LT HP SlffllïS- Bl IIHffiTI Uli: III III IOÜR DE «■IWBIWIfflDMmiSHL 1 No. 35 Z E V E N-E N-D ERTIGSTE J A A R Gr A N Gr. I 1882. I I W O E S 1) A. G 3 31 E I, u 1 !W 1 6 t PERS. I. Volgens het Vad. is ook het nieuwe handels- tractaat met Frankrijk ongunstig in de afdee- lingen der Tweede Kamer ontvangen. - t 3 t Wi 1- De inlichtingen, door den minister van kolo niën verschaft op het adres van generaal van der Heijden, hebben op de dagbladpers een zeer ongunstigen indruk gemaakt. Bijna alle bladen, die de zaak bespreken, laten zich, in afkeuren den zin uit over de wijze, waarop de minister de zaak behandelt. ’t Vaderland zegt „Het leeningsontwerp van den Minister van Lijnden is reeds sinds eenigen tijd van den Raad van State terug. Men mag dus de indiening binnen korten tijd verwachten.” Ter aanvulling van het bericht omtrent het leeningsplan van den minister Van Lynden kan de Amst. Ct. mededeelen, dat het ontwerp strekt tot het aangaan eener leening van ruim tachtig millioen gulden, rentende 3 pctmet eene jaar- lijksche aflossing van een half pet. De opbrengst der leening zal bestemd worden tot dekking der Nederlandsche en Indische tekorten en tot be taling der kosten van eenige werken van open baar nut. ADVERTENTIËN van 1 tot 4 regels, gewone letter, 40 Centsi voor eiken regel meer 7’/2 Cents. Bij abonnement is de prijs be langrijk lager. Voorwaarden daaromtrent te vernemen bij den Uitgever. zulk een onbewezen recriminatie verleent de minister een plaats in een nota! Voorde waar heid van hetgeen de heer Groeneveldt meedeelt, wordt evenmin een schijn van bewijs gegeven. In het officieel schrijven van dezen ambtenaar, waarin hij overplaatsing of verlof vraagt om Atjeh te kunnen verlaten, vindt men slechts vage verwijten. De particuliere brief aan den gouverneur-generaal waarom is de minister hier zoo mild met de openbaarmaking van par ticuliere brieven, terwijl hij het officieus schrijven van den gouverneur-generaal aan den heer Der Kinderen te heilig voor publiciteit acht gaat verder en geeft een reeks van beschuldi gingen. Maar alles is even onbewezen, terwijl niet blijkt, dat de brieven van den heer Groe neveldt ter kennis zijn gebracht van den gou verneur van Atjeh, die natuurlijk in de eerste plaats geroepen was om, zoo zij eenige betee- kenis hadden, zijn oordeel daarover uit te spreken. „Onwillekeurig denken wij aldus besluit het blad dit artikel bij deze nota aan de verdediging door den minister van den gouver neur van Suriname in de bekende zaak van De Jong c. s. Toen werden bepaalde en bewezen feiten aangevoerd, maar heette het: „tot zoo iets kan een zoo hoog geplaatst ambtenaar niet in staat zijn.” Thans daarentegen zijn allerlei verdachte getuigenissen en vage beschuldigingen zonder eenig schijnbaar bewijs voor den mini ster goed genoeg, als zij slechts kunnen dienen „om de gedragslijn der Indische regeering te genover generaal Van der Heijden te verklaren.” Kon de generaal Van der Heijden, die zich dan toch oneindig verdienstelijker jegens het vader land heeft gemaakt dan menig ander door den minister warm verdedigd staatsdienaar, ook op maar een klein gedeelte der sympathie bogen, die de minister anders steeds voor „hoogge plaatste ambtenaren” koestert, hoe geheel an ders zou de nota van inlichtingen er uitzien.” De reis van HH. MM. door Zeeland heeft volgens de Arnh. Crt. geen aangenamen indruk gemaakt. Bij het passeereu van Middelburg mocht niemand op het perron van het station wezenzelfs de beambten, die er niet volstrekt moesten zijn, hadden een order of wenk gekre gen om zich terug te houden. Te Vlissingen werd niemand in de hal toegelaten, ofschoon er honderden konden geborgen worden die nu in den regen stonden zonder dat de passage belemmerd werd. Het was, zegt de bericht gever, of niet een Koning der Nederlanden, maar een Czaar van Rusland door zijn rijk reisde. Het gerechtshof te Den Haag heeft in de vori- BEKENDMAKING. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van de gemeente Sneek, Gelet hebbende op art. 7 van Zijner Majest&its besluit van 7 September 1828 (Staatsblad no. 55), roepen bij dezen op, alle personen, welke als gehuwd of als weduwnaar met kind of kin deren in de tweede klasse van de algemeen c rol der Schutterij, in het vorige jaar opgemaakt, zijn gebracht, doch sedert dien tijd door het overlijden van hunne vrouwen of kinderen, de bevoegdheid hebben verloren, om in die klassen te verblijven, en dus alsnu in de eerste klasse der voor dit jaar te formeer en algemeene rol ge rangschikt moeten worden, om van zulke veranderde omstandigheden ter Secretarie dezer gemeente kennis te geven vóór den 15 der vol gende maand, zullende bij verzuim dezer aangif te de belanghebbenden, ingevolge art. 8 van voormeld koninklijk besluit, bij de Schutterij worden ingelijfd en bovendien tot eene geldboe te en gevangenisstraf verwezen worden. Voorts wordt ter kennis van de belangheb benden gebracht, dat zij, die hun 34e jaar heb ben voleindigd, of gedurende vijf jaren bij de reserve hebben gestaan, desverkiezende kunnen worden ontslagen, wordende dus elk, die van dit recht wenscht gebruik te maken, aangemaand, om zulks uiterlijk vóór den 30 Juni aanstaande ter Secretarie aan te geven. Sneek den 11 April 1882. Burgemeester en Wethouders voornoemd J. van DRIESSEN. De Secretaris, J. W. BENNEWITZ. Deze COURANT verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. Abonnementsprijs voor 3 maanden ƒ1.franco per post ƒ1.25. Alle brieven en stukken, uitgave of redactie betreffende, franco in te zenden. 1011111111 iiiiiji KENNIS GEV ING. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Sneek doen te weten, dat de aan de gemeente ver schuldigde Grondrenten, Recognitiën enz., niet meer door of namens den gemeent -ontvan ger zullen worden opgehaald, doch dat ieder verplicht is, het verschuldigde binnen vier weken na den verschijndag, d. i. 1 of 12 Mei of 1 of 12 November a. s. te betalen, ten Kantore van den Gemeentc-Ontvangi r. Sneek den 1 Mei 1882. Burgemeester en Wethouders voornoemd, J. van DRIESSEN. De Secretaris, J. W. BENNEWITZ. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Sneek, Gelet op het bepaalde in artt. 6 en 7 der wet van 2 Juni 1875 (Staatsblad no 95), tot regeling van het toezicht bij oprichting van in richtingen, welke gevaar schade of hinder kunnen veroorzaken Brengen bij deze ter kennis van belanghebben den, dat ter Secretarie dier gemeente ter visie ligt een bij hun college ontvangen verzoekschrift met bijlagen van Theunes Bloksma, strekkende tot het erlangen van vergunning tot het oprichten van eene Smederij op een gedeelte van het perceel ka dastraal bekend in sectie c, no. 199, der gemeente Sneek. Dat op Maandag den 15 Mei 1882, des mid digs ten 12 uur, ten gemeentehuize aldaar ge legenheid zal worden gegeven om tegen het ge daan verzoek bezwaren in te brengen en deze mondelijk of schriftelijk toe te lichten en dat zoo wel de verzoeker als zij, die bezwaren hebben in te brengen, gedurende drie dagen voor evenge- meld tijdstip ter Secretarie der gemeente, in de gewone bureau-uren, van de ter zake ingekomen schrifturen kennis kunnen nemen. Sneek den 2 Mei 1882. Burgemeester en Wethouders voornoemd, J. van DRIESSEN. De Secretaris J. W. BENNEWITZ. B EK ENDMAKING. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Sneek roepen bij deze opalle manspersonen, binnen deze gemeente woonachtig, welke op den 1 Januari 1882 hun 25e jaar waren ingetreden, en mitsdien allen, die geboren zijn in ■’het jaar 1857, om zich voor den Schutterlijken dienst te doen inschrij venzullende daartoe door en na mens heeren Burgemeester en Wethouders, op de Secretarie der gemeente, worden gevaceerd: Woensdag den 17 Mei 1882. Verder wordt ter kennis van belanghebben den gebracht Dat degenen, die, vroeger in andere gemeenten ingeschreven, sedert de inschrijving van het vo rige jaar binnen deze gemeente zijn komen wo nen, zich insgelijks op dien dag zullen moeten laten inschrijven, in het register, loopende over een der jaren 1848 tot en met 1856, Waartoe zij volgens hun ouderdom behooren. Dat een ieder, hetzij hij al of niet vermeent tot de vrijgestelden of uitgeslotenen te behooren, tot deze inschrijving verplicht is. Dat voor ingezetenen worden gehouden alle Nederlanders, alhier hun gewoon verblijf hou dende, alsmede alle vreemdelingen, binnen deze gemeente woonachtig, welke hun voornemen, om zich binnen dit Rijk te vestigen, zullen hebben aan den dag gelegd, hetzij door eene uitdrukke lijke verklaring, hetzij door het werkelijk over brengen van den zetel van hun vermogen en de hoofdmiddelen van hun bestaan. Dat zjj, die in meer dan in eene gemeente hun gewoon verblijf houden of den zetel van hun vermogen hebben gevestigd, tot de inschrij ving verplicht zijn binnen die gemeente, alwaar eene dienstdoende schutterij aanwezig is. Dat de registers ter inschrijving op den 15 Mei e. k. geopend en op den 1 Juni daaraan-, volgende gesloten worden, en dat allen, die be vonden worden, zich alsdan niet te hebben doen inschrijven, volgens art. 9 der wet op de schut terijen door het Gemeente-bestuur, ambtshalve zullen worden ingeschreven, en door den schut tersraad tot eene geldboete worden verwezen terwijl zij bovendien zonder loting bij de schut terij zullen worden ingelijfd, indien het zal ge- blijken, dat er, tijdens de verzuimde inschrij ving, geene redenen tot uitsluiting of vrijstelling te hunnen aanzien bestonden. Dat eindelijk een ieder, die binnen deze ge- meente niet geboren is, wordt aangemaand, zich tijdig van eéne geboorte-acte te voorzien,; en zich alzoo van zijnen juisten ouderdom te ver zekeren, ten einde de inschrijving naar behooren geschiede, en hij alzoo niet home te vallen in de straf bij het aangehaald art. 9 bepaald. En, opdat niemand hiervan eenige onkunde zal kunnen voorwenden, zal deze worden afge- kondigd zooals gebruikelijk is, en geplaatst in de Sneeker Courant. Sneek, den 2 Mei 1882. Burgemeester en Wethouders voornoemd J.' van DRIESSEN-, De 'Secretaris, J. W. BENNEWITZ. «■■BE UIT DE Het U. D.het N. v. d. D., de Amst. Ct., het Vad., De Amsterdammer, allen slaan één- zelfden toon aan. „De quaestie-Van den Heijden is een nieuwe phase ingetreden, zegt o. a. de Amsterdammer. De wijze, waarop de heer Van Goltstein zich genoopt ziet het ontslag van den generaal te verdedigen, is erger dan het ongemotiveerd ver leend ontslag zelf. Eerstdaags zal men natuur lijk een antwoord van den generaal vernemen en bij het licht van dezen strijd mag men een blik werpen op de eigenaardige opvatting van de begrippen van plicht, ridderlijkheid en rond heid, die men in zekere hooge kringen huldigt.” Wat het Vad. nopens het antwoord des mi nisters in de zaak in quaestie zegt, wenschen wij iets meer uitvoerig weer te geven. Het blad herinnert eerst met een enkel woord, wat aanleiding tot het ministerieele stuk heeft gege ven. In de zitting van 18 November 1881 had de minister van koloniën niet onduidelijk te ken nen gegeven dat den géneraal in November 1880 een strafvervolging dreigde^ waarom de gouverneur-generaal, met het oog op het pres tige van ons gezag, een vertrek van den gene raal uit Atjeh wenschelijk had geacht. De mi nister zeide o. a.„Ik heb er op gewezen, dat er rechterlijke instruction begonnen waren te gen ambtenaren, welke rechtstreeks onder den gouverneur van Atjeh en don chef van zijn staf stonden, en dat het bedenkelijk scheen, om ge durende die instructien den generaal Van der Heijden te Atjeh te laten blijven. Vermoede lijk zou hij als lastgever worden genoemd door de beschuldigden en zeker moest hij als getuige voor den rechter verschijnen. De klachten, dio er waren over den toestandwaren van zoo ernstigen aard, dat de gouverneur-generaal er niet voor kon instaan, dat de generaal Van der Heijden, als getuige opgeroepen, niet de bank der beschuldigden zou moeten innemen.” Hiertegen kwam de generaal op in zijn adres aan de Kamer en vroeg een enquête naar de juistheid der aanklacht. De Kamer zond het adres om inlichtingen aan den minister. De minister zegt, dat hij er zich toe wil be palen de gedragslijn van de Indische regeering tegenover den generaal Van der Heijden zoowel in het algemeen als bij het zoogenaamde inci- dent-Der Kinderen in het licht te stellen. Op die wijze is, naar het Vad. doet opmerken, de hoofdquaestie vrij handig geëcarteerd. Het gold toch niet zoozeer de gedragslijn van de regeering tegenóver generaal Van der Heijden als wel het tot waarheid maken der openlijk uitgespro ken beschuldiging, der verwijten van toelaten vain óf medeplichtigheid aan ergerlijke wreed heid en ambtelijke knevelarijen. En' over het laatste'nu behelst de nota van inllchtingan ei genlijk niets. Geen enkel feit voert de minister aan tot staving der beschuldiging van knevelarij, waar aan de generaal indirect bloot stond. In plaats echter van ridderlijk de beschuldiging in te trékken of tegenover het bezwarende stuk van den procureur-generaal de gunstige beschei dden b.v. het rapport van mr. Stibbe over den toestand der gevangenen op Atjeh - te publi- ceeren, blijft de minister het eenmaal ingeno- men standpunt handhaven en tracht thans door nieuwe onbewezen grieven het gemis van be wijs, der vroeger uitgesprokene, te vergoeden. Nu Kauffman en Cenin op den achtergrond raken, komen Kennis en Groeneveldt op het tapijt. „De heer Kennis zegt het Vad. heeft, nadat zijn handelingen door don generaal Van der Heijden waren afgekeurd, zelf een aan klacht tegen den generaal ingediend, en aan I COI R V SVI' SSST I- I- a o II E.VL A 11’ 3 1 i s 1 if KUtWC'.* MM des morgens van 9 tot 10 uur, voor die van wyk 1, 2 en 3. 10 11 n 4, 5 en 6, n n n n 12 n 7, 8 Gil 9, n middags om 12 uur, 10.

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1882 | | pagina 1