GEMEENTE 0 HET ARRONDISSEMENT SNEER,
NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR HE
I
f
No. 84.
1876.
E E N-E N-D E R T
11 OCTOBER.
WOENSDAG
t.
N.
BERICHT.
Wij gaan niet naar Canossa
Een goed raadslid.
ss
1'
r
1
so
SMIJtl.R C01RA1
ns
BIOKNLANB-
a
ia
wat
'2
4 -
3r
5
)C
4
1
jr
sr
>r
4
5
>6
.7
>8
.3
en
7a
b'j
,s-
te
ie-
sn
>9
i
M.
t.
a
n-
•s.
c-
ze
an
n-
il-
Z. M. heeft benoemd tot directeur van het
Postk. te Groningen den heer O. G. Bungenberg,
thans directeur van het postk. te Steek herbe
noemd tot kanlom echter te Heerenveen mr. J. J.
Kuipers.
Deze COURANT verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
Abonnementsprijs voor 3 maanden f i.franco per post ƒ1.25.
Alle brieven en stukken, uitgave of redactie betreffendefranco
in te zenden.
«Wij gaan niet naar Ganossa zeide von
Bismarck.
ADVERTENTIËN van 1 tot 4 regels, gewone letter, 40 Gents,
voor eiken regel meer 1V2 Cents. Bij abonnement is de prijs be
langrijk lager. Voorwaarden desbetreffende te vernemen bij den
Uitgever.
zich herinneren: «wie zich aan een ander spie
gelt, spiegelt zich zacht.”
Maar thans geene karikaluur-teekening. Wij
willen een antwoord zoeken op de vraag:
zijn de kenmerken van een goed raadslid
Daar komt er al iemand met een schijnbaar
eenvoudig antwoord. Hij verwijst ons naar art:
39 van de Gemeentewet. Daar vindt men, dat
hij, welke de betrekking van raadslid aanvaart,
de eed of belofte aflegt, om »trouwaan de grond
wet en de wetten des lijks te zijn, en de be
langen der gemeente met al zijn vermogen voor
te staan en te bevorderen.”
«Klaar zijn we”, zegt ge misschien; «duidelij-
ker en eenvoudiger antwoord is niet mogelijk.
Wie dezen eed naleeft, is een uitmuntend raads-
Van af heden is de abonnementsprijs
van dit blad verlaagd tot fl per kwar
taalfranco per post fl.25.
Abonnementen voor Adverlentlën kun
nen op «EEK VOORDEELIGEvoorwaar
den worden verkregen bij
HEN VITGEVEH.
De minister van Financiën heeft, met ingang
van Nov., verplaatst de comm.-verific. P. J G.
Leurs, van Sneek naar Rotterdamen F. Bon-
kes van Dragten naar Sneek.
«Wij zullen in Januari 1877 op plechtige wij
ze herdenken, hoe de Staat zich kromde voor de
kerktoen een Duitsch keizer als een bedelaar
een Paus om vergeving bad” zegt hel Vaticaan.
Dat zal zijn den handschoen toewerpen aan de
burgerlijke vrijheid en die handschoen zal opge
nomen worden door duizenden en duizenden.
Er zal heel wat moeten gebeuren eer een
tweede Ganossa weder een Monarch vindt die
zijne kroon afzet en zijn zwaard verbreekt voor
Hem die zich de Stedehouder noemt van Hem
die de vrijheid liefhad en rondging niet om te
gebieden, maar om te dienen.
is het historisch woord, door den grooten Staats
man von Bismarck, gesproken in den strijd on
zer dagen tusschen den Pruisischen Staat en het
Vaticaan.
Wij gaan niet naar Ganossa” zeide de «ijze-
ren man” ten aanhoore van de Bisschoppen der
Roomsche kerk en hij dacht bij die verklaring,
door, de gansche wereld gehoord, aan Gregorius
VII, die, met den ijver eens Profeet, verkondig
de «Sedert Christus onzichtbaar aan de rech-
«terhand Gods is gezeten, heeft de christelijke
«wereld tot vaderlijk en heilig Opperhoofd hem,
«op wien de kerk als op eene rots is gegrond-
«vest de wetten der volkeren hebben eerst
kracht en wijding bekomen, als de Stedehouder
»van Christus, Koningen en Keizers volmacht
«heeft gegeven om die ten uitvoer te doenbren-
«gen.
«Sedert Jezus Christus, Petrus tot grondslag
«der gemeente heeft gemaakt, had deze en heb.
Het is niet moeilijk een lachwekkende feeke-
ning van een raadslid te geven. Dat wordt min
stens duizend en een maal per jaar, in ons land
en daarbuiten, met pen en graveerstift gedaan.
Er bestaat dikwijls al te veel aanleiding toe. Er
zijn zoovele leden van gemeenteraden, die het
vooral niet moesten zijn, dat iemand, ondeugend
van aard, het niet nalaten kan nu en dan één
uit de vele zwakke broeders te schetsen. Kwaad
mag T ook niet. De goeden worden er niet
minder op en de verkeerden misschien iets voor
zichtiger, wanneer ze ten minste het spreekwooi d
lid, in ieder opzicht.” Toegeslemd. En wij mo
gen veronderstellen, dat ieder, die lid van een
gemeenteraad is, zooveel in zijn vermogen is, er
naar streeft, trouw aan die belofte te blijven.
Wij kunnen dus geen enkel persoon op het
oog hebben, wanneer we nu eens zien, wat in
die eed ligt opgesloten. Wij zullen tot de over
tuiging komen, dat het lang zoo gemakkelijk niet
is als ’t schijnt, om een antwoord op onze vraag
te vinden. Nog veel moeilijker wordt het, daar
na goede raadsleden aan te wijzen.
Van hem, die zweert: trouw aan de grondwet
en de daaruit voortvloeiende wetten te zijn, mag
men verwachten, zonder te veel vergen dat hij
ten minste eene oppervlakkige kennis van den
inhoud dier wetten bezilte. Heeft hij deze niet
dan wordt hij ontrouw, misschien voor hij het
vermoedt. Wat de plicht is van ieder burger
er. wat de wetgever veronderstelt van ieder in
gezetene: bekendheid met de wet, is in de eer
ste plaats dus de plicht van ieder raadslid. Ze
ker geen geringe eisch en verplichting. Voor
men ze op zich neemt mag men zich wel drie
maal bedenken.
Verder belooft het raadslid, in hope, dal hij de
belangen zijner gemeente met al zijn vermogen
zal voorslaan en bevorderen.
«ben alleen zijne opvolgers, zelfstandig gezag
«eeuwig gelijk de heerschappij des Vaders en de
«macht van Jezus Christus, de rechter der wereld.”
Hendrik IV, keizer van Duitschland, kwam in
verzet tegen die stellingen. Gregorius deed hem
in den'ban en toen de Monarch het hoofd wilde
buigen sprak de hooghartige Gregorius«ver
giffenis kunt gij verkrijgen, als gij die zoekt met
God, door mij
Hendrik IV trok over de Alpen, naar Ganossa,
waar de Paus eenigen tijd verblijf hield, de ster
ke burgt van Gravin Mathildis, eene vrouw die
wraak had te nemen over beleedigingen die het
huis Este van ’s Keizers vader had moeten ver
dragen.
Hendrik IV verscheen in Januari 1077, op den
burgt, stond daar op eene binnenplaats, in het
kleed der boete, barrevoets, drie dagen en nach
ten, en toen wervaardigde zich Paus Gregorius om
den zondaar vergiffenis te schenken.
Na nog vele wederwaardigheden ondervonden
te hebben, en genoodzaakt den troon te verla
ten, verteerd door ellende en verdriet, stierf de
ex-keizer, en vijf jaren stond zijn lijk boven de
aarde, eer het van den ban ontheven en in ge
wijde aarde mocht worden begraven.
MI'ATEA-GEAEKAAI..
De Tweede Kamer hield Vrijdag j.l. eene kor
te zitting.
Vijf reeds bekende wetsontwerpen zijn inge
komen.
Tegen Woensdag 11 ure werd aan de orde
gesteld de wet op de coöperatieve vereenigingen,
vervolgens eerjjge kleine wetten en daarna de
overeenkomst met de Hollandsche spoorwegmaat
schappij over de exploitatie van eenige lijnen.
De voorzitter deelde mede, dat door de afdee-
lingen zijn benoemd tot rapporteurs
Over de Ind. Begrooting voor 1877 de heeren
Fransen van de Putte, Fabius, van Kerkwijk, Be-
gram en Lenting.
Hoofdstuk I der Staatsbegroting voor 1877
(algemeene beschouwingen), Hoofdst. II VII4 en
X en de Wet op de Middelen de heeren Sand
berg, Smidt, de Bruyn Kops, v. d. Loef! en Blus-
sé.
Hoofdstuk III (Buitenl. Zaken) de heeren Ge
vers Deynoot, Cremers, v. Vollenhoven, Heyden-
rijck en de Vries.
Hoofdstuk IV (Justitie) de heeren Gratama
van Zinnicq Bergman, Vening Meinesz, Godefroi
en de Vries.
In de Vragen des Tijds komt van de hand
van den heer J. D. Veegens een artikel voor o-
ver onzen staatkundigen toestand. Het draagt
tot titel «Het laatste bedrijf.”
«Er bestaat een steeds breeder wordende klo
ve tusschen Volk en Kamer” zegt de heer
V., een klove aan wier rand de vertegenwoordi
gers bijzonder kalm staan, wijl zij door langdu
rige oefening van geen duizeligheid meer weten.
Zij zien haar zelfs niet meer. Maar dank zij
die klove, wordt het volk meer en meer vreemd
van zijn vertegenwoordiging. De zaken, die het
belang van ’l volk in de eerste plaats raken
worden geheel achterwege gelaten of behandeld
in een zin, die alleen ten bate komt van de meer-
gegoeden. Dit is zeker, dat de meerderheid der
natie in de Staten-Generaal zichzelf volstrekt niet
hoort spreken of ziet handelen, ’t Is haar té
moede of er een nimmer eindigende tooneel-
voorstelling wordt opgevoerd, waarvan de intri
ge vreemd is aan haar wenschen en belangen.
Die voorstellingen zijn zeer regelmatig. Eerst de
opkomst, dan de bloei, daarop de ondergang van
het kabinet.
Zoo is het ook weer met ’t ministerie Heems
kerk. Onervaren toeschouwers zouden allicht
gemeend hebben, dat de verwerping van art. 1
van ’t ontwerp tot wijziging der militiewet een
einde aan ’t stuk zou gemaakt hebben, en daar
voor waren goede redenen. Algemeen was men
van oordeel dat dit wetsontwerp bijna ónmoge
lijk zonder catastrophe op het tooneel kon ge
bracht worden. De oppositie zou aandringen
op behandeling, de ministers moesten verklaren
dat zij bereid waren, maar hun stil spel moest
het overige doen. Onverwachts echter werd op
voorstel van den heer Stieltjes, in de zitting van
5 Mei besloten, ’t ontwerp aan de orde te stel
len. De regeering bracht er eenige wijziging in
’t contingent werd van 13500 op 14000 man
gebracht maar wegens eenige amendementen
werd de behandeling voorloopig uitgesteld. Men
meende dat het achter de schermen zou blijven,
maar door de oppositie werd de behandeling door
gedreven en de verwerping volgde met 43 legen
31 stemmen. Bij die stemming waren 2 katho
lieke leden tegen het kabinet.
Dit laatste kon aanleiding geven tot de mee-
ning, dat het hier geen politieke stemming gold,
maar ’t geen vroeger met ’t ontwerp geschied
was, bewees het tegendeel. Herhaaldelijk was
Hoofdstuk V (Binnenl. Zaken) de heeren Tak,
van Nispen, Schepel, de Jong en Kappeyne.
Hoofdstuk VI (Marine) de heeren de Roo
Bredius, van Berkhout, de Casembroot en Rom-
bach.
Hoofdstuk VII B (Finantiën) de heeren Bichon,
van Nispen, Kops, Idzerda en de Vries.
Hoofdstuk VIII (Oorlog) de heeren de Roo
van der Schrieck, de Bieberstein, de Casembroot
en Stieltjes.
Hoofdstuk IX (Koloniën) de heeren van de
Putte, van Asch van Wijck, van Kerkwijk, Be-
gram en Lenting.
De belangen der gemeente! Ze zijn niet wei
nige en van zeer verschillenden aard. Een raads
lid moet wel iemand van groote algemeene ken
nis zijn, wil hij ten minste met oordeel werkzaam
zijn en uit eigen oogen zien zooals een goed
raadslid betaamt.
Woont hij in de stad dan zijn handel en nij
verheid kunst en wetenschap wijduitgestrekte
velden waarop hij ten minste de hoofdwegen
moet kunnen bewandelen, wier verband hem niet
mag ontgaan. Bovenal moet hij geen slecht fi
nancier wezen.
Woont hij op het platteland dan is bovenge
noemde kennis, in minder graad, misschien vol
doende maar daarbij komen dan dikwijls land
bouw en veeteelt.
Tezamen geen kleinigheid, en dat zijn nog
slechts algemeene belangen. Ook de bijzondere be
langen zijner gemeente echter, moet hij voorslaan
en behartigen.
Voorstaan. Dat is, hij moet, als die belangen
in gevaar komen, ze verdedigen, er voor in de
bres springen zich blootgeven om die belangen
achter zich te dekken.
Behartigen. Hij moet er zijn hart aan wijden.
Hij moet er voorleven. Zijn hoofd moet er voor den
ken. Zijn hart behoort zijn hoofd gedurig te her
inneren voor de gemeente werkzaam te blijven,
het moet in het werk de noodige warmte hou
den, hel noodzakelijk leven.
Hooge eischen 1 Zijn er die er aan beant
woorden? Ja, er zijn enkele. Uit den aard der
zaak niet vele. Onbekrompen levensomstandig
heden en eene onafhankelijke positie zijn ver-
eischten, zonder welke bovengenoemde niet in
toepassing kunnen gebracht worden. De lijden,
waarin men raadsleden een tractement gaf,
hetwelk hen in staat stelde om voor hunne be
trekking te leven, zijn voorbij. En toch moeten
zij er voor leven 1
Mogen er onder de gegoeden des lands spoedig
meer komen, wier beurs niet alleen, maar ook wier
hoofd en hart hen tot raadslid geschikt maakt.