staan om oliekoeken.
Altijd zat deze vrouw netjes gekleed met
oorijzer en witte muts op, achter haar
bakoven. Friso, die een ’rote oliebollen-
kraam had, verdreef haar elk jaar weer en
bood dan meer geld voor de standplaats.
Maar ’t hinderde niet, waar de Wed.
Osinga stond had zij de gunst van de
meeste Bolswarders.
Als we verder de Koemarkt opgAan stond
altijd vlak voor het café, waar nu Teeren-
stra woont een gi
een galanterie-ki
speelgoederen. Daar stonden
gelstók mei sulveren knop
buorren op. Soe er noch
fine kinne?
Earst sjocht hy ’t nije trottoir, dat yn ’t
plak komt is fan de lytse brechjes en de
blaumoddersleatsj es.
Dit nije sil wol hygiënysker wêze, mar
oars: de brechjes wiene moaijer! Dan
sjocht hy in wein oankommen: in arbeider
op ’e thüsreize fan it melken. In knappe
jongkeardel is ’t, pet mei stikkene klep
skean op ’e holle en op ’e wein in stik of
seis sawn bern. Knappe kopkes mei krol
hier, hwat suterich yn ’e klean. Se sjonge
mei heit o sa’n moai Frysk ferske, mar yn
ienen brekt dat óf. De wein haldt stil.
„Ik mei in beantsje wêze, as dat master
Van der Berg net is!” seit de jonkeardel.
„En ik mei in beantsje wêze, as ik wit
hwastou biste, Sjoerd of Herre!!’ laket
master.
„Sjoerd, master! Sjoerd hear. Herre sit al
achttjin jier yn Amearika. ’k Woe der ek
wol hinne, mar ja, sjoch ik haw in hüs-
halding. Alve bern. Mar, ik moat opsjitte.
Meiien füstket hy óf en topt tsjin it wein-
fol:
„Da’s nou myn aide master, jonges!”
De bern roppe: „Hui master”. -
rattelt de wein wer f'
„Suffert!” ropt Ate, „sjochst net hwa’t
wy hjir hawwe?”
„Wel, dat is master Van der Berg, wrim-
pel
Se füstkje en nou krekt sjocht master,
hwa’t hjir foar him stiet.
„Hwer hastou dyn thüs?” freget master
dan. „En wenje jimme heit en mem hjir
noch?”
„Né, heit en mem wenje yn Leijen. De
bern moasten hwat leare en nou binne se
allegear foed to plak. En de aldelju noch
tige bést by ’t spul!”
„En dou?’
„Hy is professor yn ’e .yn ’e Ja dy
frjemde wurden haw ik nea sterk yn
west”, seit Ate.
„Yn ’e biologie”, seit Douwe mei in
knypeagje nei master.
„Ja!” Ate wer, „dat is hy ien en fyftich
wiken fan ’t jier. Mar ien wike komt hy
ütfanhüs by üs, om hwat to stikelstekken
en hjir ris hwat om him hinne to sjen. As
hy tominsten net yn Süd Amearika of
Australië of wit ik hwer sit.
Mar, master, as ’t op it wurk oan komt,
dan is er foar de kost to djür. Hy sit soms i lan,
wol trije uren yn 'e ünderwal om nei Kaem jierren letter dit lyts doarpke ta
J stan
fierder,Hwat Master laket mar hwat. It is him hjir Waerd in terp ophege mei de fette groun
tuinstek van de Gasthuistuin met het
frondt van die inrichting naar het Skil
wyk.
Soms was er de cakewalk van van der
Veen, soms stond er ook een zweefmolen
van hem of van Buwalda Verder op het
Skilwyk stond de oude heer van der
Hoek met zijn jongens en Huizinga met
een viertal schiet- en werp- of lijntrek- het huis
tenten. Dan was er daar een plek waer
veelal ieder jaar iets anders stond. Soms1 altijd ’s middags
stond daar Wielinga met een tent waar je stoep, de dikke vrouw van de Jood
kon zien „Nanda oftewel het sprekende .Polak, die in diezelfde winkel handel
hoofd”. Dit was een vrouw
I Ook in de kermis, ’s middags nam zij haar
„Ik bigjin mar mei dy. Hjir is ’t rapport
fan dyn aldste soan. En siz it nou fuort
mar, ast’ hwat op dyn hert hast. Ik sit
hjir nou foar dy as master en net as heit
fan dyn bern, moatst mar tinke”.
Nou, it kin bisjen lije. Trije sawnen en hwat seistou Gep?”
fierders alles heger. jDe
„Nou, hear!” seit hja, „dat sjocht derjalii
dochs prima üt, tinkt my. Is Douwe de lk'f"
Vries nou wier sa’n stik better? Ik kin
't my hast net bigripe. Dit binne dochs
moaije sifers. In acht foar tael, in njoggen
foar rekkenjen. Lit my dat fan Douwe
nou hjir ris by sjen!”
Master jowt har it bigearde rapport en
seit:
„Ja, mem. Douwe is folie better. Dat is
in bütengewoane ütblinker. Hy hat in
tsien op tael, mar ik moast him in twein
tich jaen meije. En in tsien op rekkenjen,
mar hy hat al boekjes fan ’e tredde mulo-
klasse. En gean sa mar fierder! Mar dy
jonge moat by de boer de boer
Omdat syn heit arbeider is en sawn bern
hat. En nou is it boerefak in moai fak,
mar dizze jonge fielt der niks foar. En hy
is der fierstento goed foar. Hy kin wurde
hwat hy mar wol
En dan in oar rapport nimmend:
„En hjir hast it rapport fan Ate Heida.
Seizen en fiven. Mar dy moat féarts wur
de, omdat syn heit it wol. Syn heit hat
twa eieen pleatsen en mar ien bern. Mar
dêr wurde jo gjin féarts troch. En dy jon
ge seis wol boer wurde. En dat kin er. Der
stekt grif in boer yn, dêr’t elk de pet foar
ófnimme kin
Master wynt him hoe langer hoe mear op.
,,’k Haw tsjin Heida sein: Man forgriem
dochs gjin jild oan 't gymnasium foar
Ate. Mar lit Douwe dêrmei leare. Jo krije
it oan alle kanten werom! Mar ja, gjin
siast. En yn ’e tiid, dat dy 't wurk efkes geltsjes’
sa fêsthaldt, dat hy alles om him hinne
forjit.
„As dat master Van der Berg net is!” la
ket Ate de boer. Hy stiet der, great,
swier, it blauwe baitsje los bongeljend, it
boarst en de holle brün forbaernd. Syn
golle laits skattert oer ’t hiem. Hwat in
pracht-keardel en hwat in boer
„Nou giest mei yn 'e hüs, Willem, en
master ek. Hjir wolle wy ris lekker op
kofje drinke. Kom mei! Jonges!” tsjin
syn bern, „boarne jimme noch efkes de
keallen yn 't hóf!”
En dan tsjin de oare:
„Douwe! Douwe Douweéééééé'”
Douwe de Vries wurdt kjel, stekt de lou
pe yn ’e büse en hat efkes wurk om him
Hy wol just graech ris allinne de aide wer oer to skeakeljen op 't gewoane lib-
biLende plakjes bisjen. Hy nimt syn gon- ben.
i”
Dan 'michjes en spinnen to sjen.
bistü leaflik, rizende simmermoannuver nei ’t sin en hy sjocht nei de trije Neamde men t Hichtum, hichte üt ’e
keardels, dy’t nou allegear wol in holle I weagen woun.
greater binne as hy. En hy, seis boeresoan I
fan komóf weardearret ek de moaije krite Dêr t de Grytman wenne fan 't aide
Wünseradiel,
„Keardel, keardel!” seit er dan tsjin Ate, Tsjinne der de gritenij mei hert en siel.
kuilbulten, hwat in skitterend bislach Kromme ealen libben, leauwend yn har
fé!”.I
„Ja master”, andert Ate, „dêr hawwe jo I
gelyk oan. „Mar", en dan jowt hy Wil- 1 Dêr t üs lytse doarpke oan de Harnser-
lem in slach op ’e rêch, „mar dit is de 1
spiker oan myn deakiste. Alle dagen
hweroan probearret dy swetser my dat
kostlike fé óf to lüzjen ónder de wearde!”
Willem bliuwt stean. Hy leit syn han
dramatysk op master syn skouder en seit
dan:
„O, master, ik mei net swarre. Mar
wier dy fint gunt my ’t salt yn ’e ier-
pels net. Én dan ien mei s r 11 *-
ik sa’n pleats hie, liet ik in earme
man ek ris hwat fortsjinje!”
Master en Douwe laitsje.
„Noch altyd bekfjochtsje
stür?” freget master.
„Ja master”, andert Douwe
nen wer.
bliuwt stiet Ate yn 'e homeije üt to sjen
I-..Li- -•• - - 1
noch sêft efteroan, der giet nea hwat fan
’t hiem as Willem is de man dy’t it for-
keapet”.
Dan stappe hja meiinoar yn ’e hüs, hwer’t
de kofje, de koeke en noch een lang ge
sellid) petear wachtet.