AANBESTEDING.
Hindeloopen en Stavoren.
De Jeugd.
aanbesteden
Indrukken.
ZATERDAG 23 JANUARI 1915.
No. 4.
41ste Jaargang.
Officieel Gedeelte.
Binnenlandsch Nieuws.
le. Het onderhouden van
de Gemeentewerken en ge
bouwen gedurende 1915, en
2e. De levering van school-
behoeften voor 1915, als:
a. leer- en leesboeken;
b. bindwerk en carton-
neeren van boeken
c. schrijfbehoeften, waar
onder worden verstaan leien,
pennen, griffels, potlooden,
enz.
H.
troep
land,
Uitgave van T. GAASTRA Bz.
firma H. BRANDENBURGH Zoon
te WORKUM.
De verhuizing der Eugelsche geïnterneerden.
Maandag had de van dag tot dag uitgestelde
verhuizing der geïnterneerde militairen te Gro
ningen naar Bodegraven naar het fort Wer-
nickerschans, dat geheel door een breeds diepe
En dan vervolgt hy
’de taak om dat leelyke gebrek in ons volks-
werken de ouders
we nooit tot ons
Dit blad verschijnt des Zaterdags en kost per halfjaar 50 cents
Per post f 0.65. Enkele Nos. 3 ets. Ingezonden stukken Donder
dags in te zenden. Advertentiën Vrijdagmorgens vóór 11 uur.
Tot plaatsing van adv. en reclames voor Handel, Nijverheid en
van den landsverdediger geklemd. Dat geeft een
opschudding van belang. De luitenant komt zien
wat er aan den hand is. Hy ziet hoe de soldaat
de beestjes tracht te kalmeeren en hoe deze
nydige pogingen doen om uit den knel te ge
raken. De luitenant tracht ernstig te zien
een ordeverstoring in den troep kan hy toch
niet toelaten. Hij byt zich op de lippen om niet
te lachen en vraagt quasi-gestreng opheldering.
Als deze gegeven is, lacht hy mee en vraagt
wat de soldaat toch met de diertjes wil aan
vangen. Meenemen natuurlyk en dan opzenden
naar huis. Ze hadden nog een leeg konynenhok
thuis staan, daar kenden ze wel in. En ’t zou
den leuke speelmakkertjes voor de broertjes en
zusjes zyn. De Initenant doet een goed woordje
ten gunste van de angstige eekhoorntjes be
toogt, dat ze nooit in leven zullen bly ven als ze
in zoo’n hokje worden opgesloten. Daar dan,
en met een zucht geeft de landsverdediger z’n
gevangenen de vryheid terug. Zoo liep dat inci
dent voor de betrokken persoon en diertjes
goed af.
Den volgenden dag kwam ’t bericht: Ant
werpen is gevallen.
(Wordt vervolgd).
De prys der Advertentiën is van 1—5 regels 25 cents, elke
regel meer 4 cents. Grootere letters naar plaatsruimte. Buiten
Friesland, uitgezonderd Familieberichten, 10 ets. per regel. By
abonnement belangryk lager.
Geldwezen buiten de prov. Friesland is uitsluitend gemachtigd het Alg. Adv.-Bureau D. Y. ALTA, Warmoesstr. 76-78, Amsterdam.
Zigeuners.
De duinen onder Loosduinen, worden sinds
Nieuwjaar onveilig gemaakt door een troep
Zigeuners, die daar ten getale van 12 met een
woonwagen bij De Wildhoef hun bivak hebben
opgeslagen tot groote ontsteltenis van de rustige
bewoners, die nimmer in de stille duinen aoo
iets zagen.
De vrouwen van het gezelschap rooken en
pruimen tabak zoo goed als de mannen. Ia
de bosschen zoeken ze egels en maken daar
een lekkernij van. Ze trachten de vele wan
delaars te bewegen zich de toekomst uit de
hand te doen voorspellen en vragen anders
om aalmoezen. De luidjes worden nauw
lettend be <vaakt door de politie. Die van
Loosduinen heeft hen verdreven op Haagsoh
gebied. Den Haag heeft zich nu ook ontfermd
over een driejarig kind, dat men maar geheel
naakt liet rondkruipen, en het in een inrich
ting geplaatst. Uit Den Haag komen velen
kiekjes nemen van dit natuurvolkje en een
onzer schilders maakte er een prachtige tee-
kening van. Met hen te dreigen ze over de
Duitsche grens te zetten, wist de daar gesta-
tionneerde boschwachter de nomaden in toom
te houden.
gracht omringd is, plaats. Vijftien honderd
man hielpen mee om den inventariskribben,
beddegoed, stoelen, tafels, eetgerei enz., over
te brengen.
Er zyn er ook, die er een weinig anders
over denken dan De Genestet doet in zyn
>Aan de Hollandsche Jongens», waaruit we
hierboven een paar regels aanhaalden.
Die meenen dat het wel goed zou zyn, dat aan
de tuchteloosheid onder de jeugd nu eens een
einde wordt gemaakt.
Onder diegenen behoort wel in de eerste
plaats de in ons land bestaande Tuchtunie ge
noemd te worden.
En deze vereeniging meent dat het de school
is, die in dezen een goed werk kan doen.
De vereeniging heeft aan alle gemeentebe
sturen hier te lande een verzoek gericht, waarin
gevraagd wordt dat de gemeentebesturen er
by de onderwijzers op zullen aandringen dat laatst
genoemden de kinderen zullen wyzen op het
verkeerde van ongepaste handelingen.
Wy laten hier nu volgen hetgeen een onder
wijzer schryft over het adresverzoek van de
Tuchtunie.
Wy, onderwijzers, betreuren het dat er in
ons land, dat ook Christelyk en beschaafd
heet net zoo goed als de oorlogvoerenden
nog een dergelyke Unie blijkt noodig te zyn.
Wy keuren het lastig vallen van vreemdelingen
het moedwillig vernielen van alles, wat los en
vast zit, door de jeugd en de jongelingschap
ten zeerste af. Dat hebben we steeds gedaan,
in school on daarbuiten. We hebben verboden
vermaand en gestraft, we hebben met ouders
en andoren gesproken, we hebben in kranten
en boeken geschreven, we hebben dit euvel in
ons volk steeds en overal ten zeerste afgekeurd,
en we blyven dat doen. En daarom is het
adres-verxoek van de Unie overbodig. Zij vraagt
ons iets te doen dat we al lang deden, geheel
vrijwillig, en de enkelen, die zich niets van het
gedrag der jeugd op straat aantrokken, zy zul
len het ook nu nog niet doen. Met onwillige
honden is het slecht hazen vangen. De beste
reglementen zullen van een laks onderwijzer
hoogstens een machine maken. Wjj keuren het
baldadige in ons volk af, even goed als ieder
ander, wy nog meer vaak dan anderen, en wjj
bemoeien ons er mee, omdat wy invloed op de
jeugd hebben, meer dan een gewoon burger.
En hebben we dat niet, dan zyn we niet op
onse plaats, dan ontbreekt ons iets. En krygen
we nu de gevraagde aanschrijving van het ge-
meente-bestuur, dan zullen we.... ja, dan moeten
we de kinderen op *t verkeerde van dergelyke
handelingen wyzen als het tenminste in
onze plaats geschiedt, anders ware het mis
schien slapende honden wakker maken. Maar
of we het nu gedwongen beter zullen
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van
WORKUM zullen op Zaterdag den 30steu
Januari 1915, ’s middags 12 uur, onder de
ingezetenen
De bestekken en voorwaarden liggen ter in
zage ter Secretarie in de gewone kantooruren
terwyl daarvan exemplaren zijn te bekomen
tegen betaling van f 0.50.
De gezegelde inschryvingsbiljetten worden
ingewaeht op den dag der besteding, vóór 12
uur ’s middags.
Workum, den 19 Januari 1915.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
W. KROESE, L. B.
De Secretaris,
A. de VRIES.
en
dan komen
Vechtlustig.
Maandagmiddag zateneonige landweerman
nen in het café Hartgen, op het eiland, to
Almelo. De landverdedigers waren buitengewoon
luidruchtig.
Zij werden daarom door don rijksveldwachter
de Jong vermaand tot een moer rustig samen
zijn.
Deze vermaning deed bij twee hunner, gebr.
Perik, een oorlogszuchtige stemming ontwa
ken. Ze grepen den veldwachter aan en mis
handelden hem. Een der oogen was geheel
gezwollen, terwijl het hoofd bovendien een
viertal bloedende wonden vertoonde. De aan
vallers werden tenslotte overmeesterd en zullen
waarschijnlijk wel geen aangename herinneringen
krygen aan hun vrijen Maandagmiddag.
St. Elmusvuur.
Maandag der vorige week hebben twee
douanebeambten die zich even buiten het
stadje Sluis bevonden, met het St. Elmus-
vuur kennis gemaakt. Een hunner deed daar
over het volgende verhaal:
’t Was 's avonds zes uur, en mjjn collega
en ik bevonden ons in den Waterhoek op een
vlakken weg, die door het openveld loopt.
Het was bar slecht weerer woei een he
vige storm met sneeuw en regen. En boven
ons waren zulke onheilspellend donkere wol
ken samengepakt, dat wy besloten haastig op
huis aan te gaan. Toen, plotseling, dreunde
er een zware donderslag. Even later zie ik
onder aan de koperen taas van mijn wandel
stok een vreemd fel wit licht uitstralen.
Ik toon het mijn makker. Het scheen of
er twee gloeiende luciferskoppen wonderlijk
fel uitstraalden, en niet op de taas zelf, maar
aan weerskanten er los van op enkele milli
meters afstand. Doch verbeeldt u onse ver
rassing, toen we datzelfde witte lichten, die
zelfde geheimzinnige uitstraling waarnamen op
al de punten der baleinen van zyn paraplu,
langs den rand van onze petkleppen, op onze
knoopen, om de toppen van de gehandsohoende
hand van myn makker als 'n lichtenden ring.
Een groote plak wit gloeiend licht kon ik niet
weggeveegd krijgen van myn wollen das. Eu
op alle gedeelten van onze kleeding, die uit
staken, stonden diezelfde witte vlammetjes.
»Wij waren zoo verschrikt, dat we ’t opeen
loopen zetten Toch voelden we niets, ook
geen warmte als we er met de hand aankwa
men. Het duurde ongeveer tien minuten. Toen
was ’t even plotseling weg als 't gekomen was.
D’r werd rust gecommandeerd. Niemand had
gemerkt dat we een zyweg waren ingeslagen
en dat we nu midden in ’t bosch zaten. We
gingen in groepjes aan den weg zitten praten
en lachen. We zagen in ’t rond. Hé, hoe mooi
was ’t toch hier. Dat ’t ons ook zoo plotseling
opviel. Nooit eerder was ons oog d’r op gevallen.
Maar nu, nee, we stonden verstomd. Die eenige
mooie herfstkleuren aan de bladeren, die ryke
schakeering en dan in de verte die stille pracht
van de altyd bruine hei en daar tusschen de
woeste, witte zandkoppen. Dat alles beschenen
door een heldere warme zon, aan een onbe-
wolkten hemel. Een aanblik, *t penseel van een
schilder waardig. We zwegen, ontroerd als we
waren door ’t machtige schoon van hei en den
in herfstkleed.
Dan plots kwam de werkelykheid. Heel uit
de verte kwam een donder aanrollen. Zooiets
als den donder van een onweer, dat ver af is.
Maar de lucht verried niets ’t kon niets
anders zyn dan kanongebulder. Zou misschien
de voorgenomen actie tegen Antwerpen een
aanvang hebben genomen Allen zagen op, ook
de officieren, die in druk gesprek waren. De lucht
werd nauwkeurig bestudeerd neen, we zagen
't aan hun bewegingen, zy ook vermoedden dat
’t beleg van België’s bolwerk, waarover de cou
ranten in den laatsten tijd herhaaldelijk schreven,
begonnen was.
Da rust was geëindigd. Zwygend werden de
uitrustingen omgehangen en de troep marcheerde
verder. Onophoudelijk klonk nu dof gedonder
uit ’t Zuiden. De stemming was bedorven, 't
luidruchtige was weg. Gezang en gelach werd
niet meer vernomen. Nog werd d’r gesproken,
niet luid-rumoerig, doch zacht. De bekoring van
den schoonen herfstdag was verbroken, allen
gevoelden weer, wat de werkelykheid was. En
ieder bad diep medelijden met z’n broeders, die
daar in 't oorlogsland, met zulk prachtig weer,
moesten vechten, moesten moorden, vernielen.
En ieder gevoelde ’t ruwe, ’t onmenschelijke van
den oorlog. Den geheelen weg naar Tilburg werd'
geen scherts vernomen. Allen waren te veel met
eigen gedachten bezig.
Nog altyd donderde ’t kanon in de verte, ’t
Kanon, dat zoolang de wereld reeds beheerschte
en nu, spyt alle beschaving en vooruitgang, de
wereld nog beheerscht. Oorlog 1 welk een ver
schrikking, wee, jammer en ellende brengt gy
toch met u mee. Wanneer vrede
Een week later. Ik moest op wacht en met
my nog acht anderen. Onze wacht bestaat in ’t
bewaken van den Bredaschen weg. Even over
den spoorweg in een café is een kamer tot wacht
lokaal ingericht. Daar liggen een tiental stroo-
zakken, waarop we ’s nachts kunnen rusten, na
afloop van ’t schilderen. Een dubbelpost staat
een paar minuten van ’t wachtlokaal; vóór 't
wachtlokaal staat een post voor ’t geweer, om
te waarschuwen als er iets niet in orde is.
Onophoudelijk dondert nog ’t geschut. Dat
gaat nu al een week lang. Onze veronderstelling
dat Antwerpen belegerd zou worden, nu juist
een week geleden, is waar gebleken. En de be
roemde 42 cM. mortieren zyn nu al een week
bezig, dood en verwoesting te brengen in en om
de veste. Telkens en telkens passeeren ons
groepjes menschen, met een karretje of een
kruiwagen vol huisraad. Vluchtelingen. Wat
toch een vreeselijk gezicht, al die menschon met
hunne bedroefde gezichten. Velen met angstige
oogen, nu ze weer soldaten zien. De meesten
met achterlating van al hun bezittingen, anderen
met ’t hoog noodige, weer anderen met dingen
waar ze niets, hoegenaamd niets mee kunnen,
maar in zenuwachtigen haast alles van gerief
en waarde achterlatend. Troostelooze aanblik.
Steeds grooter wordt de stroom van vluchtelingen,
steeds jammerlijker de aanblik. Ge kunt ’t zien,
dat ook de allerminst bedeelden wegvluchten.
Zij hebben niets te verliezen dan 't leven, maar
nietwaar, zy willen evengoed aan den dood ont
komen. We spreken zoo nu en dan vluchtelingen
-- ---aan. Dadelyk schrikken ze op en ze zien je schuw,
byheid der troep geraakt. Een soldaat springt angstig aan. De vrees zit d’r dik in. Maar we
toe en eer de vlugge, schuwe diertjes weten stellen ze gerust en dan vertellen ze eentonig,
wat er gaande is, zitten ze beiden in de armen met matte stem, van leed van ellende. Die
ver
doen dan vroeger, toen we ’t vrijwillig deden,
of er meer kracht van ons zal uitgaan, of het
meer zal uitwerken, zóóveel, dat het euvel niet
meer voorkomt, ik betwijfel het zeer. Zeker, wij
zullen ons gezag doen gelden als we van onbe
hoorlijkheden op straat hooren, we zullen het
kwaad zoo mogelijk trachten te voorkomen,
maar we zullen het niet kunnen keeren, tenminste
niet altyd. Want het kwaad zit dieper, wij
moeten hulp hebben.
En dan vervolgt hy even verder: De ouders,
die kunnen in dezen veel, op hen vooral rust
’de taak om dat leelyke gebrek in ons volks
karakter te verhelpen. Van huis af moet de
verbetering beginnen,
niet mee.
doel. En dan verder allen, die zich op straat
bevinden. Als daar een vreemde door onze dor
pen en steden trekt, en hij wordt lastig geval
len, dan moeten de omstanders daar niet om
lachen, zij mogen het door woorden en gebaren
niet aanmoedigen en evenmin den bedryver
aan een gerechtvaardigde straf onttrekken. En
dat alles gebeurt toch maar al te vaak, zooals
ieder wel heeft gezien. Hoe vaak is ’t gebeurd
dat de politie werd tegengewerkt, als er pogin
gen werden gedaan om de bengels in handen
te krygen, hoe werd er gejuicht als dat mis
lukte! Ouders en burgers moeten met onder
wijzers en politie samenwerken. Waar men de
jeugd onbehoorlijk ziet optreden, daar moet ieder
burger wie hij ook zijn moge het recht
en de plicht hebben handelend op te treden.*)
Telkens en telkens weer moeten de bengels voelen
dat ze nergens ongestraft hun euveldaden kun
nen bedrijven, hij moet in eiken burger een
waker voor de algemeene veiligheid zién. En
komt de politie opdagen, dan moet die geen
tegenwerking ondervinden, maar zij moetgehol-
pen worden. En is het misdrijf straf waardig,
dan moet er snel recht worden gedaan, zoo
mogelyk terstond. Dat alles zal afschrikken. De
lastige elementen zullen zich nergens veilig ge
voelen en daardoor zij het dan ook noodge
dwongen hun afkeurenswaardig werk staken.
Omdat we ’t geheel met dien onderwyzer eens
zyn in dezen, hebben we zijn meening hier
opgenomen.
’t Is zooals hij zegt: door samenwerking van
ouders en burgers met onderwijzers en politie
kan men tot verbetering komen.
De compagnie staat aangeb eden op de binnen
plaats van de cavaleriekazerne. ’t Is nog vroeg,
zeven uur, maar heel duidelyk klinkt ’t onop
houdelijk gestamp der vele en velerlei machines
in de fabrieksstad. Er wordt weer gewerkt, hard
gewerkt, de oorlogsdruk, die in ’t begin der
mobilisatie ’t werk deed stilstaan, doet zich bjjna
niet meer gevoelen.
De troep zal uitrukken, de kapitein comman
deert, de officieren plaatsen zich voor hun secties.
Wy gaan den Bredaschen weg op. Zwijgend,
flink in den pas, wordt er gemarcheerd. Buiten
de bebouwde kom wordt »in gelid vry« gegeven.
De kelen komen los ’t heerlijke najaarszonnetje
lokte uit tot zingen. Frisch en helder klinken
de oud-Friesche zangen langs den weg. De
stemming zit er vandaag in, merkt een op. Ja,
hoe zou ’t anders kunnen. De weg mooi effen,
zoodat *t marcheeren gemakkelyk valt en heer
lijk belommerd door oude knoestige eiken. Een
vriendelijk schijnend zonnetje, niet te warm. Niet
te veel discipline in den troep, zoodat ge naast
een vriend kondt loopen. Ziedaar alles wat we
redelyker wyie konden wenschen.
De kelen worden droog, de veldflesch wordt
te voorschyn gehaald en duchtig aangesproken.
Zoo nu en dan klinkt nog een lied, maar de
meesten zijn druk aan ’t praten en lachen. De
jool-stemming zit er voorgoed in. Plotsjeen ge
ritsel in de bladeren. Allen richten ’t oog er
naar. Twee eekhoorntjes zyn spelende in de na-
de vlugge, schuwe diertjes weten stellen ze gerust en dan vertellen
met matte stem, i.
mist z’n vader, die z’n broer, z’n zus, z’n
loofde.
Langer nog duurt ’t zien van ellende. Telkens
weer aan passeerden ze en de laatsten, die ik
tydens m’n op post staan aansprak, vertelden
dat ’t bombardement van Antwerpen begonnen
is. Reeds is da vlucht algemeen en straks zullen
zeker nog veel meer de Bredasche weg afkomen.
Dan, als m’n wacht voor vier uren afgeloopen is;
ga ik naar binnen, waar m’n kameraden, stil,
star voor zich uitziend, aan tafel zitten. Er werdt
heel weinig gesproken ieder ziet en voelt
iets van ’t wee, dat deze menschen overkwam.
's Nachts van 122 stond ik weer op post.
Nog steeds fel kanongebulder, onophoudelijk en
zwaar, nog steeds vluchtelingen, massa’s niet te
tellen. We vragen niet meer, we kunnen niet
vragen en *t aantal dat passeert is te groot ge
worden.
En straks als de wacht afgeloopen was en we
gingen uitrusten, herinnerden we ons weer die
bleeke gezichten en rood geweende oogen, spre
kende alleen van ellende.
eentonig,
RISO
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
voor de Gemeenten Workum, Hemelumer Oldephaerl en Noordwolde.
U heb ik lief, mijn blauwgekielde,
Mijn Hollands frisch ontloken jeugd.
De Genestet.
In Duitsehland bestaat zoniet» reeds, meenen we.
gciunnv, Xxicaa oviuant npuiigv uau. VlccS Alb U 1 U.1IL