Aide roiteii litle bjar nat maklik fam
Ilindeloopen en Stavoren.
T
ZATERDAG 24 APRIL’1915.
No. 15.
41ste Jaargang.
Binnenlandsch Nieuws.
ONDER SOLDATEN.
Tot plaatsing van adv. en reclames voor Handel, Nijverheid en Geldwezen buiten de prov. Friesland is uitsluitend gemachtigd het Alg. Adv.-Bureau D. Y. ALTA, Warmoesstr. 76-78, Amsterdam.
H.
Wy hawwe tominsten al
Ha wy ferside
Mar hat it mei jo
•S
Uitgave van T. GAASTRA Bz.
firma H. BRANDENBURGH Zoon
te WORKLJM.
Dit blad verschijnt des Zaterdags en kost per halfjaar 50 cents
Per post f 0.65, Enkele Nos. 3 ets. Ingezonden stukken Donder
dags in te zenden. Advertentiën Vrijdagmorgens vóór 41 uur.
as it wyfke yn ’e
K. is zeer gezien bij de compagnie en hij ver
dient het. Z’n opgeruimde stemming, z’n humor
zoo pittig en gezond ze doen zoo wel
dadig aan in het vaak zoo ongezellige soldaten
leven.
(Wordt vervolgd).
him ek in bytsje gemeld had, van den dokter kwartierziek ge-
kregen had en zich toch in een kroegje begaf
om een partijtje te biljarten. En nu trof 't juist
dat de serg.-majoor ook in dat cafeetje vertoefde.
Natuurlijk zou deze in gewone gevallen niet
weten of iemand in z’n kwartier moest blyven,
maar dit viel hem terstond op. Hij had dien
morgen gezien, dat de nieuwelingen zeer druk
naar den dokter gingen, zeker om een beetje
de lijn te trekken. Hy vroeg ben jy vanmorgen
ook niet voor den dokter geweest vriend. Wat
moest K., ’t zaakje verdraaien, neen dat ging
niet, ’t ziekenrapport zou z’n schuld aan ’t licht
brengen. Hy zei dus heel kalm, dat hy kwar
tierziek van den dokter had. ’t Gevolg was na
tuurlijk een rapport en zoo kwam 't dat hy nau
welijks twee dagen in B. al straf te pakken had.
’k Geloof evenwel, dat 't hem zeer koud liet,
tenminste bij den dienst of op wacht liet hij
door niets blyken, dat de straf hem onaangenaam
was. K. lag in onze sectie en liep bij ’t mar-
cheeren in een van de voorste dubbelrotten. Hij
was m’n buurman en zoo kwam ’t, dat ik al
spoedig met hem bevriend raakte. Trouwens,
hij had d’r de slag van de jongens voor zich in
te nemen. Altyd was hij even opgeruimd en de
heele sectie brulde soms van 't lachen, als hij
weer van z’n sterke stukken opdischte. K. kwam
uit Duitschland zooals ik boven schreef. Hy was
koetsier by een groote meneer en had zooals hij
’t zelf zei een reuzenleven. Die groote meneer
reisde veel en K. vergezelde hem daarbij steeds.
Zoo kwam ’t dat K. bij ’t uitbreken van den
oorlog met z’n meester in Denemarken vertoefde.
Hy, als reservist moest in Holland onder de wa-
Wanneer de omstandigheden dit niet
onmogelijk maken, zal het streven op den
voorgrond staan den normalen termijn niet te
overschrijden Zeer waarschijnlijk zal het
daartoe noodig blijken later ook voor de
lichting 1917 uitzonderingsmaatregelen te ne
men.
De prys der Advertentiën is van 15 regels 25 cents, elke
regel meer 4 cents. Grootere letters naar plaatsruimte. Buiten
Friesland, uitgezonderd Familieberichten, 10 ets. per regel. By
abonnement belangrijk lager.
eene beslissing worden genomen, wan-
ek wol langernóch dórre hwent hy stapte, nei ’t
er syn kofje opdronken hie, mei saun haesten
ta de bakkerij ut. Seis stie er ek al wer ónder
opsicht en as men him nou ek ris oer it mat
kaem, dan siet der ek for him, in noch grou-
wer skrobbearing op as dat er syn trye ónder-
danen techte to jaen.
It durre al net lang of hy foun syn manskip-
pen al. Foartynienen seoed er hjarren it man-
Heele varkens tot worst.
Nu de uit voer van geslachte varkens naar
Duitschland beperkt ia, maar uitvoer van worst
op consenten is toegelaten, wordt aan som
mige exportslagerijen bijna uitsluitend worst
gemaakt voor uitvoer. In een der exportsla-
gerijen van Os zijn de vorige week op één
dag 45 varkens geslacht, waarvan alle vleesch
tot worst is verwerkt en aldus uitgevoerd.
Een dappere.
Maandsg vervoegde zich aan het vluchte
lingenbureau te Haarlem een Belg (Waal)
in een zoo goed als ontoonbare kleedij. Het
was geen uniform en toch was het wel weer
een uniform.
Hij was van den val van Antwerpen af aan
het front gewefs1: Twee van zijn broeders waren
gesneuveld, hij zelf liep als eerste verwonding
een schot op van een matten kogel aan het
been.
Aan de Yser brak hij in de loopgravenoor
log een been, werd verpleegd, ging weer
naar ’t front terug do ch werd nu een week
of drie geleden door tal van kogels getroffen
bijna in alle deelen van het lichaam en gevangen
penen komen, z’n meneer diende als Duitsch
reserve-officier. Z’n reis uit Denemarken naar
Holland ging met groote moeilijkheden gepaard,
z’n uiterlyk van iets Engelsch type wekte soms
achterdocht, maar z’n vloeiend Duitsch hielp hem
d’r door. Maar en hier geef ik K. het woord
jongens, ik dacht, je moet eerst nog naar je
woonplaats, dichtbij Keulen, zoo kun je in Hol
land niet aankomen. En ik ging, zonder dat ze
me lastig vielen. Ik denk zoo, zie dat gaat goed,
morgen zit ik goed en wel in Holland, ga eerst
een dagje naar huis en meld me dan bij de
commandant in L. Maar ik loop daar de laat
ste avond in Keulen en daar komt me een Duit-
sche patrouille heel beleefd verzoeken om hen
te volgen. En och brave, wat moest ik, ik ging
mee, lang niet lekker. Ze brachten me voor een
officier, zoon isegrim. Ze vroegen me wie ik
was en ik aan ’t vertellen. De commandant
knikte, m’n uitleggingen waren zeker voldoende
en ik toonde het telegram, waarby ik met spoed
in Holland onder de wapenen werd geroepen.
Ik dacht, dus dan zijn de geruchten ook niet
waar, dat ze met Holland en Belgie en Frank
rijk en ik weet niet meer met wie al meer in
oorlog zijn. Want ze behandelden me heel vrien
delijk en zeiden dat ik kon gaan.
Maar alles was in Keulen gesloten, waar zou
ik loopen, ik vroeg dus of ze mij hier ook voor
een nacht konden herbergen. Met alle pleizier
en ik kreeg een net kamertje, ’s Morgens wekte
een soldaat me en ik kreeg een heerlijke kop
thee met volop eten. Ik verbaasde me daarover
natuurlijk, maar alia binnen was het en het
had goed gesmaakt. Toen verdween ik en sloeg
de richting naar ’t station in. Daar zagen ze
zeker voor een vrijwilliger aan, tenminste
ze duwden me in een Wagen met soldaten en
burgers. Ik informeerde r’s even, welke richting,
want brave, daar had ik m’n hachje toch nog
te lief voor, om naar België of Frankrijk te
worden gezonden. Naar Wezel luidde het tot
myn groote geruststelling. Toen was ’t in orde,
en ik zong dapper de Duitsche liederen mee en
schold vreeselyk op die domme Belgen. Ja, je
moet zoon beetje meehuilen in het koor, maar
daarvoor kreeg ik dan ook ruimschoots m’n deel
van de versnaperingen, die rondgedeeld werden.
Ik nam alles dankbaar aan en dacht, wie weet
wanneer ik weer r’s zoon goede dag beleef. M’n
medereizigers waren natuurlijk vol van den oor
log en zagen in mij een kriegsmakker en ik
liet hen in die meening, hetgeen voor mij na
tuurlijk öqk verreweg het voordeeligste was.
Zoo kwam ik met de anderen in Wezel aan en
trachtte me daar te verdonkeremanen. Halt was
het al gauw en ik werd voor een strenge officier
met barsch uiterlyk gebracht. Wat ik wou.
Naar Holland. En met deze trein meegekomen.
Papieren. In orde. Donnerwetter, wie heeft je
permissie gegeven mee te reizen. Ze hebben me
d’r ingeduwd ondanks m’n protesten. Doorloopen.
Zoo ontsprong ik dus voor de tweede maal den
dans. Gelukkig bereikte ik nu zonder verdere
incidenten de grens en werd met open armen
door de Nederlandsche posten ontvangen. Ik
ging eerst zooals ik me voorgenomen bad naar
m’n ouders, bleef daar een dag en meldde me
toen te L. Ik gaf de reden op, waarom ik zoo
laat was en daar werd genoegen mee genomen.
Ze waren geloof ik blij dat ze me weer zagen.
Was je al lang in D. vroeg ik. O ja, al zes
jaren. Kwam je nooit in Nederland. Nee, een
maal en toen knipten ze me omdat ik deserteur
was. Maar m’n goeie menschen zei ik, ik heb
toch aan de Minister geschreven, dat het me
toen niet pastte en dat ik het volgend jaar wel
een dag of wat langer werken wou. Heb je be-
wjjs dat de minister je uitstel van herhalings
oefening gegeven heeft. Ja, maar dat zit in m’n
Zondagsche broek en die is nog in Duitschland.
Maar ik had het natuurlijk niet en dat wisten
ze drommels goed. Ja je kunt ze toch maar niet
gauw beetnemen, ha. ha. En kreeg je straf?
Och ze stuurden me zeven weken naar het ho
tel >de houten lepel. Wat ja wat denk je ze
ven weken militaire desertie en zeven weken
nadienen. Eerst duwden ze me in de provoost
en toen kwam de kapitein van de wacht
waarby ik toevallig vroeger oppasser was vra
gen Zeg hoe kom jy hier. Ja kapitein ze wa
ren me te vlug af en nou mot ik brommen.
Maar man wil je niet liever in het onderofficie
renarrestantenlokaal zitten. Heel graag natuur
lijk. Nu dat sta ik je toe en hij bracht me zelfs
twee boeken met zeer pientere verhalen over
krijgslisten. Ik was natuurlijk zeer dankbaar,
maar de krijgslisten waren me te oud en ik
ging wat op de tafeHiggen maffen. Later brach
ten ze me, nu ja je weet wel naar dat beroem
de hotel. Enfin ik heb voor 14 dagen desertie
14 weken straf gehad, dus dat kon ook nog al
en ik gevoelde me zeer tevreden, toen het af-
geloopen was. En ik heb hem maar gauw weer
gesmeerd naar D. Maar nu zit ik helaas weer
hier. Hallo jongens, wie nog kwatta of splen-
dosigaretten. Heel billyk. Ik verdien d’r niets
aan. Allemaal goedertierenheid van mij. Hallo
jongens, komt zien en koopt ze van mij. K. is
koopman geworden en heeft d’r de slag van.
newaer oplêze, hwerom as hja niis fen hjar post
wierneMar ien fen de tsjinders wie sa biredt
dat dy sei»Hwet is dat 1<
wést? Biwiis us dat ris!
seis ek ris lüzen Binne jy der faeks ek ris
twisken ut knypt?
in moai hoart om jo socht
De brigadier tocht do krekt
brannettelsHo stiller ho better.
Lichting 1916.
In de Memorie van Antwoord betreffende
het wetsontwerp houdende bijzondere maatre
gelen met betrekking tot de lichting 1916
zegt de regeering, dat de aanleiding tot de
indiening van dit wetsontwerp werd gevonden
in de omstandigheid, dat eerlang alle bij de
onbereden korpsen ingedeelde militieplichtigen
der lichting 1915 zullen zijn ingelijfd van
de lichting 1914 behoeft nog slechts een
kleine groep eerstdaags te worden ingelijfd
en dat, om desvereischt zoo vroeg moge
lijk de lichting 1916 voor inlijving gereed te
hebben, met het oog op de volgens de wet
te verrichten werkzaamheden, latere indiening
niet raadzaam voorkwam.
Wanneer naar de meening der regeering
do omstandigheden van dien aard zijn, dat
aan de oudste landweerlichting verlof kan
worden verleend, zal dit geschieden overeen
komstig de toezegging, door den minister van
oorlog in de vergadering van 26 Januari j.l.
gedaan.
Indien de oorlog blijft voortduren zal do
inlijving der lichting 1916 zoo spoedig doen
lijk behooren te geschieden of de lichting
in haar geheel dan wel bij ploegen zal wor
den ingelijfd, kan eerst later worden beslist,
bestaat er echter gegrond uitzicht op het
sluiten van den vrede, dan zal de inlijving
zoo laat doenlijk plaats hebben en in ver
schillende ploegen.
Het bezwaar als zouden de dienstplichtigen
der lichting 1916 nog te jong zijn, om in
dienst te treden, wordt door de regeering
niet gedeeld, aangezien zelfs, als de inlijving
zoo vroeg mogelijk geschiedt, deze slechts 5
maanden voorafgaat aan het tijdstip, waarop
in normale omstandigheden de eerste ploeg
der lichting onder de wapenen zou komen.
Aan den aanmaak van militaire kleeding
wordt onafgebroken met kracht gewerkt. Er
is in de verloopen maanden een moeilijk tijd
vak geweest, waarin de vrees gewettigd
scheen, dat de benoodigde wol, voor het ver
vaardigen van laken, zou komen te ontbre
ken. Gelukkig is sinds dien weder wol ont
vangen. Ondergoed is in ruime hoeveelheid
voorhanden.
Omtrent den duur van het eerste verblijf
onder de wapenen der lichting 1916 kan
eerst
neer tot demobilisatie kan worden overge
gaan.
FRISO.
Mag ik u voorstellen, de mil.-soldaat K., een
speciale amice van me. In B. kwam hy by onze
compagnie. Hij was bij ’t begin der mobilisatie
uit Duitschland gekomen of juister uit Dene
marken, maar dat vertel ik u straks wel uit
voeriger. Natuurlyk was ons regiment en dus
ook onze compagnie al uit L. vertrokken en zoo
moest hij zich melden te H., depot van onze
brigade. Daar had hij eenige maanden dienst
als kamerwacht enz. gedaan bij de jonge recru-
ten, die vervroegd onder de wapenen waren ge
roepen. In Deo. dan kwam aan dat goeie leventje
een einde en hij werd met nog eenige anderen
by onze compagnie ingedeeld. We wisten dat
d’r nieuwen zouden komen, recruten en oud
gedienden en informeerden al r’s hier en daar
naar de namen en burger herkomst der nieu
welingen. Ge kondt nooit weten, als d’r eens
vrienden of kennissen bij waren, zou *t een
welkome afwisseling zyn in ons sleurleven. Maar
neen, geen enkele der namen, die de sergeant
ons op verzoek voorlas kwam ons bekend voor.
En de eerste morgen, dat de nieuwen zich om
brood bij de keukenwagen vervoegden bleken ’t
ook allen vreemde gezichten voor ons te zyn.
Maar een viel ons allen terstond in ’t oog. ’t
Was geen recruut, eer zou men hem voor land
weerman aanzien. Lengte en andere afmetingen
heel normaal, maar de oogen, ja die gaven hem
zeker een bijzonder cachet. Echte guit-oogen,
zoo rond, zoo onbevangen. En dan een flinke,
ietwat resachtige knevel, gedraaid en gewrongen
A la Kaiser Wilhelm de modesnor in Duitsoh-
land verhoogde nog ’t sterk sprekende van
z’n gelaatstrekken. Al dadelyk vormde zich een
kringetje om deze nieuweling en hy vond zeker
die belangstelling vanzelf sprekend, tenminste
geen spoor van verwondering was op z’n gezicht
te lezen. Ik zag hem ook, keek hem r’s goed
aan en ging verder. Wat een leuke kop dacht
ik, maar iets anders trok me aan en de nieu
weling was voorloopig vergeten, Heb je ’t al
gehoord vertelden ze me ’s avonds, dat een van
de pas aangekomen soldaten uit H. al straf heeft.
Nou dat is gauw antwoordde ik, maar dan heeft
ie ’t zeker ook bar aangelegd, want onze kapi
tein straft niet dadelijk. Ja ik hoorde, dat ie een
beetje brutaal tegen de sergeant-majoor optrad,
of nee wacht r’s, dat was een andere van de
nieuwen. Nee dan weet ik ’t ook niet wat hij
misdreven heeft, naaar weet je wie ’t is. Die
vent met z’n rooie snor. K. heet ie geloof ik.
ynienen wirde» en >hja scille er noch fêst wol Den volgenden morgen bleek ’t, dat K. zich ziek
i man I
troch de bakker njueter meitsje.
kop fól gleone kofje komme om der de briga
dier op to traktearjenin kop waerme kofje
«coe er wol goed ynftUle mei sok kèld waer.
Tige wolkom waerd de kofje oannomd, dat
-i mar
oan it siikjen.
fen ’e kjeld.
omt er dochs foartdaelk dy bjitte kofje net op-
petear. Mar midden yn ’t gesprek docht baes
hwenaer scilst’ dy break ar re
ris to plak
Der binne altyd noch al ’n hopen dy gading
meitsje nei ’t baentsjevpelysjaman yn Amster
dam!. In wis bistean en in maklik libben,
wirdt dat wol hjitten. Neat kin yen üntreine
en üntwaeye. Dat is for sa fier ek wol wier,
mar och, ek dat hat tige syn skaedside. Altiden
op dat selde eumetten ein strjitte to pasjen, op
en del rinne te moatten, tominsten sa lyk as ’t
foarhinne wier nou hear ik dat men, en dat
for de wissichheid, elkoar r’s omwikselt, mar
dochs, ientoanich bliuwt it. Ek hat yn great
Mokum de pelysje meastal de büter opfretten.
Nüvere titels binne hjar ommers ek tatocht.
En dan dy nachttsjinst, dat is for de pelysje
ek net alles. Lit hjarren der oan wend wêze,
en derom kin dat noch hwet meifèlle, mar it
nimt net wei, dy nachttsjinst bliuwt in raer
ballêst. Tominsten as it min waer is, en min
waer hat men like goed yn Amsterdam as yn
Warkum. Wóndere staeltjes kin men dan sa
foar en nei, binammen fen dy nachttsjinst üt ’t
Amzterdamske pelysjelibben hearre. Hwet wy
diz’ kear tominsten fortelle wolle is in wier
bard stik at ’e Amsterdamske pelysjenachttsjinst.
It mei dan al lang forlyn wêze, mar it is wier
dat trije fen dy mannen op ’n lette joun, do
it tige min waer wie, by in bakker yn’esmüke,
waerme bakkery glüpten.
Omdat it reinde dat it easde en waeide dat
it rikke, wier it foar in fetsoenlik minske mak
lik yn to skikken, dat dy nachtwachten de
waerme lyte opsocht hiene. De bakker tomin
sten koe ’t skoan fen hjarren op al stiene se
him dan ek ris yn ’t paed. Mar lyk as men
dan wol seit, de minsken-bilagers sliepe noait,
sa trof it hjirre ek. Net mélle lang hiene se
yn ’e waerme bakkery de skrouske lea koestere,
of de feint fen de bakker, dy ’t efkes bótendoar
moatten hie, kaem haljetrawalje wer binnen
mei it boadskip>Der komt de brigadier oan,
mannen! Hy is bjir foart by, al njunken it
neiste hós, jimme kin er net ütgean omdat jimme
him net misrinne kinne mear
Do sieten de rotten al yn ’e félle, fensels.
Ho moast er nou in ütwei socht wirde As
goede rie earne djür wie, scoe dy it dêr wêze
kinne. Allergeloks wist de bakker dy goede
rie te jaen. Hy sei vSjuch, hjir stiet in ftnbi-
dich greate breakarre, der kinne jimme alle trije
wol yn as ’t wêze moat, en it moat nou wêze.«
Sa tochten de manljue ek en mei de treast dat
hwenear de noad op ’t heeehst, de rêdding
neiby is, krópten hja kat efter kat as de blits
yn ’e karre. Baes bakker smiet it lid ta. Bin
nen Bokke.
Mar just wierne se biierdige of der hien jy
de brigadier ek al yn ’e doar.
Baes bakker bigyng mar gau mei him oer it
minne waer te praten. »Och ja,« woe de bri
gadier wol ynskikke, >moai is ’t waer net, da’s
wier, mar de kop stiet er my dochs forkeard
fen dat myn folkje om in bytsje snósterich
waer net op hjar post binne. Mar se kinne
der mar omtinke, dat it moarn in forkeard
rapport for hjarren jowt. Net om ’e nocht
siikje ik nou al in heal óre lang om dy molke
en-bakmantsjes, dat wik ik hjarren.»
Baes bakker stelde foart prikken yn *t wirk
om de hike man in bytsje ta bidarjen to krjjen.
Mei in swiet praetsje fen »net al to koart
wêze», liet de strange
troch de bakker njueter meitsje. Baes liet in
kop fól gleone kofje komme om der de briga-
wol goed ynftUle mei sok kóld
moast dan earst mar efter ’e knopen en dan
mar wer oan it siikjen.
De tryekaert yn ’e karre hiene neat gjin least
mear fen ’e kjeld.
De brigadier dy it wol efkes tiid dwaen moast
drinke koe, rekke aerdich drok mei baes yn
>etear. T' o
lakker ’n forheftige utfal op ’e feint: »Jan,
l___j nou ris to plak
bringe I Dit is nou de trêdde kear al dat ik
dit siz. Dat smoarge ding stiet my de hele
joun al yn ’e wei, mar ik warskou dy datst’
’m er op steande foet ütrijdst’, oars scil ’k ’m
er seis, mei dy er by, ta de doarren ütskoppe 1
As in hountsje skoude Jan de greate brea
karre ta de bakkerij üt, hy hie er wirk mei om
’m oan ’t rêljen to kryen. De brigadier scil
wol tocht hawwe, dat feintsje hat ek net folie
yn ’e bouten, mar just in lege karre ride kinne
Mar sa gauw as de feint de lege karre op ’e
strjitte hie, kaem it lid op en de flearmózen
wjukkelen elk ’n kant üt. Krekt sa gau as se
der yn krópt wierne glupten hja der nou üt.
Baes syn lilkens wie krekt as de brigadier
sines al gau wer bikomd, en de beide mannen
hiene noch al frijhwet mei elkoarren to forpra-
ten, sa ’t it skynde, hwent de brigadier plei-
■tere d’r noch al efkes. Misskien hie’t him seis
'j'
RIS
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD
voor de Gemeenten Workum, llemelumer Oldepbaert en Noordwolde.