(iEÜEENTE EN HET ARRONDISSEMENT SNEER.
MEIIWS- EN ADTERTENTIE-BEAD VOOR HE
bl g;
LB
J
l
sz
1
3
s2
I
1 1
Ko. 33.
1876
Een volkszaak en volksplicht.
a
L
r
5
tl
1
l 1
As
g*.
S3
ir
>0
O
de middelen welke
O
n.
s
6
1.
4
’t Is natuurlijk dat de kosten van het onder
wijs door de voorgestelde wijziging der wel aan
zienlijk zullen stijgen en zelfs voor vele gemeenten
te drukkend zouden worden. Ter tegemoetkoming
aan dit bezwaarwenscht de voorsteller een ge
lijke verdeeling van kosten tusschen de gemeen
ten en het rijk, met dien verstande, dat zoo de
eerste ook die helft niet kan dragen, zij door den
Staat worde gesubsidieerd.
Deze COURANT verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
Abonnementspi ijs voor 3 maanden is binnen deze Stad ƒ1.65, buiten
de. Stad franco ƒ1.90.
;e
>e
!e
or
16
or
H
>1
or
or
or
1«
50
17
>8
13
hulponderwijzer geschieden, en de waarborg daar
voor worde neergelegd in de wet.”
De heer Moens wenscht daarom de jaarwedde
van een hoofdonderwijzer op minstens lt‘00
behalve vrije woninggebracht te zien die van
een hulponderwijzer zou minstens 500 moeten
bedragen, terwijl den hulponderwijzer, die in het
bezit is eener hoofdonderwijzers-acte een inko
men van minstens 800 behoort te worden verzekerd.
1
loopen aan het plan der regeering tot eene al-
geheele herziening der wetals aan het opwer
pen van partij-quaesties.
gj’t Komt ons voordat iederwien het belang
van ons volksonderwijs inderdaad ter harte gaat,
den voorsteller dankbaar moet zijn, dat hij voor
al het laatste zooveel mogelijk heeft trachten te
vermijden, omdat dit allicht dejkhp kon worden,
waarop ook de meest noodzakelijke hervormin
gen der wet schipbreuk zouden kunnen leiden.
nu toe in gebreke
mingunstigen ge
in zijne memorie van toelichting wordt er door
den voorsteller op gewezen, dat de wetgever zij
ne eischen te laag deed dalen, toen hij zonder
eenige beperking, zonder leeftijd of mate van ont
wikkeling te bepalen, de kweekelmgen in de
school als onderwijzers toeliet.
«Jongens en meisjes, in wien de onderwijzer
kiemen van geschiktheid meende te bespeuren,
konden als onderwijzers worden aangesteld.
Zulke onderwijzers moesten er zijn wanneer het
getal der leerlingen eener school tot 70 was ge
klommen. Of liever: daar behoefde in dat geval naast
den hoofdonderwijzer geen andere onderwijzer dan
zulkeenkweekelingte worden aangesteld. En zoo is
het kunnen gebeuren dat honderden van jongens
en meisjes, die nog op de schoolbanken behoor
den te zitten, zijn bevorderd tot ouderwijzers
dat ze die taak soms jaren achtereen, krachtens
wet en verordening hebben vervuld, om daarna,
als ze hun 18de jaar hadden bereikt en zich aan
het acte-examen moesten onderwerpen, ongeschikt
en onbwoegd tot het geven van onderwijs te
worden verklaard.
«Dat veel schade geleden was door die jonge
meesters zal niet licht iemand ontkennen. Maar
wie zal zeggen hoeveel schade geleden was, naar
hoofd en naar hart, door het aantal leerlingen,
jaren achtereen aan hunne zorg overgegeven
Zietdaar de treurige gevolgen van het kwee-
lingenstelsel 1
Maar niet alleen geen kweekeling, ook geen
hulponderwijzer meer aan het hoofd eener school
geplaatst! Daarvoor voortaan dezelfde acte van
»Er moeten zegt de heer Moens afdoen
de maatregelen genomen worden om het kwaad
dat onze volksontwikkeling onze volkswelvaart
met achteruitgang dreigt, te stuiten. Zal er van
overheidswege worden gezorgd voor voldoend la
ger onderwijs, dan moet van harentwege worden
gezorgd voor de opleiding van een voldoend aan
tal degelijke onderwijzers. Die opleiding moet
op breeder schaal worden ingericht.”
Er zijn daartoe noodig een voldoend aantal
kweekscholen en normaalscholen.
Zal die ruimere gelegenheid tot opleiding ech
ter den lust doen toenemen, zich aan het onder
wijs te wijden, dan moet daarbij tevens het voor
uitzicht worden geopend op eene zekere, op een
goede toekomst. De onderwijzersjaarwedden moet
verbeterd worden.
«Aan ieder onderwijzer, die door bekwaamheid
en ijver zich eene plaats aan het hoofd eener
school weet te verwerven worde gewaarborgd
eene jaarwedde groot genoeg om in zijne be
hoeften te voorzien. Hetzelfde moet voor den
I)e heer Moens berekentdat Nederland
op den duur 12000 onderwijzers noodig heeft
Ziedaar de hoofdzakelijke strekking van het voor-
slel-Moens.
Hebben we zeer zeker, door het hieruit
meêgedeelde velen aan den bekenden weg
herinnerd, wij hebben toch gemeend deze herin
nering niet achterwege te mogen laten nu dit
bij uitnemendheid practisch voorstel op nieuw
door verschillende bladen besproken en de aan
drang tot het in behandeling nemen daarvan met
den dag sterker wordt.
Zijn velen met ons den verdienstelijken en on-
vermoeiden strijder voor ons volksonderwijs dank
baar voor het door hem in dezen genomen ini
tiatief, velen met ons zullen het zeker even
zeer betreuren dat zijn belangrijk voorstel door
de Kamer bij haar regès in maagdelijken staat
werd achtergelaten en dat het zelfs in de secties nog
niet is onderzocht geworden. Dat het voor dit on
derzoek aan den noodigen tijd zou hebben ontbroken
is moeilijk aan te nemen. Welkez echter ook de
de reden dier vertraging moge zijn, een voorstel
als dat van den heer Moens ’t welk zóó direct
de volksbelangen raakt en welks verwezenlijking
dagelijks meer een volkswensch begint te wor
den zoo’n voorstel heeft o. i. niet alleen
aanspraak op algemeene waardeering, maar tevens
ook op eene spoedige behandeling. Tot het laatste
meê te werken is dan ook de plicht van ieder
wien de zaak van het volksonderwijs ter harte gaat
Daartoe is het noodig dat de publieke opi
nie zich in dezen luide uitspreke.
Waar de verdienstelijke volksvertegenwoordi
ger gebruik maakte van zijn recht van initiatief,
om tot eene betere regeling te geraken van het
lager onderwijseene zaak, die zoo nauw samen
hangt met ’s volks welvaart en moraliteit,
daar mag o. i. het volk zelf niet achterblijven,
gebruik te maken van zijn recht tot petionement,
om alzoo van zijne instemming te doen blijken met
het doel, door den heer Moens beoogd en er bij de
Kamer op aan te dringen, diens voorstel zoo
spoedig mogelijk in behandeling te nemen.
Met genoegen hebben we dan ook opgemerkt,
dat reeds hier en daar in ons land verblijdende
De voorstellen van den heer Moens bepalen
er zich toe in het wettelijk voorschrift den waar
borg te leggen
»dat er een voldoend aantal goed ontwikkelde
onderwijzers worde gevormd
«dat het onderwijs in iedere school door een
voldoend aantal onderwijzers worde gegeven
«dat de behoorlijke bezoldiging der onderwij
zers bij hen die zich aan dat ambt hebben ge
wijd, den lust en de geschiktheid beware, en den
lust om zich daaraan te wijden bij steeds meer
dere, en meer geschikte jongelingen verhooge
«dat voor elke school, ook de kleinste, dezelf
de acte van bekwaamheid zal worden geëischt van
hen die aan het hoofd daarvan worden gesteld;
«dat de kosten van hel onderwijs naar vaste
regelen, voor een gedeelte door den Staat wor
de gedragen.”
ADVERTENTIËN van 1 tot 4 regels, gewone letter, 40 Cents,
voor eiken regel daarboven 7'/2 Cents. Alle brieven en stukken,
de uitgave of redactie betreffende worden franco ingewacht.
Nu de wet op het Hooger Onderwijs eindelijk
■door de Tweede Kamer is aangenomen, treedt
de eisch tot herziening van de Wet op het La
ger Onderwijs op nieuw op den voorgrond en
gaan reeds van verschillende kanten in ons land
stemmen op, die met kracht aandringen op spoe
dig handelen in dezen.
En geen wonder, voorwaar! Immers sedert
jaren reeds doet zich de behoefte gevoelen aan
eene herziening der wet van 4857, waarvan de
leemten en gebreken dagelijks meer in ’t oog
springen, ’t Zal wel opnoodig zijn deze hier op
nieuw in het licht te stellen. Reeds bij herhaling
toch werd door ons en anderen daarop gewezen.
Men is het hierin trouwens dan ook vrij wel
met elkaar ééns, dat herziening dringend noodig
is, al blijft dan ook nog altijd veel verschil
van gevoelen bestaan omtrent de wijze waarop
deze moet geschieden en
daartoe kunnen leiden.
Ook door de regeering werd de behoefte aan
herziening der wet van ’57 niet ontkend, im
mers zij heeft zelf bij herhaling haar voornemen
te kennen gegeven, een voorstel in dien geest
te zullen doen maar tot nu toe bleef het,
I helaasbij beloften.
Gelijk men weet, verklaarde de minister Heems
kerk reeds bij zijn optreden, dat hij eerst de wet
I op het Hooger Onderwijs wenschte behandeld te
zien, om daarna te komen met een voorstel tot
herziening der wet op het Lager Onderwijs.
I Intusschen gaf de voortdurend weifelende hou-
I ding van den minister in deze zaak, aan twee
leden der Volksvertegenwoordiging, de heeren
Moens en Kuijper, aanleiding reeds in Dec. j.l.,
bij de begrooling-discussiën, hun voornemen te
kennen te geven tot hel indienen van een voor
stel desbetreffende.
De heer Knijper bleef tot
zeer zeker ten gevolge van
zondheidstoestand zijne belofte in te lossen,
maar door onzen wakkeren afgevaardigde, den
I heer Moens, is, gelijk men weet, reeds in Febr.
I j.l. daaraan gevolg gegeven.
Gebruik makende van het recht van initiatief,
den leden der Tweede Kamer bij artt. 110 en 111
der Grondwet toegekend, diende hij een voorstel
in tot wijziging van enkele bepalingen der wel
van 13 Aug. 1857 (lager onderwijs.)
De heer Moens heeft zich in zijn voorstel be
paald tot datgene «waaromtrent allen het ééns
zijn dat in ieder geval bij elke wijziging van
andere bepalingen der wet, verandering moet ko
men. Die punten, die in geen ontwerp, van wel
ke zijde ook ingediend, ontbreken kunnen; die,
van het andere losgemaakt, de regeling daarvan
in verschillenden zin open laten. Maar die ook
juist omdat zij zich binnen een niet al te groo-
ten kring bewegen lichter zijn te overzien en
spoedig voor eene beslissing vatbaar kunnen wor
den gemaakt.”
Het blijkt dus dat de voorsteller zich heeft
dragend onderwijs is, dat de onderwijzer zich
met zijne leerlingen voortdurend kan bezighou
den, dat hij met hen spreken, hen ondervragen
kan, dikwijls en veel, dat hij hen kennc. Dat
is onmisbaar zoowel voor hunne verstandelijke
ontwikkeling als voor hunne zedelijke vorming.
Onderwijs en opvoeding gaan hand aan hand.
Het onderwijs der volksschool is geen inprenten
van leerstof, maar ontwikkelen, vatbaar maken
om te zien, te gevoelen, te overleggen, te den
ken, te doen. En dat kan het niet zijn, waar
de onderwijzer ziek «verbrokkelen” moet over
verschillende groepen van leerlingen. Ook niet
daar, waar hij zich aan een groot getal leerlin
gen wijden moet, al zijn ze ook in ééne klasse
vereenigd.
«Zeventig leerlingen van verschillenden aanleg
en mate van ontwikkeling, van 512 jaren oud,
onder één onderwijzer dat is eene verhouding
tastbaar ongerijmd. Zeventig tachtig hon
derd leerlingen, al worden ze samen in ééne
klasse vereenigd, dat is voor onderwijs dat dien
naam verdient een onmogelijke toestand.
«Intusschen is dat de toestand voorgeschreven
in gedoogd door de wel.”
Het onderwijzend personeel moet dus eene be
langrijke uitbreiding ondergaan. Immers reeds
nu, bij den tegenwoordigen gebrekkigen staat
van zaken, is het getal onderwijzers verre van
voldoende en het tekort zal natuurlijk niet wei
nig toenemen, als het benoodigd getal meer dan
verdubbeld wordt.1)
Op welke wijze echter in dit aanzienlijk tekort
te voorzien?
De voorsteller wijst daartoe twee middelen aan:
1. Ruimere, veel ruimere gelegenheid tot op
leiding.
2. Betere vooruitzichten.
it
«Onmisbare voorwaarde voor degelijk, vrucht-
1
aanhangig vraagstuk en bij het indienen van zijn
voorstel evenmin gedacht heeft aan het vooruit-
onderwijzers 3 voor onderwijzeressen en 20
normaalscholen.
oogenblik toch worden reeds in verschillende ge
meenten van ons land adressen in dien geest ge-