L<
|f-
EEN GELUK BIJ EEN ONGELUK
KERSTGROET UIT TWEESTROMENLAND
Ml J1
Gean hastich liinne nei
Bethlehim
Kerstverhaal
wegen
Hja reizgen oer de
kf-
1!
WOENSDAG 23 DECEMBER 1959
55eJAARGANG
No. 98
STREEKBLAD VOOR WEST- EN ZUIDWEST FRIESLAND
Waarin opgenomen: De Bolswardsche Courant, Westergoo en De Jong’s Nieuwsblad
lachte al
7
Advertentieprijs: 13 cent per mnj
Ingezonden mededelingen dubbel tarief
Handelsadvertenties bij contract reductie
Abonnementsprijs f 1.90 per kwartaal
(bij vooruitbetaling)
Giro 887926
Verschijnt DINSDAGS en VRIJDAGS
Uitgave: A. J. OSINGA N.V, Bolsward
Administratie- en Redactie-adres:
Marktstraat 13
Telef. 2451 Na 18.30 uur 2305 of 2335
(K5157)
Hja reizgen oer de wegen
nei Davids aide stêd;
it paed foei har sa dreech
en Maria waerd sa mêd,
Omheech, omleech en fierder
en ai mar fierder geen,
har trêdden gongen swierder,
soms moast hja efkes stean.
Hja kamen oan ’e poarte
by 't fallen fan ’e joun
en swalken troch de swarte,
binaude stritsjes roun.
Maria stie to wachtsjen,
towyl dat Jozef socht
in herberge om t’ oernachtsjen
nei sok in lange tocht.
Gean hastich hinne nei Bethlehim,
dêr komt fan dinne de bilde stim.
Fomim dat sjongen üt hert en siel,
wol tüzen tongen ha dêroan diel.
Nou moat fordwine de neare nacht,
it Ijocht sil skine yn kleare pracht,
de dize wurdt wel, forrize Is de dei,
dy’t alles prize en loovje mei.
De sterren staan flonkerend aan de he
mel, het is koud, eigenlijk echt Hollands
koud vanavond in Baghdad en morgen
bij het ontwaken zal er weer een strak
ke noordelijke wind staan, die je zelfs
door een dikke jas tot op je rug krie
belt,
De lucht is helder en de straten zijn ver
laten, zo juist is de laatste dubbeldek
ker van de stadsdienst van de halte voor
ons huis in een van de buitenwijken van
Baghdad weggereden. Twee nachtwach
ten lopen huiverend en diep in hun jas
gedoken hun rondes, keer op keer tot het
einde van het uitgaansverbod, dat nu ’s
nacht half één ingaat en in de vroege
ochtend eindigt. Af en toe praten ze
eens met elkaar en vlagen van klanken
dringen vaag door. Waar zouden de ge
sprekken over gaan? Arabische vrouwen
praten meestal over geld en vertellen
elkaar over goedkope leveranciers van
groenten en kippen of de hoge prijzen
van suiker en rijst.
Maar wat kunnen twee nachtwachten
de gehele nacht bepraten. Hun schamele
Bolswards Nieuwsblad
hij een gezelliger, prettiger Kerstavond
had gehad dan hij had kunnen voor
zien.
Toen hij de volgende morgen naar bui
ten keek, bleek de sneeuwploeg de weg
naar het dorp al te hebben vrijgemaakt.
Zijn auto was een bijna onherkenbare
sneeuwberg geworden.
Vader, moeder en Lenie gingen naar
de kerk. Jan sloot zich bij hen aan.
alleen thuisblijven wilde hij niet, hij ging
wel niet zo vaak, maar alia. op eer
ste Kerstdag! De oude luidjes liepen
voorop en hij kwam achteraan met Le
nie.
„Kerstfeest in de rimboe,” lachte ze „had
je niet gedacht hè? ’t Valt je zeker wel
af, vergeleken bij de stad?”
„Nee,” antwoordde hij, ,,’t valt me rond
om méé.”
„Nou,” erkende ze ronduit, „jij valt me
eigenlijk ook rondom mee. Toen je gis
teravond zo zat te vertellen over je suc
cessen en je plannen dacht ik: hij heeft
In Berntsje-is kommen op Gods bifel,
hat wenning nommen yn IsraëL
Sjoch Him dêr lizzen, dat Prinske prüs,
in krêbbe syn widze, in stal syn hüs.
De heechste Heare fan hiel de wrald,
wol ta üs keare. Ta üs bihald
forliet Er syn troan, forsmiet Er syn kroan
om üs nou giet Er dit libben oan.
verdienste zal ook dikwijls besproken
worden, maar met de gelatenheid van
de mindere zal ook dit gesprek af ge
maakt worden.
Misschien zijn het de late lichtreclames
welke in de verte langs de dadelbomen
naar het centrum van de stad hun aan
dacht trekken of de rode, paarse en gele
lampjes, welke nog als versiering zijn
blijven hangen, herinnerende aan het
herstel van de Eerste Minister en zijn
ontslag uit het hospitaal, dat eerst aan
de Amerikaanse Zevende Dagadventis-
ten toebehoorde en waar bijna alle bui
tenlandse kindertjes, inclusief onze twee
blonde meiskes, geboren werden.
Ongetwijfeld zullen ze vaak denken aan
de tijd van voor en na de revolutie van
vorig jaar en de schokkende gebeurte
nissen van dit jaar, hun gedachten uit
spreken zullen ze zeker niet, wie weet
wat de dag van morgen brengt in dit
land waar angst en bangheid vaak terug
keren en dat zich zelf nog niet terug ge
vonden heeft, ondanks de moed van de
enkelen, die bezield door weloverwogen
z’n boordje had afgedaan en op z’n pan
toffels bij de kachel zat, behaaglijk lur
kend aan z’n pijp. Hij hoorde het verhaal
van Jans tegenspoed en schudde het
hoofd.
„Nou meneer, dat ziet er slecht uit. ’t Is
met dit weer en die weg zeker een half
uur naar het dorp. En of Pieterman (dat
is de garagehouder) er veel voor zal
voelen om er met de wagen op uit te
trekken en nog te gaan repareren.
Je kunt er zeker van zijn, dat de knecht
al weg is. D’r is hier haast geen verkeer
en dan met dit weer en op zo’n dag.
Juffrouw Steegstra kwam de kamer
binnen, hoorde het verhaai. „Och heden!”
zei ze, ,,’t Is al haast donker en nog een
ein naar ’t dorp. En ik weet niet hoe j „Och jij. opeens greep ze zich aan
Lof, pris en eare sij God de Heit,
d’Almachtige Heare yn ivichheit.
Hy hat genede yn Kristus brocht,
üs mei Syn frede en heil bisocht.
Hy lit üs diele yn dizze treast
nei liif en siele, troch Wurd en Geast.
Wy minge üs mank der ingelen klank
en wolle bringe God ivich tank.
Bernard Smilde
(strofe 1 neffens: Comt wil u spoeden
na Bethlehem).
Jan legde aan vader Steegstra uit, dat
die wagen geen kwaad kon. Op eerste
Kerstdag kreeg je toch niemand om hem
er uit te trekken. Maar hij zou natuurlijk
na he- eten de bus kunnen nemen.
„Als je por sé weg moet,” meende
Steegstra, „maar van ons hoeft het niet
hoor. Als je liever tot morgen wacht.
je bed staat er nog.”
En zo zat Jan Kaager die avond bij de
Steegstra’s, ergens in het wijde Noord-
hollandse land, ver van wat hij noemde
„de bewoonde wereld”. En hij moest er
kennen: hij had het slechter kunnen
treffen. Niet alleen dat moeder Steeg
stra hem zichtbaar verwende met aller
lei kerstheerlijkheden, maar „de baas”
bleek een gezellig prater, die zijn weetje
wel wist. Jan vertelde van zijn werk, van
zijn toekomstplannen, maar naarmate de
avond vorderde, kreeg het gesprek een
ernstiger ondergrond. Deze mensen, be
greep Jan, vonden geld verdienen en
succes hebben niet het voornaamste. Ook
Lenie, de dochter mengde zich nu in
het gesprek en Jan luisterde verwonderd
naar haar schrandere opmerkingen. Ze
bleek helemaal niet onder de indruk van
zijn kwaliteiten en successen en meer
dan eens bleef hij op een plagende op
merking het antwoord schuldig. Maar
toen hij die avond de kraakheldere la
kens terugsloeg, moest hij toegeven, dat jan maakte zeer zwakke tegenwerpin
gen. Die middag vergezelde hij Lenie
naar het dorp, waar ze zou assiteren bij
het kerstfeest van de zondagsschool. Het
was te glad voor haar alléén, meende hij.
Lenie zei dat ze op haar eigen benen
liep en daar ook heel goed op kon staan.
„Dat zag je vanmorgen,” troefde hij.
Moeder Steegstra keek het stel na. Haar
man zoog met een ondoorgrondelijk ge
zicht aan zijn pijp.
„Zou je denken,” vroeg zijn vrouw,
„dat meneer Kaager morgen z’n wagen
op de weg krijgt?”
„Ik zou in ieder geval maar met eten
op hem rekenen,” antwoordde haar man.
Maar op tweede kerstdag trok een
kraanwagen Jans auto naar de garage.
Stralend kwam hij een uur later bij de
Steegstra’s.
„Nou,” zei hij en legde een diepe klank
van teleurstelling in z’n stem, „dat wordt
morgen een uur of elf, vóór ik weer
rijden kan.”
„Nou, jongen,” meende Steegstra vol
medegevoel, „hoe erg het ook is, en hoe
het me ook voor je spijt, dan zul je in
vredesnaam hier vannacht nog moeten
blijven.”
„Meneer Steegstra,” Jans stem klonk
minder zeker dan anders, ,als ik. ik
kom hier zo vaak in de buurt. zou ik
dan. voor het eerst zocht hij naar
woorden.
Moeder Steegstra hielp hem, pretlichtjes
in haar ogen. „Ja kijk es, het geeft Le
nie óók maar allemaal extra werk.
als die er geen bezwaar tegen heeft.
Lenie bloosde hevig.
„Eigenlijk,” zette Jan moedig door, „zou
ik hier nog wel héél vaak willen ko
men. want Lenie heeft me vanmid
dag juist verteld, dat ze daar helemaó.1
(geen bezwaar tegen heeft!”
VROLIJK/ZALIG KERSTFEEST
Is de wens van de Schöneb erger
zangertjes voor de gehele wereld.
Op de grens van Oost en W'est, bij
de Brandenburger poort in Berlijn,
kondigen zij het Kerstfeest aan.
Der gyng gjin doar har iepen,
in skuorre ha se foun.
Wylst alles lei to sliepen,
is dêr yn stille stoun
Gods Soan op ierde kommen,
foar ieuwen al foarsein.
En Jozef hat him nommen
en yn ’e krêbbe lein.
Greet Konings
oers. Bernard Smilde
„Ziezo,” zei Jan Kaager, „ook dat nog.”
Hij was niet al te best te spreken. Het
was de dag vóór Kerstfeest, er lag al
een dik pak sneeuw en uit de loodgrijze
lucht daalden nog gestaag de vlokken
neer. En in een enkele woning brandde
al licht. de avond zou spoedig
vallen.
Jan verkocht landbouwmachines en zat
hier nu in de „kop van Noord-Holland”.
Hij had beter thuis kunnen blijven, be
dacht hij, want hoewel je met die sneeuw
alle boeren thuis trof, waren ze toch
niet in de stemming. Hij had geen cent
kunnen verdienen vandaag. Nu was hij
op weg naar huis. als je het kost
huis in Amsterdam zo mocht noemen.
Die kerstdagen vormden ieder jaar weer
een streep door zijn rekening. Jan was
een uitstekende verkoper, met liefde
voor zijn werk. Hij verdiende goed, had
een behoorlijk saldo op de bank. Aan
een meisje dacht hij nog niet. Éérst vol
doende geld verdienen, dan voor je zelf
beginnen, een vrouw trouwen, die óók
een duitje meebracht. Zo had Jan Kaa
ger de toekomst voor zich zelf uitge
kiend.
Wat had je, in dit schema, aan Kerst
dagen midden in de week Niets te doen
en niets te verdienen. Een keer naar de
kerk, dat deed je zo uit gewoonte, mis
schien een paar broers en zusters op
zoeken en verder uitzien naar de dag
dat je weer starten kon. de boer
op, zo letterlijk als figuurlijk.
Maar nu zat hij hier tussen twee ge
huchten in, met een wagen die na een
slipper langs de kant van de weg, via
de steile berm, met het voorwiel boven
een smalle sloot was komen te hangen.
Dat kon er nèt nog bij. Zeker twee kilo
meter lopen naar de naastbijzijnde ga
rage, en dan was het nóg maar de vraag
of ze vanavond, juist vanavond, een
kraanwagen als ze die tenminste had
den konden sturen om het geval weg
te slepen, of ze de radiator zouden wil
len repareren, die lelijk lekte, en of hij
dan vanavond, al moest het per trein
of bus, nog thuis zou kunnen komen!
„Midden in de rimboe op kerstavond,”
grijnsde hij kwaadaardig, „nou jongen.
vrolijk Kerstfeest!”
Maar Jan Kaager was een praktisch
man en zat niet spoedig bij de pakken
neer. Zijn scherpe blik volgde de rij tele
foonpalen, zag de lijn afbuigen naar een
kleine, bescheiden woning. Daar éérst
de bussen rijden nu de wegen zo slecht
zijn. Moet u per sé vanavond nog thuis
zijn?”
„Nou,” antwoordde Jan schouderopha
lend, ,geen mens mist me. ik ben
op kamers. Dat is het niet. Maar als ik
vanavond maar ergens kom, waar ze een
bed voor me hebben.”
„Zou meneer niet. de vrouw zag
haar man aan. Die nam Jan nog eens
goed op en zei: „Nou, we zijn op de
wereld om mekaar te helpen, 't Is een
heel risico, meneer, om er vanavond nog
uit te gaan en u bent hier niet bekend.
Misschien houdt het vannacht op met
sneeuwen, je zou zo zeggen, het meeste
moest er wel uit zijn. We hébben nog
een logeerkamertje.
Jan overwoog bliksemsnel. Kerstavond
in deze streek, in dit kleine huis. erg
ideaal leek het hem niet. En mocht hij
de mensen deze overlast bezorgen? Aan
de ar lere kant was hij getroffen door
de gastvrijheid. Wie nam een wildvreem
de voor de nacht op?
Hij maakte tegenwerpingen, wilde hen
de overlast niet aandoen.
„Hoor es, meneer,” zei Steegstra, „die
last, dat is maar onzin. Als u liever naar
’t dorp gaat, moet u 't natuurlijk weten,
maar als u hier blijven wilt. het is
voor ons geen last en we vinden het wel
gezellig. Zoveel aanloop hebben we hier
nou óók niet.”
Jans ogen gingen naar het meisje, dat
de kamer was binnen gekomen en nog
niets had gezegd. Lang en slank, hel
dere grijze ogen achter een randloze bril,
blond haar in vlechten om het hoofd ge
wonden. Erg nuchter type, zo te zien.
Ernstig keek ze naar hem, maar zijn
blijven of heengaan scheen haar volko
men onverschillig te laten.
„Nou,” besloot Jan, ,als ’t magdan
graAg. Ik vind het geweldig van u. Maar
dan moet ik toch nog even naar m’n
wagen terug, dat is niet zó ver. daar
heb ik m’n tas met m’n tandenborstel
en m’n pyama. Die neem ik altijd mee,
want zo langs de weg weet je nooit waar
je ’s nachts komt te slapen.”
hem vast, bijna uitgegleden op de gladde
weg. Hij pakte haar arm. „Zó,” zei hij,
„zó gaat het betor, zul je zien.”
Zwijgend liepen ze naast elkaar, tot de
eerste huizen van het dorp in zicht kwa
men.
„Zo,” zei ze, „laat me nou maar los.”
„Waarom?”
„Nou zeg. de mensen zouden den
ken.
„LéAt ze denken. Vind je 't héél
erg?”
Opeens keek ze hem aan,
haar witte tanden bloot.
„Nou. nee.”
„O zo, da’s beter.”
maar es heen, misschien kon hij vandaar
de garage bellen.
Moedig, maar in een slecht humeur,
waadde hij door de sneeuw, veegde on
verschillig met z’n hand langs z’n neus.
Mensen, wat was het hier eenzaam! Hij
was er nóg goed afgekomen, stel je voor
dat hij zijn been had gebroken bij die
schuiver. je kon hier uren liggen
vóór er iemand langs kwam!
Hij kende de gebruiken in deze buurt en
belde dus niet aan de voordeur, maar
liep achterom en stak zijn hoofd om een
hoek van de keukendeur. Een verleide
lijke geur van vers brood en nog iets
kwam hem tegemoet. Twee vrouwen,
moeder en dochter waarschijnlijk, waren
druk bezig met toebereidselen te maken
voor het kerstmaal.
„Nou, meneer,” zei de oude vrouw, „u
brengt óók geen mooi weer mee!”
„Schei maar uit, juffrouw!” probeerde
Jan te lachen, „ik breng pech mee óók!
Ik zit met mijn wagen in de greppel en
ik krijg ’em er niet meer uit. Zou ik
hier misschien even een garage mogen
bellen?”
,,’t Zou best mogen, als we hier tele
foon hidden,” glimlachte de vrouw.
„En ik zag de lijn.
„Dat is de stroom,” antwoordde ze, ,we
hebben hier bovenleiding, weet u.”
Ze zag zijn ontmoedigd gezicht.
„Dat is nou óók pech,” vond ze mee
warig. „En nu ziet er zo koud uit. U
moest maar éérst es een bakkie koffie
drinken, de tulband is al klaar. Mis
schien weet mijn man raad. Hij is bin
nen.”
Even later zat Jan tegenover vader
Steegstra, timmerman van beroep, die het geweldig met zichzelf getroffen.
Maar gelukkig, je stelt ook nog belang
in andere dingen.”
„Gelukkig?” vroeg hij, „waarom? Kan
het jou wat schelen?”
„Mij niet, hoor,” zei ze, en haar stem
klonk onverschillig, „alleen, als jij je
gang gaat, winnen de cènten het wel.”
„Ben ik zo?” Hij keek naar haar, maar
ze vermeed hem aan te zien.
„Ja. ik ben bang van wel.”
„Waarom. zeg Lenie, waarom ben je
bang bang voor mij?”
„Och,” ze haalde haar schouders op, „ik
vind het altijd jammer als ik mensen
zie, die zo helemaal vermaterialiseren.”
„En je zei zoeven, dat het je niet sche
len kon.”