FRISO
1I
I
van Zaterdag 6 Febr. 1926
Tweede Blad
I
11,
r
de
ie
Ie
d
n
n
n
n
te
Ie
ie
e-
u-
:n
e-
evorderd wordt.
ieer Brandsma wil op dat voor
gevaar-
lyk standpunt is, hetgeen hij heeft
ervaren by de Volkshuisvesting. De
t
a.
van
van
besteding.
b. Een apostille van Ged. Staten,
houdende goedkeuring van de onder-
Opzichterswoningen.
B. en W. adviseeren den Raad op
dat verzoek eene gunstige beschik
king te nemen en hem de 2de kanjer
der Opzichterswoningen vanaf 12 Mei
1926 tot 12 Mei 1927 onderhands te
verhuren tegen eene jaarlijksche
huursom van f50.
Wel is waar zijn de opzichterswo
ningen h. i. voor meer bejaarde men-
schen bestemd, maar nu adressant
reeds 3 jaar in de woning gehuisvest
is geweest, is het h. i. moeielijk zijn
verzoek af te wijzen, waartoe zonder
hoofdelijke stemming wordt besloten.
Punt 8. Adres van F. Tolsma, daarbij
rooting verzoekende van een boom.
Blijkens het door den Secretaris ge
lezen adres betreft dit een boom,
staande vlak voor de gedempte Pot-
huiswijk en die zeer hinderlijk voor
hem is bij eventueel in- en uitrijden
met paard en wagen.
B. en W. adviseeren den Raad aan
hun College op te dragen, deze zaak
nader te regelen. Hun oordeel is, dat
de beste situatie wordt verkregen,
wanneer 4 boomen verdwijnen en
eveneens 2 a 3 aan de overzijde, terwijl
een nieuwe beplanting met jonge
boomen geschiedt aan de z. g. groote
kant, in aansluiting met de bestaande
jonge boompjes. Extra kosten zullen
hiermede vrij zeker niet gemoeid zijn.
De heer Gaastra herinnert aan een
vroegere boomengeschiedenis en
vreest dat men langzamerhand Wor-
kum weer geheel wil rooien, wijl nu
reeds een 7-tal zullen worden verwij
derd. De heer de Boer wil ter plaatse
niet 4 maar 5 rooien, terwijl ook de
Voorzitter meent, dat de situatie al
daar dan veel mooier zal worden.
De heer Brandsma wil ook geen
herhaling der boomenkwestie, alleen
deze ééne gevraagde boom verwijde
ren en aan B. en W. opdragen, later
met een voorstel te komen ten aanzien
der andere boomen.
De heer de Roest vindt het aantal
van 7 ook te hoog, mede met het oog
op zyn voorliefde voor de oude boomen
en is voor het idee—Brandsma.
De Voorzitter meent, dat de zaak
waar het hier om gaat, meer een
kweste van smaak is. Neemt men een
enkele weg, dan zullen gaten ontstaan,
verwijdert men meer, dan kunnen
daar jonge voor in de plaats komen
en kan weer een mooi geheel worden
verkregen. Wil men er echter toe
reeds nu geschieden.
De heer Brandsma wil den heer de
Boer opmerken, dat deze reeds 10 jaar
het pad, waar die boom staat, heeft
gebruikt, terwijl Tolsma om het vrije
pad verlegen is. Hij wil echter eerst
na 4 jaar beslissen en zien hoe of de
jonge, geplante boomen het op den
duur zullen doen.
De Voorzitter vreest, dat men dan
nooit een goed geheel zal krijgen, de
heer Gaastra meent, dat eerst nog zal
meeten blijken of het al of niet zal
gaan, terwijl de heer Sikkes het ge
sprokene van den heer Brandsma be
aamt en zich ook tot die é’éne boom
wil bepalen en de Voorzitter opmerkt
dat B. en W. de stad niet willen ont
sieren, maar integendeel juist willen
versieren.
Het voorstel van B. en W. instem
ming gebracht, wordt aangenomen
met 6 tegen 5 stemmen. Tegen stem
men de heeren Sikkes, Brandsma,
van der Gaast, de Roest en Gaastra.
Punt 9. Voorstel van B. en W. met
betrekking tot het aangaan van een
overeenkomst met de Provincie, in
zake de levering van electriciteit.
De Secretaris doet voorlezing van
het advies der Commissie voor de
Lichtbedrijveninzakebedoeldestroom-
leveringsovereenkomst, om die, vol
gens concept ingezonden overeen
komst aan te gaan, met dien verstande
dat in alinea 4 van art. 1 het genoemde
percentage worde vastgelegd van
5o/o dat de Gemeente zal ontvangen
van het bedrag der stroomlevering,
tot een maximum van f 300 per j- ar,
waartoe zonder hoofdelijke stemming
wordt besloten.
Punt 10. Voorstel van B. en W. be
treffende het aanbrengen van wijzi
gingen in de verordening houdende
voorwaarden voor de levering van
electrischen stroom door het Gemeen
telijk Electriciteitsbedrijf en in de
verordening op het beheer der Ge
meentelijke gasfabriek.
Na voorlezing door den Secretaris
van een brief van den Directeur van
het Provinciaal Electriciteitsbedrijf en
een desbetreffend schrijven van den
Directeur der Lichtbedrijven, advi
seeren B. en W. aan den Raad, het
genomen besluit van 30 October 1925,
houdende wijziging van de artikelen
4 en 7 der verordening inzake de
voorwaarden voor de levering van
electrischen stroom door het Gemeen
telijk electriciteitsbedrijf alhier, over
eenkomstig het verlangen van den
Directeur van het Provinciaal Elec-
triciteitsbedryf te wijzigen, volgens
het bij de stukken overgelegde con
cept
Ten opzichte der wijziging van
artikel 12 der verordening op het
beheer der Gemeentelijke gasfabriek,
wordt onder verwijzing naar het bij
gevoegde advies der commissie voor
gesteld, de aangebrachte wijziging by
Raadsbesluit van 30 October 1925
te handhaven. Zonder hoofdelijke
stemming wordt daartoe besloten.
Punt 11. Voorstel van B. en W. tot
het aanbrengen eener wijziging in de
kunnen blijven zitten en dat acht hij zoekende van de 2de kamer der z.g.
een gevaarlijk precedent.
De heer de Boer is het eensdeels
met den heer Brandsma eens, maar
adressant heeft echter 2 maanden
huur betaald, zoodat de Gemeente
niet het onderste uit de kan moet
halen.
Ook de heer F. Sikkes is het daar
mede eens, maar acht het noodig eene
uniforme regeling te treffen, zoodat
hij met het voorstel van B. en W.
kan meegaan.
De heer Gaastra is overtuigd van
het moeilijke der kwestie, mede in
verband met de Bouwvereeniging,
maar hij voorziet moeilijkheden en
zorg bij inwilliging en ondersteunt
daarom het voorstel Brandsma.
De heer de Roest is het ook eens
met den heer Brandsma. Die soort
woningen zijn hier thans ruim voor
handen, zoodat de huurders ook iets
mee te zeggen hebben, waarom hij
op het voorstel niet wil ingaan.
De heer Brandsma wil nog opmer
ken, dat, nu eenmaal een desbetref
fende bepaling in het contract is op
genomen, die ook moet worden ge
handhaafd. Een vergelijking met het
geval Schootstra gaat niet op.
De heer de Boer meent, dat bij de
bouwvereeniging, elke huurder moet
voorzien zijn van borgen, doch de
Voorzitter zegt, dat het hier niet gaat
om de borgen, maar om de billijkheid
en het recht.
Adressant heeft zelf de huur vanaf
Mei aangeboden.
Het voorstel van B. en W. in stem
ming gebracht, wordt verworpen met
6 tegen 5 stemmen. Tegen stemmen
de heeren Dijkstra, Ferwerda, Brand
sma, de Roest, Gaastra en Haijtema,
waarna het voorstel—Brandsma wordt
geacht te zijn aangenomen.
Punt 5. Adres van W. van Brug,
daarbij onderhandsche inhuring ver
zoekende van het huis wijk D. no. 10.
In het door den Secretaris gelezen
adres wordt inhuring van het door
hem bewoonde huis gevraagd over
eenkomstig het bedoelde bij art. 1,
tweede alinea, van het tegenwoordige
huurcontract.
Bij een nader ingekomen schryven
van adressant, geeft deze te kennen,
dat hem een huurprijs van f250 vrij
hoog voorkomt, reden waarom hij
verzoekt, den huurprijs op f225 te
willen bepalen.
B. en W. adviseeren den Raad het
huis wijk D, no. 10. vanaf 12 Mei 1926
tot 12 Mei 1927, onderhands aan adres
sant in huur af te staan tegen den
thans betaald wordenden huurprijs
van f250 en voorts op de bestaande
huurconditiën.
De heer Haytema zegt, dat men
met het oog op de vele tegenwoordig
leegstaande woningen, wel wat voor
zichtig moet zijn, hij daarom deze
huurder wil behouden en aan zijn
verzoek wil voldoen.
De heer de Boer wil opmerken, dat
hij ook geklaagd heeft, dat er geen
bak bij het huis is, maar zich toch
wel zou trachten te redden.
De heer Ferwerda is het eens met
de heeren Haijtema en de Boer. Hij
acht het huis niet in de allerbeste
conditie en vindt er alles voor, om
het verzoek toe te staan.
De Voorzitter zegt, dat het motief
van B. en W. is, dat de huur, in ver
gelijking met andere huizen, niet te
hoog is.
Het voorstel van B. en W. in stem
ming gebracht,wordt aangenomen met
7 tegen 4 stemmen, die der heeren
Ferwerda, Gaastra, de Boer en Haij
tema.
Punt 6. Adres van W. van der
Meer, daarbij teruggave van te veel
betaalde huur verzoekende van een
stukje land, dat hem gedurende de
zes laatste huurjaren ontnomen is.
In het door den Secretaris gelezen
adres zegt adressant nog eenmaal
met het verzoek te komen, de te veel
betaalde huur over de laatste 6 ver-
loopen jaren terug te mogen ontvan
gen, in evenredigheid van de grootte
en de pacht van het vroeger door
hem gehuurde perceel, wijl een vroe
ger gedaan verzoek geen oplossing
heeft gebracht.
In verband met dit adres doet de
Secretaris nog voorlezing van een
extract uit de notulen van den Raad
van 31 Maart 1921 en een bijgevoegd
rapport van den Gemeente-architect
en van een extract uit de notulen
van den Raad van 9 Juni 1921.
B. en W. zijn van meening, dat er
geen aanleiding bestaat op het Raads
besluit van 31 Maart 1921 terug te
komen en adviseeren den Raad het
eens genomen besluit te handhaven.
Naar aanleiding van een vraag van
den heer Haijtema, blijkt, dat het gaat
om een bedrag van f60, waarop de
Voorzitter echter niet wil terugkomen,
wyl in de eerst bedoelde vergadering
het betrekkelijk voorstel van B. en
W. zonder hoofdelijke stemming is
aangenomen en in de tweede verga
dering met 9 tegen 1 stem.
De heer Sikkes vraagt, of B. en W.
de zaak nog niet in der minne met
van der Meer zouden kunnen schik
ken, terwijl de heer Brandsma hem
nog eene vergoeding van hoogstens
f25 zou willen toestaan.
Het voorstel van B. en W. instem
ming gebracht, wordt aangenomen
met 7 tegen 4 stammen, die der hee
ren Sikkes, Brandsma, van der Gaast
en Haijtema.
Punt 7. Adres van P. T, Visser,
daarbij onderhandsche inhuring ver-
verleenenvan een toeslag over 1925,
aan het personeel der Gemeentelijke
gasfabriek.
In een door den Secretaris gelezen
advies van B. en W. zeggen deze, dat
door Ged. Staten is opgevraagd de
rekening van het Gas- en Electriciteits
bedrijf over 1924 en zijn door dat
College verschillende bemerkingen
op die rekening gemaakt. O. m. blijkt
uit de overgelegde correspondentie,
dat de Commissie voor de Lichtbe
drijven verschillende besluiten heeft
genomen, zonder den Raad en ook
zonder B. en W. om, waartoe zij niet
bevoegd was. Voortaan zal de'Com
missie voor de Lichtbedrijven, blijkens
haar schrijven aan B. en W. van 8 Dec.
j.l., met verschillende bemerkingen
van den Commissaris der Koningin
rekening houden, doch aangezien ge
vraagd Wordt, dat de Raad zich alsnog
uitspreekt over deze door de Commis
sie genomen en dus ongeldige beslui
ten, stelt de Commissie voor de door
haar in 1924 gedane uitbetalingen
alsnog door den Raad goed te keuren.
De door de Commissie genomen, de
rekening over 1924 betreffende beslui
ten zijn
1. dat, waarbij door haar aan den
Directeur van de bedrijven, een ver
goeding van f 50 voor hét gebruik van
een rijwiel is toegekend.
2. dat, waarbij door haar de inder
tijd door den Raad vastgestelde ver
goeding aan Stam, voor toezicht op
de straatverlichtig ad f75, is ver
hoogd tot f100
3. het besluit, waarbij over 1924
aan Directeur en overig personeel
een extra uitkeering is verstrekt van
f300, volgens de toelichting van de
Commissie, wegens buitengewone
dienstprestatie.
Dit bedrag is over 1924 verdeeld
als volgt:
Directeur f75, Stam f50, drie stokers
ieder f50 is f150. leerling f25.
4. het besluit, waarbij aan den
Directeur werd beloofd, dat 2/3 der
kosten van de hem door de wet op
gelegde zekerheidstelling, door het
bedrijf, dus door do Gemeente zal
worden terugbetaald.
Al deze besluiten kunnen noch door
de Commissie, noch door B. en W.
doch alleen door den Raad worden
genomen. Op utiliteitsgronden meenen
B. en W., dat, waar de Raad feitelijk
voor de feiten wordt geplaatst, waar
de uitgaaf een reeds afgesloten reke
ning betreft, het thans aanbeveling
verdient, dat hij de door de Commis
sie gedane uitgaven over 1924 alsnog
goedkeurt.
De Raad dient tevens zich uit te
spreken1 of de vergoeding voor
een rijwiel van den Directeur zal
blijven gehandhaafd. 2 of het salaris
van Stam van f75, moet worden ver
hoogd tot f 100 en 3 of den Directeur
ook voortaan 2/3 deel van de kosten
van zekerheidstelling moet worden
vergoed.
Verder wordt nog voorlezing gedaan
van een schrijven der Gascommissie,
om evenals verleden jaar, ook over
1925 een bedrag van f300 voor haar
beschikbaar te stellen, te verdeelen
als voorheen. Zij acht daarvoor alles
zins termen aanwezig, gezien het bui
tengewoon vele werk, dat gedurende
de wintermaanden, onder vaak moei
lijke omstandigheden moet worden
verricht. Zij deelt echter tevens mede
dat zoodanig verzoek voor het ver
volg, niet meer voor inwilliging vat
baar zal zijn, daar het in het voor
nemen ligt voortaan door het meer
aannemen van losse werklieden, de
taak van het personeel te verlichten,
waardoor van zelf het hierboven aan
gewende argument komt te vervallen
Het is de bedoeling van B. en W. de
f300 gulden te verdeelen als volgt:
Directeur f75, fitter Stam f50, drie
stokers elk f50, twee leerlingen elk
f 12.50.
Na eene nog al uitvoerige discussie,
waaraan wordt deelgenomen door de
heeren Brandsma, de Roest, Gaastra
en de Burgemeester (die intusschen
ter vergadering is verschenen), welke
laatste ook erkent, dat ten opzichte
der genomen besluiten allen te goeder
trouw hebben gedwaald, maar ten op
zichte van 1924 een afgedane zaak
moet worden gemaakt, hetgeen kan
geschieden doordat de Raad alsnog
zijne goedkeuring hecht aan die be
sluiten, worden deze, na eene verkla
ring van den loco-Voorzitter, dat de
goede trouw èn de Commmissie én
ook B. en W. parten heeft gespeeld
en deze dingen later beter zullen wor
den behandeld, zonder hoofdelijke
stemming goedgekeurd.
De Burgemeester merkt nog op, dat,
hoewel reeds jaren in gebruik, hy
indertijd reeds bezwaar heeft gemaakt
tegen de politiek der Gascommissie,
waarover hij als Voorzitter, meerma
len in meening verschilde met de hee
ren Veenstra en Brandsma, leden dier
Commissie.
De Burgemeester neemt hierna
verder de leiding der vergadering.
Vervolgens wordt na eenige discus
sie met 9 tegen 2 stemmen, die der
heeren Sikkes en de Roest, goed
gekeurd, om over de jaren 1924 en
1925 en volgende jaren eene vergoe
ding toe te kennen van f50 aan den
Directeur der gasfabriek, in de kosten
van onderhoud van een rijwiel.
Zonder hoofdelijke stemming wordt
aan den fitter J. Stam eene vergoeding
van f 100 toegekend voor het houden
van toezicht op de straatverlichting.
Over het voorstel om over 1925 aan
verordening op de veemarkten in
deze Gemeente.
Blijkens het door den Secretaris
gelezen advies van B. en W., verwij
zen deze naar den inhoud van een
schrijven van den Inspecteur van
den veeartsenijkundigen Dienst in
Friesland en doen zij het voorstel,
artikel 7 der in deze Gemeente be
staande verordening op de veemai kten
te wijzigen en voortaan te lezen als
volgt
1. Geen vee mag op de veemarkt
worden gebracht of gehouden, dan
nadat het is toegelaten, na te voren
ter plaatse veeartsenijkundig onder
zocht te zijn door den van Gemeente
wege daarmede belasten veearts of
diens plaatsvervanger.
2. Een verscherpt markttoezicht
zal intreden, wanneer en voorzoover
en zal worden gehandhaafd - zoo
lang de Inspecteur van den veeartse
nijkundigen Dienst zulks bij het drei
gen, optreden of heerschen eener be
smettelijke veeziekte noodig acht.
Na een enkele opmerking van den
heer Gaastra, omtrent de uren van
openstelling van de markt, wordt de
betrekkelijke verordening ten dien
opzichte nog eens ter tafel gebracht
en nagezien, tengevolge waarvan de
heer van der Gaast voorstelt, de be
handeling van dit punt nog eens aan
te houden, waaraan de Voorzitter
gaarne wil voldoen, om alzoo deze
zaak nog eens onder de oogen te zien
en nader overleg te plegen met den
Gemeente-veearts, waartoe zonder
hoofdelijke stemming wordt besloten.
Punt 12. Voorstel van B. en W.
tot het aangaan eener geldleening ter
voorziening in de behoefte aan kasgeld
B. en W. adviseeren den Raad, ter
voorziening in de behoefte aan kas
geld, eene tijdelijke geldleening ten
laste der Gemeente aan te gaan tot
een bedrag van hoogstens f 40.000,
tegen eene rente van hoogstens 6 0 o,
waartoe zonder hoofdelijke stemming
wordt besloten.
Punt 13. Voorstel van B. en W. tot
toekenning van een gratificatie aan
J. Stout en de weduwe J. Oudeboon.
B. en W. adviseeren den Raad aan
den gepensionneerden hoofd-agent van
politie J. Stout en aan de weduwe
van den eervol ontslagen gemeente
secretaris J. Oudeboon, over het jaar
1925 elk een gratificatie of toelage
uit de Gemeentekas toe te kennen
van f250, waartoe zonder hoofdelijke
overgaan, dan moet het om den tijd, stemming wordt besloten.
Punt 14. Voorstel van B. en W. be
treffende de notulen.
B. en W. adviseeren den Raad,
zulks naar aanleiding van een in de
vorige vergadering gedaan voorstel
inzake de notulen door den heer A.
Brandsma, om de notulen voortaan
door eene Commissie van drie leden
te doen onderzoeken, met dien ver
stande, dat daarvoor drie Commissiën
worden aangewezen, die om de beurt
in volgorde harer benoeming, het
onderzoek verrichten en van dat
onderzoek mondeling rapport uit
brengen in de vergadering.
De heer Haijtema had zich de op
lossing dier kwestie niet aldus gedacht,
is bevreesd voor een Commissie te
dien opzichte en zou liever zien, dat
de notulen maar weer werden voor
gelezen, hetgeen door den heer
Gaastra wordt ondersteund.
B. en W. kunnen zich wel met het
gedane voorstel vereenigen, waarna
zonder hoofdelijke stemming daartoe
wordt besloten.
Punt 15. Voorstel van de Commissie,
bedoeld in artikel 166 der Gemeente
wet, tot wijziging en aanvulling der
politi e-verordening.
Blijkens het door den Secretaris
gelezen voorstel dient artikel 70 te
luiden als volgt:
Het is verboden vuilnis of haard-
asch, bloed- en slachtafvallen, bestemd
voor de gemeentelijke reiniging, op
of aan de straat anders uit te zetten
dan in bakken, potten, vaten of
emmers.
Die voorwerpen moeten zoo zijn
gedekt dat’ de inhoud voor het oog
onzichtbaar is en na lediging onmid
dellijk worden weggenomen, een ên
ander ten genoege van B. en W.
Artikel 74 te lezen als volgt:
Het is verboden bloed van geslachte
dieren, slachtafvallen, mest, ier, vuilnis
asch, krengen, huiden of andere on
reine of stankverwekkende voor
werpen of vloeistoffen, of gebroken
potten, pannen, manden of andere
voorwerpen te plaatsen, te werpen,
te vegen of te laten loopen op eens
anders erf of in of langs grachten,
vaarten, havens, slooten of langs
openbare straten.
B. en W. adviseeren overeenkomstig
die voorstellen te besluiten.
De heer Gaastra wijst op het be
denkelijke van het voorschrift om de
vaten onmiddellijk na lediging weg te
nemen. In dat geval mag de burgerij
wel door een bel of ratel gewaar
schuwd worden, want anders zal men
spoedig in gebreke zyn. De heer de
Roest merkt op, dat dit „onmiddellijk”
wel als eenigszins rekbaar zal zyn
bedoeld, allicht een paar uur, maar
niet moet iets blijven staan tot ’s avonds
of gedurende den nacht. De heer
Brandsma zou dan de oude ratel in
eere willen herstellen.
Het voorstel van B. en W. wordt
zonder hoofdelijke stemming aange
nomen.
Punt 16. Behandeling van een rap
port der Commissie voor de Lichtbe-
dryven, met voorstellen inzake het
Verslag van de vergadering van
den Raad der Gemeente
W O R K U M,
op Donderdag 28 Januari 1926, des
namiddags 4 uur.
Voorzitter, tengevolge uitstedigheid
van den Burgemeester, de heer G. G.
Posthumus, oudste Wethouder.
Tegenwoordig alle leden.
Na opening der vergadering met
de voorlezing van het formulier gebed,
stelt de Voorzitter aan de orde de
agenda en wel:
Punt 1. Notulen der beide vorige
vergaderingen,
welke voor de leden ter visie heb
ben gelegen en zonder op- en aan
merkingen worden goedgekeurd en
vastgesteld.
Punt 2. Mededeeling van ingeko
men stukken:
Een mededeeling van B. en W.
den uitslag van de verhuring
grasgewas en gehouden aan
ding.
b. Een apostille van Ged. Staten,
houdende goedkeuring van de onder
handsche verhuring van de z.g. Op
zichterswoningen en het huis bij de
lange brug.
c. Een schrijven van den heer
F. Zeilstra, houdende aanneming
zyner benoeming tot lid van de Com
missie van toezicht op het lager
onderwijs.
d. Een extract uit het Resolutie
boek van Ged. Staten, houdende
mededeeling, dat de goedkeuring der
begrooting voor 1926 wordt verdaagd.
e. Een verslag van de Commissie
tot wering van schoolverzuim over
het jaar 1925.
f. Een extract uit het Resolutieboek
van Ged. Staten, dat een beroep van
den Raad by de Kroon, inzake de
Vleeschkeuringswet, ongegrond is
verklaard.
g. Een dankbetuiging van het be
stuur der Vereeniging voor Zieken-
huisverpleging, voor de toegekende
subsidie.
h. Een schrijven van de Provinciale
Friesche advies-commissie inzake het
betrachten van de noodige schoonheid
bij uit te voeren bouwwerken en het
ter bezichtiging stellen van een reeds
100-tal uitgevoerde plannen.
Met eene opmerking der heeren
Haijtema en van der Gaast, inzake
af te graven grond van de z.g.Stads-
viere, voor wegverbetering in het
Heidenschap, belooft de Voorzitter re
kening te zullen houden, waarna de
ingekomen stukken voor kennisgeving
worden aangenomen.
Punt 3. Adres van Sj. P. Hoekstra,
houdende verzoek tot het in huur
bekomen van een stukje grond ter
grootte van 10 M2.
Blijkens het door den Secretaris ge
lezen advies van B. en W., stellen
deze voor gunstig op het verzoek te
beschikken en de vergoeding op f2.50
per jaar te bepalen, waartoe zonder
hoofdelijke stemming wordt besloten.
Punt 4. Adres van J. A. Neuyen,
houdende verzoek de huur van zijn
woning te mogen betalen tot 31 De
cember 1925.
Blijkens het door den Secretaris
gelezen adres, is door adressant, bij
het weder inhuren op 12 Mei 1925,
verzocht, hem deze woning met 3
maanden opzegging te verhuren, met
jezondheidstoestand
let nieuwe huurcon
tract sprak echter, dat huur
maand "van vertrek. Wijl hij de Ge-
het oog op de gi
van zijn kind. He
ver
schuldigd was tot 2 maanden na de
meente op 23 December” heeft verla
ten, zal hij nog 2 maanden huur
moeten betalen. Toen hij zich 1 Juli
1924 hier vestigde, heeft hij vanaf 12
Mei huur moeten betalen, zoodat hij
over een tydvak van li'2 jaar, bijna
4 maanden extra huur heeft moeten
storten. Hij verzoekt daarom, ook in
verband met de mildere bepalingen
waarop het huis naast het zyne door
de Gemeente is verhuurd, huur te
mogen betalen tot 31 December 1925.
B. en W. adviseeren den Raad ge
deeltelijk aan het verzoek tegemoet
te komen. In het betrekkelijk huur
contract voor het tijdvak 12 Mei 1925
tot 12 Mei 1926 is ingevolge Raads
besluit van 5 Maart 1925, de bepaling
opgenomen, dat, indien huurder de
gemeente tusschentijds metterwoon
gaat verlaten, de huur zal eindigen
na verloop van 2 maanden na de
maand van vertrek, in welk geval
een evenredig deel der huur ver
schuldigd zal zyn. In de met M. J.
Schootstra gesloten huurovereenkomst
is echter de bepaling opgenomen, dat
bij tusschentydsche verhuizing, de
huur betaald moet worden gedurende
een maand na het tijdstip van vertrek.
Ter verkrüging van een uniforme
regeling stellen B. en W. voor, in
zooverre aan het verzoek van den
belanghebbende tegemoet te komen,
dat inplaats van twee maanden, één
maand na het tijdstip van vertrek,
huur gevorderd wordt.
De hi
stel niet ingaan, wyl dat een gi
lijk standpunt is, hetgeen hij
Gemeente'zou allicht voor dë huur
L
i
in
id
i-
t