GEMEENTE EN HET ARRONDISSEMENT SNEER.
N1EEVVS- EN ADVERTENTIE-BLAD VOOR DE
BINNENLAND.
I
1873
ACH T-E N-T W I N T I Gr S T E J
No. 29.
9 APRIL.
WOENSDAG
Veroverings-politiek
State n-G e n e r a a 1
TWEEDE KAMER.
Zitting Vrijdag 4 April.
ril.
velen
a
F
Deze COURANT verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
Abonnementsprijs voor 3 maanden is binnen deze Stad ƒ1.65, buiten
de Stad franco ƒ1.90.
ADVERTENTIËN van 1 tot 4 regels, gewone letter, 40 Cents,
voor eiken regel daarboven 7J/a Cents. Alle brieven en stukken»
de uitgave of redactie betreffende, worden franco ingewacht..
its-
DDg
van
jr,
for-
*j-
.nt-
en
ske
uw
igje
3 a-
Irik
s te
Mje
aga
ons de weelde der geweldenarij te kunnen ver-
oorlooven.”
Bij den Raad van State is, volgens de Anh.
Ct., thans aanhangig gemaakt een wetsontwerp
tot het aanleggen van forten, waarvoor eene uit
gave van 38 millioen zou worden gevorderd.
Daarentegen zouden de vestingen Nijmegen, Zut-
phen en Deventer worden ontmanteld.
Daar de som, bij de Staatsbegrooting voor het
loopende jaar toegestaan tot afwering van het ge
vaar waarmede de besmeitelijke veeziekten den
veestapel bedreigen, grootendeels is uitgeput, ten
gevolge van onvoorziene belangrijke uitgaven in
de laatste dagen, heeft de Minister van Binnen-
landsche Zaken de afmaking van wegens long
ziekte verdacht vee doen stakentotdat verhoo-
ging van het betrekkelijk artikel der begrooting
bij de wet, waarvan een ontwerp bij den Raad
van State aanhangig is, zal zijn vastgesteld.
Er blijven o i. in deze zaak voorbands vrij
wat andere vragen ter beantwoording overal
vorens het raadselachtig probleem op den voor
grond zal zijn getredenhoe eene maatschappij
in dit saizoen zekere stoomschepen kan missen
een raadsel, dat zij zelf dient op te lossen.
De Staats-Ct. meldt d d. 5 April jl. ’t volgende:
«Uit een bericht van de Indische Regeering is
nader gebleken dat een verstoring der^telegraaf-
gemeenschap tusschen Batavia en Singapore, ge
durende 4 dagen, oorzaak is geweest van de ver
traagde ontvangst der officiële tijding omtrent de
oorlogsverklaring aan Atjin.
«Blijkens gister per mail van de Indische Re
geering ontvangen berichten, zou de naar Atjin
te zenden militaire macht bestaan uit 4 batal
jons infanterie (waarvan één waarschijnlijk uit
barissans van Madura beslaande; de overige zijn
niet genoemd), een halve batterij berghouwitsers
met 8 mortiereneen kompagnie sapeurs en
misschien een detachement cavallerie. Voorts zou
den een lOOOlal dwangarbeiders of vrije koelies
meegaan.
«De generaal-majoor J. II. R. Kohier zou de
expeditie, de kapt, ter zee J. F. Koopman de zee
macht kommanderen. Andere officieren zijn niet
genoemd.
Vijf groole parlikuliere stoomschepen, de «Mac-
kinnon”, «Gouverneur-Generaal Meijer”, «Willem
HI”, «Sophia” en «Baron Sloet van de Beele”, en
verschillende bekwame koopvaardijschepen waren
beschikbaar voor het vervoer der troepen."
Te Amsterdam wordt opgericht eene vereeni-
ging tot ondersteuning van emigratie van min
vermogenden naar den Noord-Amerikaanschen
staat Minnesota.
Hiertoe is een loterij georganiseerd. Voor 5
wordt men lid der vereeniging en tevens eige
naar van een lotwaarop men kan trekken eene
kaart, geldig voor den overtocht óf van 4 per
sonen 3e klasse, óf van 2 personen 2e klasse, óf
van 1 persoon 1ste klasse.
Men schrijft uit Batavia aan de N. R. Ct.
«Eene belangrijke expeditie wordt naar Atjin
gedirigeerd. Zij zal beslaan uit p. m. 4000 man
infanterie, artillerie en cavalerie, waaronder p. m.
250 officieren en 1000 barisans. Het commando
is opgedragen aan den pas benoemden generaal
Kohier. Chef van den staf de commandant der
genie Egter van Wissenkerke. De vice-president
van den Raad van Ned. Indie, de heer Aieuwen-
huyzen, gaat mede als Gouvernements-commis-
saris. De expeditie zal tegen 20 Maart vertrek
ken. Ik schrijf u dit, omdat de uitgevers onzer
couranten zijn uitgenoodigd over de zaak het stil
zwijgen te bewaren. Men verneemt omtrent de
aanleiding niets anders dan dat het Gouverne
ment van Ned. Indie naar den sultan van Atjin
eene commissie heeft willen zenden, naar aanlei
ding van zijne houding tijdens den jongsten De-
lischen opstand, en dat de Sultan ongeveer ge
antwoord heeft, dat hij zeer veel respect had
voor het Nederlandsche Gouvernement, doch dat
hij gaarne zag dat het zich niet met zijne zaken
bemoeide.
«Gij begrijpt dat deze expeditie, die voor de
laatste naar Boni niet onderdoetveel sensatie
verwekt. De Sultan zelf moet een jong mensch
zijn, doch geheel door zijn eersten Minister wor
den geinspifeerd, die een geslepen man schijnt
te wézen. Bij gebrek aan een voldoend aantal
op het oogenblik beschikbare oorlogsbodems
zijn, behalve verscheidene koopvaardijschepen, vijf
stoomschepen van de N. I. Stoomvaart-Maa‘schap
pij gehuurd («Kosmopoliet 3”, «Susanna Johan
na”, «Maarten van Rossum”, «Johanna Elisabeth”,
«Josephine.”) Hoe deze Maatschappij het in dit
saizoen zonder die schepen stellen zal, is
een raadsel.”
Omtrent de schadelijke bestanddeelen, welke
te Amsterdam hier en daar in het spuitwater
voorkomen verneemt het llbl. nader, dat het
onderzoek van de geneeskundige commissie nog
niet is afgeloopen, althans nog met bekend ge-
maakt. Intusschen zijn het blad twee bepaalde
gevallen ter oore gekomen waarin werkelijk
looddeelen gevonden zijn. Een daarvan is voor
gekomen in flesschen aan het Amstel Hotel ge»
leverd.
De kamer heeft het wetsontwerp tot schorsing der
aanmunting van zilveren standpenningen tot 1 Novem
ber 1875 aangenomen met 55 tegen 1 stem. Daarna
had de interpellatie-Nierstrasz over Atjin plaats.
De Minister van Koloniën bevestigde het bericht der
oorlogsverklaring, die geschied was omdat Atjin zich
bleef wapenen en weigerde de verlangde inlichtingen aan
den Regeerings-commissaris te geven.
Op de vraag om nadere inlichtingen kon de Minister
niet dadelijk antwoorden uit gebrek aan schriftelijke en
wegens gemis aan volledige telegrafische bescheiden. Zoo-
dra meer positieve, feitelijke berichten bij de Regeering
waren inkomen, zou hij die door de Staats-Ct. of in de
kamer onmiddelijk mededeelen. De Minister had, in
tegenstelling van den heer Nierstrasz, voldoende vertrou
wen op onze militaire en maritieme krachten, terwijl ook
dc vreemde Mogendheden met het gebeurde bekend wa
len en deze voldoende verklaringen hebben afgelcgd.
De kamer is daarna tot nadere bijeenroeping uiteen
gegaan.
Den 22 April e k. zal de heer J. A. Alber-
dingk Thijm in het Rotterdamsche Spreekgezel
schap de volgende stellingen verdedigen 1De
verklaring van Thorbecke«Kunst is geen re-
geeringszaak” strijdt niet met de beginselen on
zer tegenwoordige staatsordening. 2. Maar uit
die leer volgt dan tevens «Ook wetenschap is
geen regeeringszaak.” 3. Op dat standpunt be
hoort de inrichting der tegenwoordige openbare
scholen in Nederland te worden afgekeurd.
over de vele tekortkomingen tegenover de bevol
king, die thans reeds aan onze zorgen heet te zijn
toevertrouwd. En als we ’t dan niet maar alleen
bij «nadenken” willen laten, maar ook door «da
den” zullen toonen dat wij waardig zijn ons be
heerders van Insulinde te noemen, dan is, o. i.,
het arbeidsveld dat wij te bewerken hebben
reeds zóó onafzienbaar ruim, dat we er, voorioo-
pig althans, volstrekt niet aan behoeven te den
ken om het uit te breidenuit vreesdat onze
hand niet meer zou «weten te vindenwat te
doen.” Och, er is zooveel «braak” gelaten, door
trage handen en slappe kniën 1
Voor een oogenblik nu aangenomenwij
hopen dat de vooronderstelling door nadere ver
klaringen en feiten zal worden gelogenstraft
dat hier inderdaad een adder onder ’t gras schuilt,
en dat «op grond van kunstig geprovoceerde re
denen” een veroverings-oorlog bedoeld is
vragen we niet maar alleen: is die politiek .niet
hoogst önzedelijk, schandelijk en misdadig; maar
tevenskan ze ook schadelijk worden
Eene oorlogsverklaring is spoedig gedaan en
de gevolgen daarvan laten doorgaans ook niet lang
op zich wachten; maar hij die een toren bouwt
dient vooraf de kosten te berekenen.
Is dit in casu geschied
Atjin wordt de oorlog verklaard. Kent men
dat rijk, zijne hulpbronnen en strijdkrachten, zijne
bondgenooten of mogelijke bondgenooten Niet
anders dan zoowat bij benadering. Bij «gissing”
wordt de sterkte der bevolking op 500,000 zielen
geschat, die men onderscheidt in Aljineezen, Pe-
direezen en Maleiers. Van het land zelf weet
men evenveel, of liever even weinig. Het bin
nenland is nog geheel onbekend en ook van de
kusten kent men weinig meer dan de havenplaat
sen.
Kan nu het Ned.-Indisch gouvernement met
grond veronderstellen, dat het over genoegzame
hulpbronnen kan beschikken om den oorlog tot
een goed einde te brengen En indien de krach
ten nu eens blijken niet goed overrekend te zijn,
zou dan ten slotte aan het prestige van ons ge
zag in Indië niet een gevoeligen slag worden toe
gebracht en zou dusbehoudens de moreele
schadeook stoffelijk nadeel geboren kunnen
worden uit den tegenwoordigen oorlog
Deze en dergelijke voor de hand liggende vra
gen zouden wij in menigte kunnen doen maar
zoolang nadere inlichtingen ontbrekenkan geen
juist oordeel worden geveld. Eerst wanneer wij beter
zijn ingelicht omtrent den loop van zaken in In
dië eerst dan zal kunnen blijken of door ons
gouvernement in deze zaak met de noodige be
zadigdheid en tact is gehandeld.
Moge het blijken, dat niemand van plichtver
zuim te beschuldigen ismaar bovenaldat
deze oorlog niet begonnen werd onder «gezochte
voorwendsels, hoogstens op grond van kunstig
geprovoceerde redenen,” met het doel den sul
tan van Atjin van zijn gebied te berooven en
het voor Nederland te annexeeren. Daardoor
toch zouden noch de rechtvaardigheid, noch de
belangen van Nederland behartigd worden, want
nogmaals «Wij zijn niet machtig genoeg om
Nu door de verklaring van den minister van
koloniën, uilgelokt door eene interpellatie van den
heer Nierstrasz officieel in ’s lands vergaderzaal
geconstateerd is, dat de verwikkelingen met At
jin hebben geleid tot eene formeele oorlogsver
klaring van de Ned.-Indische regeering aan den
sultan van dat rijk, nu doen zich al dadelijk
vragen voor als deze: welke is de eigenlijke aanlei
ding tot het voeren van dezen oorlogen be
stond er geen mogelijkheid om langs minnelijken
weg de bestaande geschillen te vereffenen. De-
1 ze en dergelijke vragen zou men gaarne beant
woord zien, ten einde een juist oordeel te kun
nen vellen over deze gebeurtenis.
Tot nu toe tasten wij evenwel in den blinde
rond, want de minister heeft gemeend zich van
nadere mededeelingen desbetreffende te moeten
onthouden. Intusschen staan wij voor T feit
eener oorlogsverklaring, die niet van Atjin, maar
van het Nederlandsch-Indisch gouvernement is
uitgegaan.
Opmerkelijk is het, dat reeds lang vooruit ge
waarschuwd werd voor ’t geen thans gebeurd is.
In September van 't vorige jaar reeds schreef
Multatuli, in zijne Open brief aan den Koning,
«dal de Gouverneur-Generaal op het punt stond,
onder gezochte voorwendsels, hoogstens op grond
van kunstig geprovoceerde redenen den oorlog
te verklaren aan den sultan van Atjin, met het
voornemen dien souverein te berooven van zjjn
erfdeel.”
Toen reeds waarschuwde hij voor het plegen
van een daad, die, «noch dankbaar, noch edelmoe
dig noch eerlijknoch verstandig zou zijn.’*
«Wij zijn niet machtig genoeg” schreef hij
«om ons de weelde der geweldenarij te veroor
loven.” Hij herinnerde er aanhoe wijdoor
onze wanbedrijven in Indiëreeds te lang alle
aanspraak op de sympathie van Europa hadden
verbeurd, en dal het aanvallen van Atjin het
zegel zou zetten op de algemeene verachting.”
Heeft Multatuli gelyk gehad en staan we
hier inderdaad voor een veroverings oorlog In
verband met de wijze waarop sommige bladen
zich onlangs hebben uitgelaten over deze zaak
en den loop dien ze thans genomen heeft, zou
men inderdaad grond vinden hieraan te gelooven.
Men durfde toch bewerendat ter verzekering
van ons gezag op Sumatraaan het zelfstandig
bestaan van Atjin, door geweld een einde moest
worden gemaakt.
Nederland moet dus in den Indischen archipel
dezelfde rol gaan spelen, die het zoo verachtelijk
vindt in anderen, en die men durft brandmerken
als eene onzedelijke annexalie-poiiliek Neder
land, dat reeds zooveel tekortkomingen heeft te
genover de Indische bevolking, die aan zyn ge
zag zijn onderworpenmoet alzoo zijne verant
woordelijkheid nog verder uitbreiden, tegeljjk met
de uitbreiding van zijne macht
’t Komt ons wenschelijker voor, dat wij, alvo
rens te denken aan uitbreiding van grondgebied
in het oosten, vooraf eens meer ernstig nadenken
H
1 /JU I csS
tvr
SNEEKER. COU
I
I
I
I
I
I
I
I z
ma
i
1