WOENSDAG 22 JULI 1896. No. 58. Atjeh en zijn verleden. Zes en twintigste Jaargang. Dit Blad versohynt eiken WOENSDAG en ZATERDAG. In aansluiting met Van de verdedigers sneuvelden landwaarts ingerukt. hij opgehouden te leven. Karakter. ter zake de meer of mindere overeenstemming van I UITGEVER: Y. KUIPERS, FIRMA H- BRANDENBURGH EN ZOON. TE WORKUM de voorzijde bevond, een Prijs per kwartaal 70 cent franco per post 85 oent. Prijs der ADVERTENTIËN van 15 gewone regels 40 cents Voor eiken regel meer 7} cent. Bij abonnement is de prijs belangrijk lager Voorwaarden daaromtrent te vernemen bij den Uitgever Toen hij zich aan te versterken. Bij de weinige bekendheid met de ligging der verschillende hoofdpunten en den toestand des lands was die groote spoed evenwel gevaarlijk, zooals weldra zou blijken. Velerlei omstandigheden maakten het voort rukken moeielijk inzonderheid hadden onze troepen veel te lijden van de hitte. Somtijds moest men zijn weg kiezen door onder water staande rijstvelden, (sawahs), waardoor vooral het vervoer van het geschut uiterst bezwaarlijk was. De vijand scheen van dit voordeel niet dat gebruik te maken hetwelk men verwachtte; verscheiden kampongs waren door hen verlaten. Den lOen April kwamen de onzen aan een kampong waaruit zij aangevallen werden tege lijk was onze voorhoede de missigit (den tem pel) genaderd waarvan wij reeds vroeger spraken. Dat gebouw was door een muur om geven en flink verdedigd. Het gevecht werd algemeen, een bestorming bleek onmogelijk. Door middel van lichtkogels werd nu de missi git in brand geschoten, en nauwelijks sloegen de vlammen er uit of onze soldaten beklommen den ringmuur, terwijl de Atjehneezen den missigit verlieten. Maar nu werden de rollen verwisseld de vijand werd op zijn beurt aan- van Afrika zag van inmenging in van Sumatra, zoodat wij ons daar zoover uit te goeddacht. Nu konden wij kracht doen gelden tegenover In een derde artikel in Het Centrum over thans was gewesten uiterst moeielijk wordt, en ten tweede het geding tegen prof. De Savornin Lohman, meer I Brieven en Berichten, de Redactie betreffende franco aan dit adres, uiterlijk Maandag en Donderdag middags 1 uur. Advertentiën Dinsdag en Vrijdag morgens vóór 12 uur. op te dragen en van hem bescherming tegen de vreemdelingen te vragen. De Groote Heer te Konstantinopel was natuurlijk niet zeer gezind om zich met de Atjehneesche belangen te be moeien. In 1871 werd met Engeland een nieuw tractaat geslotentegen afstand van onze be zittingen op de Westkust Engeland voortaan geheel af de aangelegenheden de vrijheid kregen breiden als ons ons met meer de bevolking van Atjeh. Wij waren volstrekt niet van plan, dat land aan ons gezag te onderwerpen, maar er moest noodzakelijk ge waakt worden voor de veiligheid ter zee. De Sultan bezat zelf de macht niet, zijn onderdanen tot hun plicht te brengendaarom zou het in zijn belang geweest zijn, indien hij met het Nederlandsch-Indisch bestuur had samengewerkt. Hij verkoos dit echter niet, zijn houding bleef weifelend, men wist niet wat van hem te denken. Op onze herhaalde aanmaningen kregen we ontwijkende antwoorden. In het begin van 1873 ontving het bestuur te Batavia bericht, dat afgezanten van Atjeh naar Singapore waren gegaan om te beproeven, met vertegenwoordigers van vreemde mogend heden overeenkomsten aan te gaan, natuurlijk ten nadeele van het Nederlandsch gezag. Toen begreep de Indische regeering, dat een krach tig optreden noodig was geworden. De vice- president van den Raad van Indië werd met drie oorlogschepen als Commissaris naar Atjeh gezonden om aan den Sultan opheldering te vragen over zijn handelwijze, en tevens de noodige waarborgen te verkrijgen, dat voortaan geen zeeroof meer zou gepleegd worden. Als naar gewoonte zocht de Sultan tijd te winnen; inmiddels was het duidelijk te bemerken, dat het volk van de kust zich op tegenweer voor bereidde, want overal zag men aarden verster kingen opwerpen. Nadat bij herhaling uitstel was verleend, en de Sultan nog geen beslissend antwoord had gegeven volgde op den 26en Maart 1873, ingevolge den last door het gou vernement aan den Commissaris meegegeven, de oorlogsverklaring. Zoo was dan de kans op een vreedzame op lossing van het geschil met den Sultan van Atjeh vervlogen. De regeering te Batavia had zich nog wel gevleid met de hoop dat deze Vorst, ziende dat het ons ernst was, er einde lijk in zou bewilligen een nieuw tractaat te sluiten, maar het was genoegzaam gebleken dat het hem slechts te doen was de zaak sle pende te houden. Nog een dag na de oorlogs verklaring kwam er een brief van den Sultan, waarin hij nog twee dagen uitstel verzocht tot het geven van een beslissend antwoord dit verzoek werd weder toegestaan. De bevolking ging echter voort met het opwerpen van ver sterkingen langs het strand, zoodat het noodig was haar met kanonschoten van daar te ver drijven. Men wachtte, en de Sultan deed niets meer van zich hooren. De stem van het geschut herinnerde hem herhaaldelijk aan de gemaakte afspraak, eindelijk kwam er den 31 en een schrijven, dat alweer even ontwijkend was als de vroegere antwoorden van dien Heer. Den volgenden dag weer een het geduld van den regeerings-commissaris wilde hij den vijand geen tijd laten zich Een verschrikkelijk vuurgevecht, dat drie uren duurde, en waarbij de onzen zoowel uit den kraton als van de overzijde der rivier werden beschoten, ontwikkelde zich. Toen liet de Generaal kavallerie aanrukken, en de vijand trok terug. Wij hadden dien dag tien doodeu en dertien gekwetsten. Onzen dapperen werden twee dagen rust gegund. Dit was zeer noodig, zoowel voor den aanvoer van levensmiddelen, als voor het verplegen der gekwetsten en het begraven der gesneuvelden. De bevelhebber hield nu al zijn aandacht gevestigd op een bestorming van den kraton: wel meende hij daar geen grooten tegenstand te moeten verwachten, maar toch, om zijn troepenmacht niet te verdeelen liet hij den missigit weder verlaten. De vijand bezette dien op nieuw. In verschillende richtingen werden vervolgens troepen uitgezonden om te beproeven of het mogelijk zou zijn om den kraton heen te trek ken. Zulks bleek niet uitvoerbaar: de man schappen keerden onverrichter zake terug, na herhaaldelijk in gevecht te zijn geweest. Nu moest eerst de missigit hernomen worden. De 14e April was daarvoor bestemd. Reeds vroeg in den morgen rukte een gedeelte van onze troepen, met het noodige geschut en andere aanvalsmiddelen, vooruit. Op nieuw streden de Atjehneezen met groote dapperheid. Ten zeven ure was de versterking weer in ons bezit. Er moesten nu maatregelen genomen worden, om haar tegen een nieuwen aanval te I beveiligen, en generaal Kohier wenschte in per soon den omtrek te bezichtigen. Met dit doel III. In aansluiting met een paar vroegere hoofd- artikelen en, wijl dit punt aan de orde van den dag is, laten we het onderstaande volgen, ontleend aan het tweede deel van Kijkjes in de Oost, van H. C. van der Heijde, uitgave van Noordhoff en Smit, te Groningen, welk werkje we met-een ruimschoots aanbevelen. In de achttiende eeuw verminderde de macht van Atjeh van lieverlede. Verschillende volken van Sumatra, die aan dat rijk onderworpen waren, onttrokken zich aan die heerschappij zij werden daarbij dikwijls geholpen door de Compagnie, hetgeen ten gevolge had dat deze op onderscheiden punten van het groote eiland invloed kreeg. Te gelijker tijd knoopten ook de Engelschen betrekkingen aan met Atjeh, zoomede met andere volken van Sumatra; over het algemeen konden wij het met onze Britsche mededingers nog al vinden. Sumatra is zoo groot, er was ruimte genoeg voor beiden, als zij maar niet poogden elkander in de wielen te rijden. Zoo was bezweek. uitgeput. Inderdaad had hij het zijne gedaan om den strijd te voorkomende onderhandelin- gen werden nu afgebroken. Den 5en April liet de vloot, die de troepen aanbracht welke van Batavia waren afgezonden, op de reede van Atjeh de ankers vallen. Het commando over de landmacht en de opperste leiding der geheele onderneming was opgedra gen aan de Generaal majoor Kohier, een krijgs man van groote verdienste, die het op betrekke lijk jeugdigen leeftijd reeds tot dien hoogen rang had gebracht. De zeemacht stond onder bevel van den Kapitein ter zee Koopman. Den volgenden morgen zou men eens gaan zien hoe het aan de kust gesteld was. Er werd gerekend op een krachtigen tegenstand op den oostelijken oever van de rivier hadden de Atjehneezen een versterkt kamp opgericht dat misschien door een 500tal krijgslieden werd bezet, terwijl dichter naar den mond nog drie duizend man vereenigd waren. Met een stoom schip en eenige gewapende sloepen naderde een gedeelte onzer troepen met Generaal Köhler aan het hoofd het strand. De onzen werden met een scherp geweervuur ontvangen, maar zij zorgden ook het antwoord niet schuldig te blijven, terwijl ook van de ter reede liggende valler, ten einde de verloren sterkte te herwin- schepen aanhoudend werd gevuurd. Een ver- j nen. sterking werd genomen, het terrein zoo nauw keurig mogelijk onderzocht, en daarna keerden onze troepen naar boord terug. Twee dagen later werden alle troepen ontscheept, waarbij de Atjehneezen in dichte drommen kwamen aansnellen en zich met klewang en bajonet dapper verweerden. Tegen het snelvuur van onze achterlaadgeweren waren zij echter niet bestand. De meeste volken van Neerlandsch- Indië hebben in oorlogstijd hun voorvechters deze gaan bij den aanval voorop, onder het uitvoeren van een soort van krijgsdans, tandakken heet dat, terwijl zij onder woeste gebaren de wapens zwaaien en zich als razenden op den vijand storten, alsof zij geheel blind zijn voor bet gevaar. Ook hier streden die voor vechters te midden van den kogelregen met onbesuisden moed. Zoodra de landing was bewerkstelligd werd een aanval beproefd op het versterkt kamp waarvan wij reeds gesproken hebben, maar de steile muren waardoor het aan de voorzijde werd verdedigd, maakten een bestorming onmogelijk, hoewel de aanval met een gedeelte der artillerie werd ondersteund. Een tweede poging, nog dienzelfden dag be proefd, liep insgelijks vruchteloos af. Die aanval kostte ons negen dooden en een vijftigtal gekwetsten. 80 man. We moesten dat fort toch hebben eer aan verder doordringen kon gedacht worden. Er werd gelast dat den volgenden dag door het geschut der schepen een bres in het muurwerk I moest geschoten woiden. Deze maatregel had 800n Jen omtrek te bezichtigen. Met dit doel het gewenschte gevolg bet duurde niet lang gjDg hij de stelling rond, vergezeld van een hoofd of de muur kreeg een opening, de onzen ruk- officier. ten binnen, doch de Atjehneezen hadden in- recht tegenover den vijand, ontving hij middels het hazenpad gekozen en waren dieper 8chot in de borst. Weinige minuten later had landwaarts ingerukt. hij opgehouden te leven. Generaal Kohier achtte het noodzakelijk, zoo H. spoedig mogelijk vooruit te dringen. Daarvoor waren twee redenen vooreerst was de kwade moeson, de regentijd niet ver meer ver wijderd, als wanneer het oorlogvoeren in deze de toestand, toen de Compagnie Kort daarna, in ’t begin van deze eeuw, kwamen de Buitenbezittingen in handen van de Engelschen. Toen na de herstelling van onze vrijheid de Indische koloniën werden teruggegeven, kregen we ook onze oude posten op Sumatra weder, maar het duurde tot in 1824, eer de betrekkingen met Atjeh geregeld werden. Vijf jaar vroeger had de Sultan met Engeland een verdrag gesloten, waarbij aan laatstgenoemd rijk de alleenhandel was toege zegdbij het Londensch tractaat van 1824 werd die bepaling ingetrokken, den Nederlanders werd het recht toegekend, met de Atjehneezen overeenkomsten aan te gaan tot bescherming van hun eigen handelsbelangen en die der Engelschen. Het fort Marlborough, dat de Engelschen ten Noorden van de stad Benkoelen bezet hielden, werd ons afgestaan. Daartegen moesten wij ons verbinden, onzen invloed zoo aan te wenden, dat de zeevaarder en de han delaar een voldoende mate van veiligheid ge noten, zonder dat we de onafhankelijkheid van Atjeh bedreigden. Spoedig bleek dat de taak welke wij op ons genomen hadden ver van gemakkelijk was Bij den zwaren strijd, dien wij te voeren hadden om ons gezag op Sumatra te handhaven, schaarden de Atjehneezen zich meermalen aan de zijden onzer vijanden. Ook maakten zij zich herhaaldelijk schuldig aan zeeroof; zij plunderden de havenplaatsen aan de Westkust, of randden Nederlandsche en Engelsche schepen aan. Daar kwam nog meer bijdewijl zij voor den arbeid in hun pepertuinen veel handen noodig hadden, roofden zij menschen op het nabij gelegen eiland Nias, en maakten die tot slaven. Van onze zijde maakten wij den toorn van Atjeh gaande, door het in bezit nemen van Baros en Singkel, ten Zuiden van Atjeh gelegen. In 1855 werd er wel een nieuwe schikking ge maakt, waarbij alle eischen van weerszijden werden ingetrokken, maar er kwam weinig verandering. De zeeroof werd niet beteugeld, wij zagen ons genoodzaakt een expeditie naar Nias te zenden om het gruwelijke menschen- stelen tegen te gaan, terwijl de Atjehneezen gezanten zonden naar den Sultan van Turkije, om aan dezen de souvereiniteit over hun rijk RI \IMS El 111111.1 nm iilid won rmisinii i

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Friso nl | 1896 | | pagina 1