En het Kindje lacht 3tfet teften „Verwachting” IB De under gang fan de 53eJAARGANG VRIJDAG 20 DECEMBER 1957 No. 99 Meditatie 0 11'^ is 3 STREEKBLAD VOOR WEST- EN ZUIDWEST FRIESLAND \A De Jong’s Nieuwsblad III 7^ t Advertentieprijs: 13 cent per mm Ingezonden mededelu gen dubbel tarief Handelsadvertenties bij contract reductie Verschijnt DINSDAGS en VRIJDAGS Uitgave: A. J. OSINGA N.V., Bolsward Administratie- en Redactie-adres; Marktstraat 13 Telefoon 451 - Na 18.30 uur 305 of 335 (K 5157) Voort gaat hij, de kou deert hem niet, hij voelt geen vermoeienis. Al zal hij Abonnementsprijs f 1.90 pet kwartaal (bij vooruitbetaling) Giro 887926 Bolswarils Nieuwsblad Waarin opgenomen: De Bolswardsche Courant, Westergoo en WA S. 'fffsjftüaaiS De doeken, daar dit Kind in leit, is 't purper van Zijn majesteit, waarin de herders hem aanschouwen, dien God de zielen komt vertrouwen, gelijk van ouds was toegezeid: dat God Zijn kudde weiden zal en hoen voor ramp en ongeval en naar ’t verdwaalde schaapken vragen en dat op Zijne schouders dragen met vreugd, bij 't overig getal. Hier is de wijsheid ongeacht, hier geldt geen adel, staat noch pracht; de hemel heeft het kleen verkoren. Al wie door ootmoed wordt herboren, die is van ’t hemelse geslacht. Misschien iets minder snel dan normaal, maar toch nog met flinke vaart rijdt de gestroomlijnde elektrische trein door het mistige landschap. De groen geschilder de treinstellen vervagen in de grijze omgeving. Slechts nauwelijks zijn de brandende koplampen te zien. De be stuurder moet zich extra inspannen om bijtijds de seinen te kunnen onderschei den. Dit alles ontgaat echter de passa giers. Het is niet vol in de trein. Mor gen, de dag voor Kerstmis, begint de drukte pas. De weinige passagiers zit ten ruim en comfortabel op de leren kussens en suffen wat voor zich heen, want het is ook warm in de trein. De eerste-klas coupé is vrijwel geheel leeg. Van Herwerden heeft het zich ge makkelijk gemaakt. Hij zit weggedo ken in een hoekje. Zijn jas hangt achter hem aan een knop van het bagagenet. Met een loom gebaar maakt hij de tas open en haalt een stapel brieven eruit. De post van vanmorgen. Zijn secreta resse heeft de paperassen nog net voor het vertrek aangereikt. Met de routine van een zakenman leest hij brief na brief door. Wat reclame legt hij direct opzij. Enkele rekeningen en een uitnodiging voor de opening van een nieuwe zaak. Een paar kerstgroeten. Het stapeltje wordt klei ner, nog enkele brieven. Een met inkt geschreven adres valt op tussen al de getypte letters en onwillekeurig draait hij de enveloppe om, maar de achterkant is blanco. Nieuwsgierig rits hij de brief open en begint aandachtig te lezen. Een verzoek om uitstel van betaling. Het hoeveelste verzoek is dit al niet. Geërgerd leest Van Herwerden de brief nog eens over. Inmiddels verblijf ik, hoogach tend, uw dw. Dr. J. Stolman Ja, ja, Stolman altijd hetzelfde met hem. Stolman heeft, ondanks zijn harde wer ken, weinig geluk met zijn zaak, ’t Wil niet. Hoe hij ook zwoegt van vroeg tot laat; want aan werklust ontbreekt het hem niet. Van Herwerden weet heel goed, waar het hem wèl aan ontbreekt. Stolman is geen zakenman, dat is het hem. Hij is lang niet zakelijk genoeg. Stolman is eerf idealist. Daar is niets op tegen; maar ook als zakenman is hij idealist en dat kan eigenlijk niet. In zaken moet je je verstand laten spre ken en niet je gevoel, en vooral moet je met beide benen op de grond staan. Soms moet je hard zijn en dat kan Stol man niet. Ook deze brief geeft blijk van gebrek aan zakelijkheid: Als Christen tegenover Christen verzoek ik u nog enige tijd geduld met mij te heb ben. Weest ervan overtuigd, dat ik, zo dra ik maar enigszins kan, u zal beta len; al zal ik er droog brood voor moe ten eten Als Christen jawel, alsof hij, Van Herwerden, van al zijn klanten weet, wie er Christen is en wie niet Trouwens dat behoeft hij ook niet te weten, dat heeft er niets mee te maken. Hoe ze er financieel voorstaan, dat interesseert hem meer, en hierin heeft hij zich ver gist in Stolman, en het is nu aan hem deze vergissing zo snel mogelijk weer ongedaan te maken Uitstel nooit! Dan maar failliet. Hij pakt een vel papier en schrijft driftig de zinnen van de antwoordbrief Ziezo, met dit antwoord kan hij het doen Zijn humeur is er niet beter op geworden. Geagiteerd stopt hij de stapel post weer in de tas. Hij kijkt naar buiten Mist. het trieste landschap glijdt somber aan hem voorbij „Wat is het hier warm Hij strekt zijn benen en hangt doezelig achteruit. Hij sluit zijn ogen en hoort al leen het monotone gedender van de wie len onder hem. En heel langzaam suk kelt hij in slaap. Eventjes maar. Straks als de trein met een ruk stopt, zal hij weer wakker worden. Maar in enkele minuten kan een mens soms uren lang dromen. En in zo’n droom kan een mens soms radicaal veranderen In zijn droom bevindt Van Herwerden zich in het har tje van een grote stad. Mensen, die haastig hun weg gaan, ieder met zijn eigen doel, ieder met zijn eigen leven. Als van een punt, ver verheven boven En dit zal u het teken zijn: „Gij zult het kindeke vinden in doeken gewon den en liggende in een kribbe’’. Dat de Christus geboren werd in een stal, gelegd in een kribbe en in doeken gewonden, is niet maar eer bijkomstige omstandigheid, die de armoe van Jozef en Maria, en de positie waarin zij in Bethlehem verkeerden, illustreert. De engel, die de blijde boodschap aan de herders brengt, signaleert dit alles als „het teken”, waaraan de herders de waarheid van zijn woorden kunnen toetsen. Het gaat hier niet om een sentimenteel accent op een mededogen-wekkend verhaal. De doeken waarin dit kind is gewonden, de kribbe waarin het ligt, hebben speciale betekenis als het symbool, dat dit kind Het Kind is. De herders hebben, zoals al hun tijdgenoten, zich wel een beeld gevormd van de Messias, de Verlosser, die zij verwacht ten. Aan een kind, een baby, hebben ze wellicht niet eens ge dacht. Hun verwachting zag uit naar een krijgsheld, die plot seling zou opstaan, het juk der gehate Romeinen zou afwer pen, die „de heidenen onder een ijzeren scepter zou brengen” en wiens nieuwe rijk een ideale voortzetting zou zijn van het rijk van Koning David. Het Kind in Bethlehems stal maakt een einde aan deze droom. Maar de engel die Zijn geboorte aankondigt, neemt ook iedere gedachte weg, als zou deze armelijke geboorte een toevallige omstandigheid zijn. Hij zegt er zeer bepaald bij, dat deze armoe het teken, de waarborg van echtfeid is, het sym bool van de Messias. Dit is het beg.n des levens van Hem, die geen plaats had om het hoofd neder te leggen”, van de Man van Smarten, en dat leven zal eindigen aan het kruis waaraan Hij hangen zal, een naakte lijder, verworpen door de hemel, uitgestoten door de mensen. De manier, waarop Christus op aarde komt, dient niet om sentimentele mensen tranen in de ogen te krijgen. Deze ge boorte in een stal, dit liggen in doeken, in een kribbe, is „plan matig”, maakt deel uit van Gods heilsplan met de wereld, dat door dit Kind aan die wereld verkondigd zal worden. God heeft, zou men met eerbied mogen zeggen, opzettelijk een streep gehaald door alles wat zou kunnen doen denken aan een aardse Messiasverwachting. Daarom ook past deze Christus niet in de plannen en verwachtingen van mensen, die God wel een plaats in hun leven willen geven, maar een plaatsje dat zij zelf hebben klaar gemaakt, in een speciale nis of in een vergeten hoekje, maar op zijn plaats en daar blijvend, niet ingrijpend in het leven en daarvan bezit nemend! De armoe van dit Christuskind, in strijd met alle menselijke opvattingen en verwachtingen, dwingt dan ook tot de aan vaarding van de ontzaglijke dialectiek die ons uit Christus’ evangelie tegemoet komt: arm, maar velen rijk makend; niets hebbend, doch alles bezittend; stervend en zie, wij leven! Dwingt ons te aanvaarden dat wie zijn leven zal willen be houden, het zal verliezen, maar wie het om Zijnentwil zal willen verliezen, het leven zal vinden. Koningskinderen worden niet geboren in stallen en gewonden in doeken. Déze Koning wèl. Dat is geen toeval, geen roman tiek. Dat is Gods wil en plan. Dat is het „teken", het symbool van de Zoon van God. Hij, die ons leven ondersteboven keert. Hij, die in ons hart dat altijd opstandige, egoïstische „ik” wil vernietigen, opdat Hij ons met Zijn zegeningen vervullen zal. hiele tiid forlyn, doe’t dit for-mei op ’e hinnereis. Gjin wyn to silen, mar ek gjin hurde tsjinwyn en foaral gjin froast. Mar op ’e weromreis sloech it waer om. Jelle hij al ris nei de loft sjoen en stie ’t spu neat, ’t Wie hoa- rich yn it casten en keppels wylde swannen en guozzen kamen oerfleanen; de wyr gyng stadichwei omheech en boaze op ’t lést oan üt it noard-easten. De frou oan 't roe*- hie ’t ek murken, mar de bern yn ’e line net, dy leine hast mei de noas op groun en hiene bytiden healwize oanslaggen efter heit syn rêch, dy’t hy net sjen mocht, mar mem gjimkje liet. Sa jong wiene se en se waerden nou al troch Jelle jage, nou wol by ’t healwize om’t óf, opsjitte foarüt, aenst kaem der faeks wol in stik to silen. Och ja, de bern wisten ek wol, dat it gjin jagerke lije koe en dêrom akselen se net tsjin, om har diene se it graech. Mem wie ommers net sa geef. Sa stie se der by ’t roer, in swierwollen omslachdoek om ’e holle, it helmhout tsjin 'e skonken, de hannen Under de skelk. ’t Waerd ej< sa kald, de wyn blies troch alDs hinne. Oan’t let yn ’e joun, wrakselen se troch, lüke, stjüre, de wyn flak yn ’t gesicht. Dy nacht, doe’t de lampe yn ’e mêst hong to slingerjen, frear it stiif. Hjir en der dreauwen al skotsen. Lokkich, de mar lei nou foar harren, sa’t like alhiel iepen. De manlju by de brêge, de léste, warskógen: „Jelle, jong, hwat hast nou yn ’e kop? De mar sit op plakken fol grouniis,” sei de molkfarder. Jelle gynske hwat. Grouniis? Der wie ommers neat to sjen, sa fier as er de -O-O-O- Met een ruk staat de trein stil en schokt Van Herwerden wakker. „Allen uitstap pen Allen uitstappen roept de conducteur. Langzaam dringen deze woorden tot de ontwaakte reiziger door. Dan realiseert hij zich, waar hij is, trekt vlug zijn jas aan, grijpt snel zijn jas en hoed en spoedt zich naar de uitgang. De koude tocht op het perron maakt zijn geest weer helder. „Vreemd denkt hij, „dat 'n mens zo kan dromen „Stolman”, denkt hij dan. „Ja hij moet betalen recht is recht”, zegt he>t zakeninstinct. Maar zijn hart gaat meespreken; hij haalt, midden op straat, het concept uit zijn tas, scheurt het in stukken en wil de stukjes in de papierbak gooien, maar de wind doet de snippers opdwarrelen Nog even komt de dróóm terug. Van Herwerden ziet, als in een visioen, het Kindje kijkend naar de papier snippers, die als sneeuwvlokken op de wind wegdrijven en het Kindje lacht dagen moeten zoeken, zonder eten of drinken, hij zal ze vinden! Tenslotte wijst een agent hem de weg. Door nauwe straatjes en donkere steeg jes gaat het nu Dan komt hij in een ouderwets koetshuis een stal, waar vroeger de paarden stonden; een kille, vervallen ruimte achter een café. Eindelijk Eerbiedig buigt hij voor het Kindje en kijkt dan van Maria naar Jozef en stamelt: Het het is niet waar, wat ik gezegd heb, toen u mij om onderdak vroeg Ik ben niet zo zo slecht, zo onmenselijk. Heus ik tracht altijd als een chris ten te leven Jozef kijkt hem bedroefd aan en schudt het hoofd; „U hebt ons geweigerd zegt hij. „Neen, dat is niet waar. Dat was een droom. Als u werkelijk bij me was ge weest, had ik u zeker geholpen, zeker!” Nog steeds kijkt Jozef hem strak in de ogen. „We zijn werkelijk bij u geweest. Herin nert u zich in de trein die brief van Stolman „Maar wat heeft die brief ermee te ma ken Onverstoorbaar gaat Jozef verder: „Toen u die brief las, kwamen we bij u Toen u dat antwoord schreef weigerde u dit stadsgewoel, kijkt Van Herwerden naar de drukte. En dan ontwaart hij iets eigenaardigs: Te midden van de auto’s, motoren en fietsen gaan een paar mensen, een paar vreemde mensen. Ze zijn gekleed in Oosterse gewaden. Een man en een Vrouw. De vrouw zit op een ezel en de man loopt er naast. Onzeker zoekend gaan ze hun weg. De man kijkt eens omhoog langs de gevels van de huizen, en hij monstert de voorbijgan gers. Hij roept: „Meneer meneer!” De aangesprokene blijft staan en kijkt vreemd op: „Ja wat is er?” „Och meneer, kunt u ons ook aan on derdak helpen? We hebben een lange reis achter de rug en geld om in een hotel te gaan hebben we niet. Boven dien zijn de meeste hotels volgeboekt”. ,,’t Spijt me mensen”, zegt de ander, ,,’k heb geen tijd nu! Later misschien, maar nu niet, zo tegen de kerstdagen. Morgen beginnen de uitvoeringen en ik moet nog een moeilijke partituur instuderen en dan nog met het orkest doornemen. Nogmaals, ’t spijt me erg, maar een mu sicus moet u in deez dagen niet lastig vallen De man loopt haastig door. Teleurge steld gaan ook» de mensen met hun ezel tje verder Opnieuw klampen ze iemand aan, een man in een witte jas, een bakkersmuts op zijn hoofd. „Och, meneer, kunt u ons helpen De bakker kijkt verstoord op „Wat is er! Wat wilt u?” „Zoudt u soms onderdak voor ons we ten?” „Onderdak Maar mensen, dan moet u naar een hotel gaan!” „We hebben geen geld” „Nou, dan weet ik het ook niet, boven- d m ik heb haast. Weet u hoeveel kerstkransen ik nog moet maken Nee Wel ettelijke tientallen en nog bezorgen ook Ja, ja, van de feestdagen moeten wij, bakkers, het hebben; dan valt er wat te verdienen Wie die kans niet grijpt is geen goeie bakker! ’t Gaat ons middenstan ders toch al niet naar den vleze al die belastingen Kom, ’k sta m’n tijd te verleuteren Nou, 't beste er mee Verder gaan de twee mensen. De ezel sjokt wat sloom voort en draagt zijn last gelaten, de kop naar beneden. De vrouw trekt de doek nog wat aan over haar schouders. De man loopt met moe de tred, hulpeloos rondkijkend, naast het dier. Soms raken ze verward in het ver keer; bijna heeft een auto hen aangere den en het woedende gezicht van een taxichauffeur buigt uit het raampje: „Hé, kunnen jullie niet uitkijken? Je ziet toch dat ik er aan kom! Ga toch van de rijweg af! ’t Is hier levensgevaar lijk!” Geschrokken kijkt de man op. Wat er gezegd wordt dringt niet goed tot hem door. „Zeg meneer, mag ik u misschien wat vragen? We lopen al een hele tijd te zoeken, en deze vrouw hier „Man wat er aan de hand is met die vrouw interesseert me geen zier. Ik heb geen tijd voor praatjes. Rijden moet ik! Morgen is het Kerstmis en er zijn nog veel reizigers, die snel weggebracht wil len worden, en dan moet ik bedienen ’t Weer is gelukkig slecht, dat scheelt al weer Bonjour De chauffeur start de wagen, trekt snel op, en verdwijnt om de bocht. De volgende die aangesproken wordt is een vrouw, goed gekleed en wel ver zorgd. Charmant om te zien. Ze staat op hoge hakjes, de kraag van de dure bontjas beschermend omhoog. Ja, dat is toch wel moeilijk Nee, zelf heeft ze geen plaats. Ze krijgt logé’s, ziet u, en alle bedden zijn dan bezet. Nee, een andere oplossing kan ze ook niet bedenken, en ze moet eigenlijk opschieten, want u begrijpt met al die visite, dat is altijd een drukte van be lang en ze wil er zo graag iets gezelligs van maken. Kerstmis is toch bij uitstek het familiefeest. De huiselijke haard, wat prettige gasten. Dan mag het aan niets ontbreken Nee, ze zou ’t zo gauw niet weten. Vraagt u het eens aan de agent daar. De politie weet zo veel ’t Is in hael him ófspile. De skippen, dy’t der doe foeren, wiene meast fan hout en alles moast mei lüken, of as ’t lije koe mei in jagerke en silen oprêdden wurde. In tiid dus, dy’t wy sa graech romanti- searje, mar dy’t foar de minsken seis bloedige earnst wie en in hurde striid om it bistean. Sa wie ’t ek foar skipper Jelle mei syn frou en fiif bern. ’t Wie maitiids al ier dong farre en let yn ’e hjerst wer. Sim mers moasten der turf komme, dy’t win ters wer forhannele wurde koene of for- sein wiene. Grinslan, Drinte en Oerisel. Winters as de wetters ticht leine en it skip foar de wal, wie 't foaral in swiere tiid. Duorre de winter lang, dan moas ten de neringdwaenden de spullen op- skriuwe en ’t wiene bytiden lange listen. Soks moast dan wer sa gau mooglik ófbitelle wurde, hwant lang wachten de minsken ornaris net, hja hiene der ek forlet fan. Wis men koe de han ophalde en in ryksdaelder wyks by de earmfald helje, mar dan moast Jelle al gjin üt- wei witte, as er him oerjaen soe oan soksoarte saken. Doe’t de bakkers dan ek to witten die nen, dat der forlet wie fan lange turf, wie Jelle sa biret. Dat it al mids desim- ber wie, liet him kê.ld. Winter wie der net en ’t joech him der ek alhiel net nei. „Soene wy 't wol dwaen?” aksele de frou tsjin, ,,’t waer kin sa omslaen.” „Wy geane,” sei Jelle, ,,’t sil wol hwat tafalle.” Der wie it mei ófdien. Sa wiene se dus nei de kop fan Oerisel ófset en ’t waer wierre oan alle kanten en ’t zou al gek zijn, als die in dit geval geen oplossing wist „Wat zeg jeonderdak? Een nog jong gekleed persoon kijkt vragend, niet begrijpend op. Nee, kerel, dat weet ik niet hoor. Je kan een borrel met me drinken, maar onderdak heb ik niet voor je. Zelf ga ik een paar dagen aan de zwier ’k Heb een extra gratie- ficatie gebeurd en dat moet ge vierd worden Ja, ja, kijk maar niet zo gek ’k heb al wat op hoor Maar ’t geld is nog lang niet op Nou, sterkte kerel, sterkte hoor Steeds vreemder wordt de droom. Plotseling ziet Van Herwerden zichzelf. Hij ziet de vreemdelingen op zich afko men. Hij hoort, hoe de man hem om onderdak vraagt. En hij hoort zichzelf antwoorden: .onderdak? Dat zal wel gaan maar eh wat kan ik er aan verdienen Zacht klinkt het antwoord: „Wij hebben helaas geen geld, meneer, maar och, toe helpt u ons toch! We zoeken al de heel dag en mijn vrouw ver wacht een kindje „Dat kan wel zijn, maar niks voor niks hè alleen als ik er beter van kan worden, kan je bij me komen „Ach meneer, hoe kunt u zo wreed zijn, hebt u dan geen medelijden „Hoor eens man, ik bekijk de dingen zakelijk en als zakenman moet ik mijn verstand gebruiken en mijn gevoelens opzij zetten, anders ga ik achteruit Van Herwerden kan niet geloven, dat deze woorden zijn woorden zijn. Deze botte weigering zijn houding. Dat hij zo ruw deze dolenden kan wegstoten juist deze twee. Jozef en Maria, zoekend naar een plaats voor Christus. Hij loopt nu haastig door het verkeer en vraagt links en rechts: „Weet u, waar die man en die vrouw zijn geble ven U weet wel die Oosterse mensen met dat ezeltje.” Maar de mensen weten het niet, halen onverschillig hun schouders op, schud den meewarig het hoofd, denken, dat hij zijn verstand heeft verloren. Sneller, steeds sneller loopt hij, hij rent over de straat en vraagt Want hij moet het hun zeggen dat hij dat niet is geweest, die zo onbarmhartig weiger de zijn huis open te stellen

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Bolswards Nieuwsblad nl | 1957 | | pagina 1