Nieuws- en Advertentieblad Fryske folksteltsjes. i voor de Gemeenten Workum, Hem. Oldeph. en Noordw., Hindeloopen, Stavoren, enz. enz. ZATERDAG 19 JULI|1919. 45ste Jaargang. No. 29. Binnenlandsch Nieuws. Uitgave van T. GAASTRA Bz. te WORKUM. =-■. Tot plaatsing van Adv, en Reclames voor Handel, Nijverheid voor F i t - 400 tot f 700-1.50 -1000-2.— -1500-2 50 -2000 - 3.— -3000-4 -4000 - 5 «en maar- 6. De prijs der Advertentiën is van 15 regels 60 cents, elke regel meer 6 cents. Grootere letters naar plaats - ruimte. Buiten Friesland, uit- a gezonderd Familieberichten, 10 ets per regel. Bij abon nement belangrijk lager. HEM. OLDEPHAERT c.a. 14 Juli 1919. Ia da j.l. Zaterdag gehouden Raadsver gadering is voor kennisgeving aangenomen een schreven van da bewoners der nood woningen om verlaging der huurprijzen. Een circulaire van Ged, Staten van Fries land, betreffende vaststelling van een uni forme verordening omtrent samenstelling en gewicht van brood over geheel Fries land is om advies in handen gesteld van Burgemeester en Wethouders. Is aange boden de gameenterekening van 1918 met een ontvang van f 214521.635, een uitgaaf van f 214910165, alzoo nadeelig saldo ad f 388.53; deze rekening is ter fine van onderzoek en rapport in handen gesteld van de commissie, bestaande uit de hoeren F. de Jong, M. Brandsma en A. Schrale. Onderzocht zyn de geloofsbrieven der nieuw gekozen raadsledenA. Bajema, I. Boersma, M. Brandsma, F. de Jong, J. M. de Jong, J. G. Klijnstra, A. Landman, S. P. B. Martens, A. Schrale, P. Schut en S. Sierks, terwyl tot de toelating van deze heeren is besloten. Volgde de benoeming van een gemeente- architect. Bjj de eerste stemming, alsmede by de tweede vrye stemming verkregen de heeren D. Reitsma 3, J. S. de Jong 1, U. Visser 3, O. Schuitemaker 2, en R. J, van Dij k 1 stem. Aldus herstemming tus- schen de heeren D. Reitsma (no. 3 der aanbeveling) en U. Visser (no. 2 der aan beveling), waarbij de heer Reitsma 3 en de heer Visser 7 stemmen op zich ver- eenigde, zoodat laatstgenoemde is gekozen. Naar aanleiding van een adres van mej. D. E. Yska, om eervol ontslag als tele gram bes teister te Warns is besloten dit adres nog eens in handen te stellen van B. en W., teneinde mej, Yska trachten te bewegen op haar aanvraag om ontslag terug te komen. Over het adres van mej. A. Groos te Molkwerum, inzake gebruik van een lokaal der O. L. School aldaar, staakten ander* maal de stemmen, zoodat dit verzoek thans is afgewezen. Met 8 tegen 2 stemmen, die der heeren Brandsma en de Jong, is afwijzend be schikt op het adres van de afdeeling Kou- dum van de Ohr. Nat. Werkmansbond om te treden tot de regeling vervat in het werkloosheidsbesluit 1917. Zonder hoofdslijka stemming is aange nomen het voorstel van B. en W. tot wij ziging van art. 37 der Bouwverordening, waardoor voortaan bij elke woning min- - 700 -1000 -1500 -2000 -3000 -4000 by twee woningen gezamenlijk 1 privaat worden gebruikt. Volgde de vaststelling van een nieuwe verordening op de heffing en invordering van de retributie voor het wegvoeren van faecale stoffen. B. en W. stelden daarbij de volgende heffing voor: Voor gebruikers van gebouwen, die vol gens het laatst vastgesteide kohier van den Hoofdelyken Omslag een zuiver belastbaar heksebile Hja seach de pot for de holle fen ’e jonge oan en sloech der sa geweldioh mei de bile op dat do izeren pot oan gruzleminten spotte. «Si sa sei se, wol op ’e trie foartgeande, «nou soil ik fen dy gjin lést mear krije». Mar do oare moarns, sette se in pear eagon op as tafolboerden do ’t de jon ge libbensliif op ’e lappen kaem en hjar frjeonlik «goemoarn» winske. Hja balde hjar ónnoazel en sei«Goemoarn feintsje batst fen nacht goed sliepen heite «Oars goed», sei er »mar ik ha fen nacht in bytsje pine yn ’e hollo krige. Ik droomde dat immen my mei in greate bile op ’e holle sloech. It wier fensels net wier, mar do ’t ik to wekker waerd hie ’k doohs mar slim pine yn ’e holle en it is noch net earlik oer. Ik moat mar in bakje drinken hawwe dan soil ’t wol wer bidarje tink ik». It reuzewiif tocht«Aston sa taei biste knaep, wol ik net mear mei dy omgean, don bist my to gefaerlik. Ik naei d’r Ijeaver üt om in feiliger plak to siikjen». En hja die dit ek. Nou koe de jonge alles hwet der wier as syn eigendom biskégjo. Mar hy bied er gjin sin oan om der sa lykeme allinne yn de ónderwrald wenjen to bliuwen. Derom samle er safolle jild en kostber- heden byinoar as er drage koe en joech him op reis om syn mem op to siikjen. Dy hie ’t tige krap pn earmoedich en wie wakker op ’e snjit do ’t se bjar soan weromseaoh mei safolle jild on good. En do ha se togjerre noch lang en lok- kich libbe. En bjir is ’t üt. FRISO. ’t Rotterdamsche trampubliek staakt. Na de Rotterdamsche tramstaking een verhoogd tarief, en na ’t verhoogde ta rief een publiekstaking. Zoo is de gang van zaken geweest, volgens het »Hbl.« De achteruitgang in ’t vervoer der R. E. T. M. is opvallend. Een conducteur had op één dag vier blanco-ritten, an deren constateerden een ontvangst van f 13, terwijl ze bij een overeenkomstige Dit voorstel is met 8 tegen 2 stemmen die der heeren Schrale en de Jong aan genomen. Het voorstel van Ged. Staten om iu be ginsel te besluiten tot verhooging ad. 7i/2 ct. der bijdrage per inwoner in de kosten van den provincialen keuringsdienst, is met 7 tegen 3 stemmen van de hand gewezen. Waar men zich bij de oprichting eenmaal voor een bedrag van 7 ct. par inwoner had uitgesproken, wilde men hierop niet terug komen, en werd besloten dit te handhaven. Overigens is nog besloten adhaesie te be tuigen aan het bekende besluit van den Raad der gemeente Dantumadeel over dit onderwerp. Is besloten tot opheffing der distributie- commissie en dientengevolge aan de leden dier commissie ontslag te verleenen. Aan den Rijksveldwachter P. Carelse is alsnog voor het 2e halfjaar van 1918 een gratificatie toegekend van f 7.50. Door B. en W. werd voorgesteld vanaf 1 Juni j.l. aan de veldwachters, wegwer kers, dorpsreinigers, controleur-armmeester en brugwachter een toeslag van f 12.50 per maand, en aan den concierge en de tjjd. dorpsreinigers een toeslag van f 6,25 per maand toe te kennen. Na breedvoerige discussie stelde de heer Yntema voor al de genoemde ambtenaren, mat uitzondering van den gemeenteveldwachter den genoem den toeslag toe te kennen met ingang van 1 Januari 1919, Dit voorstel wordt zonder hoofdel^ke stemming aangenomen. Hierna stelde de heer Bajema voor ook de gemeente-veld- wachter den toeslag met ingang van 1 Januari inplaats van 1 Juni toe te kennen. Dit voorstel werd echter met 4 (die der heeren Bajema, Krul, Landman en Boer sma) tegen 6 stemmen verworpen, Wordt besloten tot uitdieping van de volgende vaarwaters, [Slatting of uitbag gering zal nog nader door B. en W. wor den uitgemaakt.] De Henaelumer vaart, alsmede een geul van 10 Meter breedte in de Morra vanaf de Hemelumer vaart tot de geul van het grootscheepsvaarwater Galamadammen-W'arns op een diepte van 150 Meter beneden zomerpeil. Wat de uitdieping van de Oude Heidenschapster- vaart betreft, deze zal ook plaats hebben op 1.20 M beneden zomerpeil, zoodra de gemeente Workum daartoe tevens besluit. B. en W. zijn hiervoor de noodige credie- ten toegestaan. Werd nog besproken de uitdieping, alsmede de demping van ver schillende vaarwaters te Molkwerum. Ten einde de bezwaren van verschillende be langhebbenden grondig te onderzoeken, als mede om alles ter plaatse nog eens goed op te nemen, werd hiervoor nog een af zonderlijke raadscommissie benoemd, be staande uit de heeren Schrale, Krul en Landman. Worden ten slotte nog vastgesteld de volgende kohieren van schoolgeldle kwar taal ad f 485,42, 2e kwartaal f 433,48, herh. onderwijs f 56 60. Dit blad verschijnt des Za- terdags en kost per kwartaal 45 cents; per post per half jaar f 1.Enkele Nos. 4 ets. Ingezonden stukken Don- derdags in te zenden. Advertentiën Vrijdagmorgens j vóór 11 uur. inkomen hebben v. f 400 en minder f 1.per ton en p. jaar, l en Geldwezen buiten de prov. Friesland is uitsluitend gemachtigd het Alg. Adv.-Bureau D. Y. ALTA, Warmoesstr, 76-78, Amsterdam, Friesland Filiaal D. Y. ALTA te Leeuwarden, Bagijnestraat 54. Tel. Intercomm. 1114. fooien zijn enorm gedaald. Vroeger ont vingen de conducteurs per dag gauw een paar gulden aan fooien, thans noemen ze een dag van een kwartje een rijke dag. Afachuweljjke moord. Te Hengelo (G.) zijn de 80-jarige G. J. Beumer en diens 84-jarige zuster op afschuwelijke wijze vermoord. Een belasting-commies die bij het rond brengen van biljetten hun buis gesloten vond en de kooien in den stal vreesclijk hoorde loeien, vermoedde onraad en waarschuwde de buren, dio onmiddellijk een onderzoek instelden. Door een openslaand luikje ontdekte men de mis daad. Op de deel lag in een groote plas bloed het lijk van de vrouw. Onmiddellijk werd de burgemeester gewaarschuwd, die met den rijksveld wachter een onderzoek instelde. Zes meter van het afachuwelijk verminkte lijk van de vrouw, in een gangetje, vond men in een bloedplas den ouden boer, met afgesneden bals en oen paar won den aan het hoofd. In de nabijheid lag een greep, waarvan de steel bloed vlekken bevatte en waarmede de gruwel daad waarschijnlijk is gepleegd. Bloed sporen rechtvaardigden het vermoeden, dat de boer getracht heeft door de voor deur te ontkomen. Hij is daar waar schijnlijk aangegrepen en neergeslagen. De schedel was totaal verbrijzeld. Er wordt niets vermist. Een vrij aanzienlijk bedrag is in een reiskoffer, onder een hoop lompen, gevonden. De moordenaars hebben het geld vermoedo- lijk op een andere plaats gezocht en zijn vrij zeker met ledige handen vertrokken. Alles wijst er op, dat de moord op klaar lichten dag is gepleegd. De bedden waren onbeslapen, terwijl een boer con stateerde, dat do melkkoe Donderdag morgen voor het laatst gemolken is. ’s Middags tusschen 3 en 5 uur heeft een metselaar op het erf gewerkt. Deze verklaarde niemand thuis getroffen te hebben, Hij is nog in de schuur ge weest om een ladder te halen, ’e Nachts om half één heeft een boerenknecht, die van de kermis kwam, licht in de woning zien branden. Hat parket uit Zuiphea leidt het onderzoek. De lijkschouwing is verricht door dr. Bijl uit Zutphen en dr. Meinderts uit Hengelo. De gewezen Duitsehe Keizer. sliet Volk» schrijft in een antwoord op het artikel van de »N. R. Ct.» in zake de uitlevering van den ex-keizer o.m.«Voor ons ligt het zwaartepunt van het geval elders. Wij beweren dat de keizer, nu de oorlogstoestand wordt gelikwideerd, niet in Amerongen, niet in Nederland, kan blijven, omdat dit gevaarlijk is voor de normale ont wikkeling der dingen in Duitschland, dus ook voor do rust in Europa. Wij be weren, dat het staan van den keizer voor Duitschland’s deur een aanmoedi ging is voor de reaktie, voor de Westarp’s en de Heydebrand’s, die weer beginnen te spreken, om een kans te wagen. Een vlugge auto, een bekwame chauf feur en Wilhelm is weer te midden van «zijn beminde onderdanen», hij poogt de «door God gewilde afhankelijkheden» te herstellen. «Daartegen moet Europa gewaarborgd zijn. Nederland, dat in zulk een geval het volle gewicht van de ongenade der verbonden mogendheden zou te dragen krijgen, Duitschland dat een nieuwe krisis van burgeroorlog zou doormaken, heel Europa. «Het geval van den keizer is niet een juridische, het is een politieke kwestie. De overwinnende mogendheden zijn niet V. Fen in jonge en in reus. Der wier ris in jonge, dy woe net dooge, derom stjürde syn mem him foart en hy naem tsjinst as koksjonge op in keapfaerdijskip. Mar hy stie al gau by ’t skipsfolk yn in forkeard blêdtsje, hwent hy helle allerhanne streken üt en wie sa réch yn syn wirk dat nimmen ite woe üt ’e pannen dy ’t hy omwasken hie. Op in keur kamen de matrozen mei elkoar oerien om dy dogeneat yn in fet to biküppcn en dan yn ’e sé to smiten. Mar hy hie hjar plannen ófharke en naem syn foarsoargen. Hy seach tsien boltsjes, tsien houtne pinnen, in boar en in hammer to krijen. De oare moarns pakten de matrozen him by de faksen, biküpen him yn in greate tünne en smiten him yn ’e sé. Do ’t er al in heel skoft dreaun hie woe hy wol ris witte hwer ’t er wie. Hy boarre in gatsje yn ’e boaijum fen ’e tünne, loerde der troch, mar seach oars neat as wetter en loft. Hy sloech dat gatsje wer ticht mei in houten pint- tsje en iet in boltsje op. Nou hied er noch njuggen pinnen en njuggen boltsjes. Hy dreau mar en dreau mar en eind- like hied er al wer in heel ein dreaun Do boarre hy wer in gatsje en loerde dertroch, mar hy seach noch oars neat as wetter en loft. Hy sloech it gat wer ticht mei in pinne en iet wer in boltsje op. Nou hied er noch acht pinnen en acht boltsjes. Sa dreau hy al mar om, en as er dan wer in skoft dreaun hie, dan boarre hy wer in gatsje en seach der troch, sloech it wer tioht mei in pinne en iet wer in boltsje op. Dit died er sa faek dat er op ’t lést mar trije pinnen en trije boltsjes mear hie. En noch hied er oars noait hwet sjoen as wetter en loft. Mar njunkelytsen fornaem er mei bliidskip, dat it fet oan ’e groun stjitte en lizzen bleau. Nou boarre hy yet ris in gatsje, seach der troch en merkbiet dat syn fet op it stran lei. Mar ho nou oan wal to kommen Der wist er gjin smeet op. Mar der op it stran malfar- ren fjouwer foksen om en nou barde ’t dat ien fen dizze dieren tichte by it fet kaem en mei syn stirt tsjin de boaijum oan sloech, sa dat inkele hierren fen ’e foksestirt troch it gatsje nei bjnnen troch stiken. De jonge, gau biredt, sloech daedlik in pinne yn it gatsje en nou siet de foks mei syn stirt oan it fet fêat. De foks al oan it lüken hwet er koe en makke derby allerhanno brike spron gen, sa dat op ’t lést de boaijum üt it fet barstte do wie de jonge for- losse. Hy joech him op goed lok óf it lan yn, mar mei gauwens üntdiek hy ünried. Yn ’e fierte kaem in almeugends greate reus op him yn rinnen. De jonge, altyd op list fortocht, loege syn büaen fol mei lytse balstientsjes en klaude do yn in beam Hy siet in boltsje op to plüzjen do ’t de rens by him kaem. «Dou sites’ der wol sa moai», sei de greate, «hwet hatst’ der to kógjen «Néten», sei de jonge. «Hast’ ekienformy?» «Mei alle plesier», sei de jonge en joech him in balstientsje. «Dy nüt kin ik net bitec, sei de reus. «Dat f&lt my fen dy óf», sei de jonge. «Ik knap se as woartelssjuoh mar En hy biet yn ’t boltsje. «Aston sa sterk biste», sei de reus «scoe ’kdy wol brüke kinne yn myn boerkerg. Wo’st feint by my wirde «Ja, wol graech», wie ’t antwird, «hwent ik siikje om wirk». «Goed», sei de reus, Hy lékte mei alle gemak de beam, der ’t de jonge yn siet, üt ’e groun, lei de stamme op it skouder en roan der mei foart, wylst it lyts feintsje yn ’e widzjende takken siet. Sa kamen hja by in sanberch oan hwaens foet oan ’e iene side in ünteaehlik great en swier blok fen stien lei. De reus skopte mei syn greate foet dy stien fen ’t plak en do fortoande him do yngong fen in great hoal. Hja gyngen der yn en in ünder- ierdske wei lans, krigen hja de pleats fen ’e reus. Hy wenne der mei syn aldwiif. De beam waerd op it fjür smiten en do kamen fjouwer fearnen fleis, fen in hela kou dos tagelyk, oer it fjür. Do ’t it gear wier, bislikken hja mei bjar trijen, it hele koubist, en do moast de jonge oan ’t wirk. De reus hie it boereurk en ridskip fen klinkklear izer en alles wie great en swier. Mar it feintsje wier yn ’t bisit fen in fyltsje on sa faek as er al- linne wier wied er dwaende mei it by- kans trochfyljen fen it iene of oare stik ark en de groeven dy ’t bjir troch yn ’t ridskip kamen, smarde hy fol mei klaei, Wied er dan letter mei sok ark oan ’t wirk, dan briek er gedurigen hwet on dan sei hy «It ridskip, boer, dat jy er op neihalde is net sterkik kin der net mei arbeidzje of it brekt jy moat it my sterker meitsje». Dit die do reus, mar it holp net folie ón der ’e bannen fen ’e lytsfeint wie *t al gau wer rampoai. De reus sei op ’t léstik leau wrych- tich datstou sterker biste as ikmar nou moast’ ek al ris tsjin my brij-ite. Dat ecilst’ wol forlieze moatte, tink ik». Lit üs ris prebearje», sei ’t feintsje. en hy beun him tomük in greate eek foar syn liif. Do ’t se dan bigjinne seoene to iten sei de reus «Ik wol dy safolle foarjaen, datstou in gewoane ites- leppel brüke kinste en ik soil de sleef nimme». Mar it feintsje sei«Sa wol ik net, wy dogge yn ’t lyk op, ik wol neat foar hawwe, jaen my ek mar in sleef Do ’t se oan ’t iten rekken geat de jonge wol tsienris safolle brij yn ’e sek dy ’t er foar ’t liif hie, as er yn syn mage krige. De reus lykwo! hapte de brij nei binnen mei oerrinnende sleef follen. It kaem saber dat hy wol graech ophalde woe fen brij-jten, mar dat wie him ek to lyts, hwent de jonge fiemde mar yn. Op ’t lést smiet de reus syn sleef der hinne en stinde«Ik moat it dy mar woan jaen, hwent ik kin net mear, o, myn liif 1 ik wit my gjinrie.» «Nou ja, sa stiet it mei my ek al», sei de jonge, «ik bin ek mei myn lichem forlegen... hwer is in mes? Ik wol de bük mar iepensnijje». De reus seach him wakkere mal oan, mar de jonge naem in mes en snie de sek dy ’t er foar ’t liif hie iepen, en de brij plotste oer ’e flier. Do ’t de reus seach dat de snaek neat hindere sei er: «Kin dat sa? Dat ha ’k noait witen». «Wel wis kin dat sa», sei de jonge, «ik scoe jo oan- riede om it ek mar to dwaen», «Ja, jaen ’t mes mar op». De reus raemde syn tsjokke bék iepen en de brij roan de flier lans, mar hy siichde der seis ek mei gauwens, dea by del. Do sei de jonge tsjin ’t aide reuze wiif «Nou bin ik bjir de baes en jy moatte dwaen hwet ik siz:« Dat stie ’t éld minske mar min oan. Hja tocht by hjar seis«Under sa’n Aarde fen in jonge wol ik net steanik meitsje him folie Ijeaver tonacht fen kant.» Hy hearde ta gelok, dat hja yn bjar ienlikheid noch al moai léd der oer praatte. En hwet died er nou Ynpleats fen de jouns op béd to gean lei hy in izeren pót op syn hollekêrzen en stoppe nachts kaem it reuzewjif mei in greate gans de thans geldende bepaling mag nog zich een stelsel belichaamde dat is de f 20 en f 23 beurden. Ook de I 0

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Friso nl | 1919 | | pagina 1