naar fijn wtuen uitgevoerd, dat men zou zweren, dat I Gedrukt en uitgegeven bij W. CQCL vax BOK.M.A, te Sneek. van uwe wijsheid weten wij Als die vrouwen bij elkaar j over 1 Lore was nog een poosje in de keuken werk zaam geweest, had een tweede ontbijt in de kamer op tafel gereed gezet, naar de wasch gekeken en zich toen naar haar eigen kamertje begeven, om haar toilet te maken. Het was een zoogenaamd vlieringkaraertje, maar hoe allerliefst zag het er daar uitHet smalle bed onder het beschoten dak was achter frissche witte neteldoek- gordijnen verborgen, waarin de vele stoppen zóó zo bij hetbloemenpatroon behoorden. Aan het lage venster stond een kleine wonderlijke schrijftafel, een soort rococo-meubel, blinkende van politoer maar erg beschadigdéén der gedraaide pooten ontbrak geheel en was op zeer primitieve wijze vervangen geworden. Maar de schrijftafel was „historisch”; mevrouw van Tollen van Uonner- st adt noemde haar eenmaal de hare, en prins Louis Ferdinand had, terwijl hij, ter gelegenheid der manoeuvres, eens twee weken te Dounerstadt in kwartier had gelegen, zijne brieven op dat tafeltje geschreven Op het bovendekstuk stonden thans de kleine snuisterijen van de tegenwoordige eigenares, eenvoudige bloemen vazen, die, als het jaargetijde het toeliet, steeds met frissche bloemen gevuld wareneen naaikistje, eene photografie in kabinet formaat van den keizer, en, als pendant, een portret van koningin Louise kleine onbeduidende cotillon-geschenken, een kistje met messing beslag voor het bewaren van sieraden, ’t welk echter in zijn donkerrood atlas bekleedsel niets dan een verwelkt bloemenrui- kertje verborg. Op het benedendekstuk lag haar schrijfportefeuille, een geschenk van Cato; deze vertoonde op hot houten schild, zoo groot mogelijk maar wel wat erg primitief geschilderd, het wapen der van Tollen seen zilveren hond op een gouden muur en een blauw veld, en daaronder de zinspreuk: „trouw en vast”. De kleine spiegel boven de commode aan den zijwand van het k miertje vertoonde in den hoek hetzelfde wapenhet wou maar volstrekt niet passen bij de eenvoudige houten lijst, die het omvatte, evenmin als dit schoone meisje in d.t eenvoudig vertrek scheen te behooren, waar het zoo juist was binnengekomen en waar het met diep gebogen hoofd zoo onbeweeglijk staan bleef. Eindelijk streek zij met do hand over haar voorhoofddoor het openstaande venster hadden luide, lachende stemmen weerkloaken. Zij tuurde door de bloemen heen naar het erf van haar buurman. Eeu groot ouderwetsch gebouw lag daar in den helderen zonneschijn, en op het met wit kiezel bestrooide plein waren op ’t oogenblik een paar honderd jongens aan’t spelen. Vroeger een klooster, diende het thans voor gymnasium. De oogen van Lore dwaalden over de spelende, drukke menigte heen en bleven eindelijk met een welsprekende uitdrukking op een jongen man gevestigd, die te midden van al dat gewoel het plein over nair den muur toeliep, Hij droeg een donker blauw net sluitend costuum en eea vilten hoed van dezelfde kleur. Naderbij ko mende, kreeg hij het dakvenstertje in ’t gezicht en nam groetend den hoed af. Blozende knikte Lore van 'Tollen met het hoofd en verwijderde zich van het venster, terwijl hij, alsof dit enkel om de warme zonnestralen gebeurde, met zijn hoofdbedekking in de hand bloothoofds verder ging- Het jonge meisje was op den stoel gaan zitten, die voor haar bed stondzij kon vau daar zijne schreden volgen. Een stralend lachje lag over haar gelaat verspreid, en zoo lachende keerde zij het hoofd om, toen haar moeder binnenkwam. „Lore,” begon de oude dame verlegen, „als ik u niet ontrief - de schoenmaker weet ge, de laarsjes voor Cato en eenig lapwerk hij heeft de rekening voor de derde maal gezonden en die tevens gequiteerd. De vrouw wacht beneden en ik ben het is de zeven en twintigste Lore”. Het jonge meisje was opgesprongen en de commode gesneld. „Hoeveel, mama vroeg zij vroolijk, terwijl zij uit de bovenste Iade een kistje te voorschijn haalde en het voor de ooren harer moeder zachtjes liet rinkelen. „Twaalf mark, Lore als het niet te veel Vier blanke daalders verdwenen in de hand der oude dame en vier lippen drukten innig op elkaar. „Tot aan den eersten, Lore.* „Maak u maar niet ongerust, lieve moeder Toen zij een oogenblik later weer alleen was, telde zij haar kleinen schat over. Nog twaalf daalders daarvan waren drie bestemd voor een geschenk voor vader op zijn verjaardag, en het overige zij begon op nieuw te lachen en dacht aan de lichtblauwe tullejapon, die zij zoo graag, zoo zielsgraag koopen wilde voor het eerste winteravondje in de club. Maar kerstmis? Welnu, vóór kersttijd was het al lang weer haar verjaardag geweest en zou oom de gewone twintig mark geofferd hebbenvóór dien tijd zou zij ook van de Berlijner firma in borduurwerk onwillekeurig keek zij schuw om zich heen niemand mocht immers vermoeden, dat zij in stilte voor geld werkte Vader zou pruttelen, moeder schreien en Cato buiten haar-zelve zijn. En zelfs Rudi ach, Rudi! Haar zonnig lachje verdweenhoe had zij li prins Wilhelm en Heinrich voor mij meê- gebracht En j;..’ „Totaliter vergaten, bakvisoh!” betuigde haar X// roeder, „maar als ik weerkom „Dat hebt gij nu reeds zevenmaal gezegd. Als gij niet wils, laat het dan 1” luidde het antwoord. Meesmuilende ging zij aan de koffie tafel zitten er schonk een kopje in. Zij was een slank buigzaam schepseltje met een bleek gelaat, dat iets geheel eigenaardigs had. Somtijds zou men meenen dat het bepaald leelijk was. Haar mond, alhoewel klein, scheen te dartel, het korte stompneusje, al te driest haar bruinachtige tint bijna vaalmaar dan behoefde zij de oogen slechts even op te slaan, en alles was vergeten. Inderdaad: wonderlijk waren die groote, donkere, door lange wimpers overschaduwde oogen, waaruit nu eens een smachtend verlangen en dan weer een over moedige levenslust straalde, dat wisselde gedurig af. En die oogen gaven de uitdrukking aan het geheele gelaat, dat op het eene oogenblik eene van heimwee smachtende spaansche, en op het andere weer op een schelmschen kobold geleek. En natuurlijk was ook geheel haar karakter in overeenstemming met die verandering in de uitdrukking harer oogen. Soms was zij de zon neschijn van het huishaar helder klinkend gelach vervulde bet bepaald met levenslust, maar zij kon het ook somber maken, want zij zorgde overvloedig voor gelegenheid tot ergernis. Zij was de gepersonificeerde oppositie tegen alle huiselijke regels, wilde nooit meêhelpea en had er meesterlijk slag van zich aan alle werkzaam heden te onttrekken, door zich met een roman in het een of ander onvindbaar schuilhoekje te verbergen. In dit nestkuikentje scheen het feudalisme van het geheele geslacht der van Tollen s zich geconcentreerd te hebbenzij zou het liefst een telganger bestegen, zich den valk op de handschoen geplaatst hebben en als eene ridderlijke jonkvrouw door bosch en heide op jacht gegaan zijn, met zóó en zóóveel haar huldi gende ridders iu haar gevolg. Maar zooals de zaken helaas stonden, moest zij er zich meê vergenoegen om, in plaats van een trotscheu ridderburgt, eea zeer eenvoudig gehuurd huisje aan het einde van een stille straat in het goede stadje Westenberg te bewonen en in het klimop-priëeltje van den tuin van toekomstige schitterende dagen te droomen. Intussohen hield zij zich ijverig bezig met het verzamelen van familiewapens, kende de stam- boomen van alle aanzienlijke geslachten van buiten en kon zich verschrikkelijk boos maken over de gedurig meer voorkomende mesalliances. Ter gelegenheid van het huwelijk van haar oudsten broeder wendde de toenmaals achtjarige krab een keelontsteking voor en bleef thuis zij had het niet willen aanzien, hoe Victor van Tollen, de deftige kurassier, trouwde met een eenvoudige mejuffrouw Lange, al waren hare geldzakken dan ook nog twintigmaal grooter geweest. Catootje zou het liefst in de tijden der roofridders geleefd hebben, opdat Victor mijnheer den handelsraad Lange had kunnen uitplunderen, in plaats van naar diens dochter te vrijen. Dat alles verhinderde echter niet, dat zij met ware toewijding dweepte met mijnheer doctor Schon berg, die de lessen in de letterkunde aan de meisjesschool op zich genomen had, welke klasse door Cato werd bezocht, teneinde haar examen als onderwijzeres te kunnen afleggen. Zij trachtte zich over dat „verdwalen” met de wonderlijkste romans te troosten, waarin „hij” telkenmale „van Schonberg” heette, die, enkel door den nood gedwongen, zijn adel voor een poosje terzijde stelde- Lore had haar zuster treurig aangekeken „Wat zijt gij weer laat opgestaan,” zeide zij op verwijtenden toon, „en gij hadt ons toch zoo mooi wat kunnen helpen, want uw les begint van morgen eerst om tien uur.” Cato zette een onpleizierig gezicht, wierp twee groote stukken suiker in haar koffie en begon over wat anders te praten. „Rudi 1 Rudi 1“ klonk thans moeders stem van buiten, „vader vraagt naar u 1“ Een treurig smeekenden blik van Lore volgde den heengaandeu broeder. dat ook een enkel oogenblik kunnen vergeten Zwijgend legde zij de laatste hand aan haar eenvoudig toilet en nam, alvorens haar kamertje te verlaten, een adversaria van den boekenhanger, zette de slanke vingers tusschen de pagina’s en las de plaats, die zij met de toppen aanroerde. Zij was gewoon dit eiken morgen te doen en den kleinen wegwijzer voor den dag te zoeken op de toevallig aangeduidde plaats. „Sorg'Aber sorge nicht zu viel Es geht doch, wie Gott haben wil.” las zij. En nogmaals; „Rein siiszer Leid, denn Hoffen.” Zij sprak die woorden zacht en bijna vragend uit. Vervolgens vloog haar blik door het venster naar het gymnasium, en ’t scheen wel, alsof een rozengloed zich weer over dat schoone gelaat had verspreid. Haastig, alsof zij een geheim verraden had, sloot zij het boek en ging naar beneden naar haar vader. De oude verlamde heer zat in zijn rolstoel, in blauwe tabakswolken gehuld, met zijn zoon te babbeleu. Toen hij Lore bespeurde, vloog een trekje van ongeduld over zijn vermagerd gelaat. „Lore, hoe duizende malen heb ik uniet reeds gezegd, dat gij voor doorstekers zoudt zorgen en de pijpen schoonmaken, zij zijn bijna niet meer te rooken.” „Papa, ik heb ze voor twee dagen alle schoon gemaakt, behalve deze en nu rookt gij daar juist uit. „Altijd wat tegen te praten,” pruttelde de oude heer „En wat zei die onbeschaamde das van een vaandrig toen wel vroeg hij, het gesprek voortzettende en zich tot zijn zoon wendende. „In mijn tijd zou ik dien patroon acht en veertig uren het cachot hebben laten inmarcheeren, miar” „Dats ook gebeurd, papa.” „Lorei” riep de majoor. Het meisje keerde uit de zijkamer terug. „Sluit het venster! Hemel sacrament,jongen, hoor me dat spectakel daar buiten eens Wat, is t dan al twaalf uur? Ja zoo vandaag komt de school een uur vroeger uit als gewoonlijk. Ik zeg ’t u, dit’s een woning om gek te worden alle dagen dat schoollawaai en Zondags bovendien in de zoogenaamde tuinzaal van Hellmann die dansmuziek,” hij maakte eene ironische buiging tegen Lore, die nog aan ’t venster stond „dat alles hebben wij aan de dames te dankenzij vonden deze kraam idyllisch, gezond, allerliefst en ik weet niet, wat al meerEn ik moest er in Lore antwoordde niet; zij poetste juist met den stofdoek de commode, waarop het groote tabakskistje zijn plaats had. Rudolf was op gaan staan en naar het venster geloopen. „Wat drommel,” zeide zij, „daar komtmijnheer Adalbert Becker zoo waar te paard aan. Geldt die parade u, Lore Hij maakte daarbij eene buiging, terwijl hij een groet beantwoordde. „Drommels, dat’s een fameuse knol!” „Zijne middels veroorloven hem dat,” bromde de majoor, „en daarbij heeft hij zooveel verstand van paarden, dat hij nauwelijks een paard van een geitebok kan onderscheiden. Denk er maar eens om, de kerel hangt op zijn paard als een knijper aan de waschlijn.” Het jonge meisje lag inmiddels voorover gebukt, bezig de gedraaide pooten der sofa van stof te reinigen. „Gij verkeert wel met hem vroeg de luitenant. „Men moet huilen met de wolven waarmee men in ’t bosch is,” antwoordde de oude wre velig, en alsof hij zoo spoedig mogelijk over wat anders wilde praten, vroeg hij„gaat gij niet een voormiddagje halen Gij vindt de geheele crème van de Westenberger jeunesie dorée thans bij Kramer aan de markt, gij weet waar hij woont He, jadat kon ik wel doen,” luidde het antwoord. Lore had juist met de waterkaraf in de hand de kamer verlaten, toen haar broeder haar achterop kwam. „Sta mij toe”, zei hij galant, terwijl hij haar de karaf afnam, „zoudt gij naar de pomp Zij knikte en ging met hem de trap af. „Papa schijnt iu eenigszins opgewonden stemming te zijn,” zeide hij. Zij knikte hem bedaard toe. „Niet anders als anders. Hij voelt zich onpleizierig, de jicht plaagt hem weermen moet geduld met hem hebbenhij meent het zoo kwaad niet.” Zij stonden bij de put dicht bij den ouden muur. „Hoor eens, Lore,” zei de luitenant, haar meteen de gevulde karaf overgevende, „ik zou graag oen half fleschje bij Kramer willen drinken maar zooals gij weet, is er iu Berlijn alles doorgegaanzoudt gij mij ook, tot de betaalmeester mijn tractemeut zendt ik heb letterlijk geen cent meer „Maar natuurlijk, Rudolf!” Een onmerkbaar lachje speelde om haar fraaien mond. „Hoeveel?” „Hoeveel kunt gij missen, Lore? Ik heb ik moet namelijk ook een kleine rekening af doen. Zoudt gij mij tien daalders willen geven „Zeker Ijlings liep zij de trap op naar haar kimertje en ontdeed haar spaarpotje van zijn inhoud. Een paar minuten later ging mijn heer de luitenant naar Kramer, en toen hij net locaal weer verliet had hij twee broodjes met kaviaar, een ragout fin en verscheidene glaasjes gebruikt en tegen den volgenden dag een rijp ar- tijtje naar Domnitz afgesproken met Adalbert Becker en den districts-adjudant, om in het aldaar aanwezige officiers casino van ’t dragonder- regiment een punch bowl meê leeg te drinken, die Becker bij een weddingschap verloren had. Hij kwam daarom met minder verveling mar huis, als waarmee hij uitgegaan was, plaagde Cato op recht prettige wijze en vertelde uien uit het garnizoensleven, welke den majoor zoo opgewekt stemden, dat hij er eenigen overheen deed. Lore moest naar den kelder om een flesch Rudesheimer te halen. „Ik drink op Zijne majesteit onzen Keizer riep Cato, met haar broeder klinkende, en dronk haar glas op allerliefste studentikoze ma nier in één teug ledig. En vervolgens fluisterde z j Lore met stralende oogen toe„zeg eens, doctor Schönberg heeft toch geen visite bij de Becker’s gemaakt hij heeft gezegd, dat dit nu eenmaal niet voor hem paste.” Lore antwoordde nietzij bukte haastig naar haar servet. „Gij moest van daag eens bij het dashondje komen, Lore,” zei mejuffrouw Cato thans luide. „Catozei haar moeder op verwijtenden toon, terwijl de luitenant begon te lichen. „Ik verkies dat nooit weer te hooren, Cato!” ging de oude dame voort; „gij kunt „tmte Melitte” zeggen en niet anders hebt gij mij verstaan?” „Hoe nu?” Maakt gij ’t u altijd nog zoo druk met tante vroeg Rudolf. „Zij heeft immers anders niemand,” veront schuldigde Lore. „Zei zij ook, wanneer ik komen moest, Cato Wel, in elk geval zeker op de koffie,” pruilde de kleine „zij riep mjj uit het venster toe, dat zij u noodzakelijk spreken moest „Dat verdraaide vrouwmensch aldus qualificeerde de majoor zjn vleeschelijke zuster had moeten trouwen „Zij heeft immers eene ongelukkige liefde gehad,” zei Cato. „Nu ja, ja, dat weten wij,” bromde de oude heer. „Tante Melitta zei onlangs, dat het haar erg speet, toch maar niet getrouwd te zijndat was nu eenmaal de bestemming der vrouw, en „Bedaard wat nu reeds genoeg zijn, dan spreken zij over trouwen. Zij had hem maar moeten nemen, dm had zij althans heel wat verstandiger gedaan, als „Maar papariep Cato op een toon van diepe verontwaardiging, „hij was toch m iar een huisonderwijzer en, bedenk toch, dit hij August Kiebitz heette! Stel u eens voor: „Melitta Kiebitz, geboren van Tollen „Welnu, en wat zou dit?” zei haar moedor, „als hij overigens een braaf mm was Cato sloeg de handen iu elkaar en begon luidkeels te lachen. „Mama, dat vind ik klas siek van u De goede mama, aan wier gebogen gestalte en vermagerde gelaatstrekken men het niet meer kon zien, dat zij eenmaal de meest gevierde verschijning geweest was op de hofbds der kleine middelduitsche residenties, keek Lore bekommerd aan. „Blijf niet al te lang uit, mijn kind; gij weet dit de wasch moet worden in- genomen en dat er nog zooveel is „Als gij maar wasschen kunt!” riep de majoor en dronk het overschot uit zijn glas. Daarna hinkte hij op zijn kruk de deur uit, om boven op zijn rookkamertje een slaapje te nemen. (Wordt vervolgd.) 1 4 4 4- T: - .1 i j i 1 i 1 i

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1889 | | pagina 6