2 Mei.
Zaturdag
MMS- EN ADVERTENTIE-BIAD VOOR DE STAD EN HET ARRONDISSEMENT SNEER.
B 1 N N E N L A N D.
DRIE-EN-TWINTIGSTE JAARGANG
No. 36
186Q
i
T
SN
’s konings
gebragt.
’s Hage 29 April.
Volgens het Dagblad van Zuidholland en
’sGravenhage bestaat de gisteren bij de Twee
de Kamer ingekomen voordragt tot wijziging der
volgende bepalingen: 1°. Behalve voor onver-
mogenden, geen kosteloos onderwijs op de open
bare lagere scholen. Het minimum van het
schoolgeld wordt door Gedeputeerde Staten der
provinciën bepaald. 2°. De betrekking vankos
ter of voorzanger wordt met die van onderwij
zer eeneropenbare school onvereenigbaarverklaard.
3°. Aan hulponderwijzers wordt de bevoegdheid
verleend om te staan aan het hoofd van bijzon
dere scholen, mits deze niet boven de 70 leer
lingen tellen.
Men leest in de brieven uit Holland in de
Groninger Courant het volgende
»Wij gelooven niet, ofschoon het door velen
gevreesd wordt, dat eene derde ontbinding der
tweede kamer op eventuele verwerping der begroe
tingen zal volgen. Veeleer verwachten wij de
optreding van een ministerie van overgang of een
zoogenaamd cabinet 'd affaires, hoewel het niet
ontkend kan worden, dat het bijeenbrengen van
zoodanig ministerie onder de tegenwoordige om
standigheden aan groote bezwaren onderhevig zal
zijn. Wat de gevreesde derde ontbinding betreft,
moeten wij nog zeggendat de houding der mi
nisters in dit begrootings-debat naar onze ziens
wijze niet schijnt aan te duidendat er derge
lijke plannen bestaan. Men lette er bijvoorbeeld
op, hoe het ministerie telkens de kabinets-kwes-
tie verplaatst. Eerst heette het, dat alleen van
afkeuring van het buitenlandsch beleid eene ka-
binets-kwestie kon worden gemaaktlater werd
weder gezegd dat de kabinets-kwestie alleen te
pas kwam bij afstemming van eenig gewigtig
wetsontwerp (hoewel bij de afstemming der schut-
terijwet het ministerie in zijn geheel is gebleven);
eindelijk verklaarde de minister van binnenland-
sche zaken, dat de kabinets-kwestie behoorde te
worden vastgeknoopt aan het koloniale vraagstuk.
Wat dit laatste betreftherinnere men zich
hoe tot dusver juist het koloniale vraagstuk door
het ministerie steeds op den achtergrond is ge
schoven en hoe dit ministerie reeds twee minis
ters van koloniën uit zijn midden heeft laten
weggaanzonder dat door hen het koloniale
vraagstuk één stap nader tot zijne oplossing was
In de eerste kamer heeft de tegen
woordige minister van koloniën verklaarddat
zijn ontslag als minister eene felicitatie waard zou
zijn. Is dit niet een bewijs, dat die minister
niet zoo groote waarde hecht aan het vraagstuk,
dat hij geroepen is tot eene oplossing te bren
gen, noch bijzonder ingenomen is met zijne
roeping zelve Wat heeft men dan van deze
regering met betrekking tot de koloniale kwestie,
die nu weder op den voorgrond geplaatst is, te
wachten? Wij gelooven, dat het veel eenvou
diger zou zijn, wanneer de kabinets-kwestie werd
vastgemaakt aan de algeraeene vraag, of dit mi
nisterie al dan niet die voldoende ondersteuning
bij de vertegenwoordiging des volks vindtzonder
welke, volgens het bekende rapport van den mi
nisterraad aan den Koning, in een vrij land als
het onze niet kan worden geregeerd.”
Deze COURANT verschijnt WOENSDAGS en ZATURDAGS. Abonnementsprijs voor 3 maanden is binnen deze Stad ƒ1.65, buiten de Stad
franco ƒ1.90. ADVERTENTIËN van 1 tot 4 regels, gewone letter, 40 Gents, voor eiken regel daarenboven 10 Gents, behalve 35 Gents
Zegelregt voor iedere plaatsing. Alle brieven en stukken, de uitgave of redactie betreffende, gelieve men franco toe te zenden aan den Uitgever.
tot tegenschatters dezer gemeente zijn benoemd wet op het lager onderwijs voornamelijk uit de
S1PKE van bef» WERF
MEINSE MOLENAAR,
PETRUS MOLENAAR en
ARE VISSER.
En zal deze worden algekondigd zooals gebrui
kelijk is.
Sneek den 25 April 1868.
Burgemeester en Wethouders voornoemd
HAMERSTER DIJKSTRA.
De Secretaris
G. J. PRUIM.
STATEN-GENERAAL. TWEEDE KAMER.
Zitting van Dingsdag 28 April.
Heden hebben de algemeene beschouwingen
over hoofdstuk IIIbuitenlandsche zakenplaats
gehad.
Tegen spraken de heeren Oldenhuis
Gratama van der Linde_A.ThorbeckeStorm
van ’s Gravesande en Jonckbloet.
Voor: de heeren van Naamen, Bergman,
WillcboisGefken en Insinger. De heer van
Zuylen (minister van buitenlandsche zaken) heeft
het hoofdstuk verdedigd.
Bij stemming is de begroeting van buitenland
sche zaken verworpen met 37 tegen 35 stem
men.
Tegen stemden de heeren Kerkwijk, Cor
nells Zijlker Gratamade BiebersteinKer
stens StoetWijbenga Dullert, de RooMoens,
Godefroivan der Maesen van de PutteFok
ker Dumb ar van Delden, de Bruin Kops,
van Blom van der LindenIleydenrijckVi-
ruly Thorbecke, Geertsema, Dam, Pijpers,
Heemskerk Bz.van Bosse Beijmavan
Eek, WesterhofGuljéJonckbloet, Blom,
StormHingsten Blussé.
Onder de voorstemmers behoort dus de Voor
zitter de heer van Reenen.
(Afwezig warenwegens ziektede heeren
Reinders Lenting liberalenen Lith de Jen
de.)
De zitting der kamer is geschorst.
De ministers hebben verklaard
welmeenen te zullen vragen.
Zitting van Woensdag 29 April.
In de zitting van heden is door den Voorzitter
mededeeling gedaan van het door de ministers
aan den koning aangeboden ontslag.
Er is ingekomen een voorstel van wet, hou
dende wijziging der onderwijswet. Er zijn rap
porten op eenige petitiën uitgebragt.
De kamer is uiteengegaan.
PUB LI CA TIE.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van de
Gemeente Sneek, brengen bij deze ter kennis van
de ingezetenen:
1°. Dat de uitreiking der biljetten en decla-
ratoiren voor de beschrijving van de personele
belasting en het patentregt over het dienstjaar
1868/9 zal plaats hebben in de maand Mei dezes
jaarsen wel op den 13 dier maand, en dat met
de weder inzameling daarvan acht dagen daarna
een aanvang zal worden gemaakt.
2°. Dat evenwel hiervan zijn uitgezonderd de
patentpligtigenvermeld onder N°. 3740 van
tabel 14 der Wet van 21 Mei 1819 (Staatsblad
N°. 34), zijnde slijters in Wijnen, Dranken en
Likeuren in ’tklein, Tappers, Kroeghouders en
Koffij huishouders, als aan welke door of van we-
ge de Ontvangers zoodra mogelijk na den ingang
van het dienstjaar en zonder de gewone be
schrijving af te wachten, een declaratoir zal wor
den bezorgd hetwelk na verloop van drie dagen,
van hen weder zal worden afgehaald.
3°. Dat diegenenwelke bij het aanbieden
of bezorgen der biljetten of verklaringeno£ ook
bij het terughalen van dezelve mogten zijn voor
bijgegaan of overgeslagenzich in geen geval
op zoodanig verzuim mogen beroepen maar in
tegendeel gehouden zijn om de vereischte en be
hoorlijk ingevulde verklaringen vóór of uiterlijk
op den 31 Mei e. k. in te dienen ten Kantore
des ontvangers alwaar de biljetten ter invulling
steeds verkrijgbaar zullen zijn.
4°. Dat de patentpligtigen van de tabellen
7 en 16 (zijnde kramers vreemde kooplieden en
schippers of directie voerenden van vaartuigen),
zoomede de debitanten van loterijbriefjes, voor
zooveel dezelve hun beroep niet beginnen aan te
vangenter bekoming van hun patent aangifte
behooren te doen bij de hoofden der Plaatselijke
Besturen aan de Plaatselijke Secretarijen voor de
expiratie van den termijn voor de ophaling der
gewone declaratoiren van patent bepaald.
5°. Dat voor de onder ten 4den gemelde pa-
tentschuldigen op vertoon van de kwitantie van
de betaalde regten, uitgezonderd degenen, die
hunnen aanslag bij termijnen kunnen betalen, aan
welke zonder vertoon van kwitantie het patent
kan worden afgegeven, de patenten dadelijk ver
krijgbaar zijnwordende de patentpligtigen, ver
meld onder N°. 37—40 van tabel 14 bij deze
tevens opmerkzaam gemaakt, dathet patent over
eenkomstig art. 2 der wet van 24 April 1843
N°. 16, niet aan hun mag worden afgegeven, dan
nadat zij de helft van hunnen aanslag voor het
dienstjaar hebben betaald en het verschuldigde
van het voorafgaande jaar ten volle zal zijn aan
gezuiverd; terwijl zij bovendien wanneer zij in
gebreke blijven de patenten af te halentelken
reize dat zij het vereischte patent of afschrift van
dien aan den bevoegden ambtenaar niet kunnen
vertoonen volgens art. 32 1 der wet van 21
Mei 1819 vervallen in eene boete van ƒ15.
6°. Dat ingevolge art. 29 2 der wet op het
personeel, van 29 Maart 1833 (Staatblad N°. 4),