BIÏS- Bl llllfiiTmiE llllll Ml! DE
s
1 No 95.
1889.
VIE R-E N-V EERTIGSTE J A A R G
N G.
Ko.
lil,
cis,
WOEINSOA.O
27 TN O V E AT 13 E R,
i
V
0
<8r
ff’
g
«EfflmmmmwsHK
po
u-
B?
*-
U 1 T
DE PERS.
,00,
[A
00
BI O O JL 1 ft
6
By Koninklijk besluit is tot leeruur iu de
j
ADVERTENTIËN van 1 tot 4 regels, gewone letter, 40 Cents
▼oor eiken regel nicer 7‘/i Cents. Bij abonnement is de prijs
belangrijk lager. Voorwaarden daaromtrent te vernemen bij
den Uitgever.
nen
in
J53
6
8
van
de
to
rijp.
Mid.
mr-
Jida
van
ske
iert
Jan
Jo
ol ka
ken
■rtje
iseu
tem
Deze COURANT verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
Abonnementsprijs voor 3 maanden ƒ1.franco per post ƒ1.25.
Alle brieven en stukken, uitgave of redactie betreffende, franco
in te zenden.
kik’
JV,
1 6
8
Jstig]
DS.
■dam,
oven,
aar te
‘1N0
OEEKER COURANT.
i doctor
fl eons i
noAt j
ecies,
u zou I
t haar I
j zou
rdeul
streek J
ooron.
>p het
ver»
a der
In ’t vorig nummer van het Sociaal Weekbl.
bestreed de redactie het artikel van prof’ Buys
in de Gids over het Schoolwetontwerp en wees
er o. a op dat het betoog lijnrecht in strijd was
met hetgeen prof. Buys eenige jaren geleden in
lijn commentaar op de grondwet heeft geschreven.
Pret. Buys heeft thans in ’t Weekblad ’t artikel
beantwoord. Hy doet daarin o. a. uitkomeu
dat de wetgever van heden niet onbevoegd is
een regeling te treffen, al past zij niet in de
gedachten kring van den wetgever van 1848.
•Wel zou dat niet aangaan als zoodoende een
gebiedend voorschrift der grondwet ontzenuwd
werd. Maar daarvan is in het tegenwoordig
ontwerp zelfs geen sprake. De vrees van den
grondwetgever van ’48 voor kerkelijke scholen
heeft enkel geleid tot het gebod dat er overal
in het ryk van overheidswege voldoend lager
onderwijs zou worden gegeven en dat gebod
wordt iu de toekomst in al zijn om vang volkomen
jehuudhaatd.
„Zy, die de subsidien voor de bijzondere
ocaoleu ongrondwettig noemen, beweren dan ook
niet aldus vervolgt de hoogleeraar dat zij
aau een stipte uitvoering van het grondwettig
jebod in den weg staan, maar enkel dit, datzy
niet te rymen zijn met de denkbeelden, welke
bij de reductie van art. 192 der Grondwet
voorzaten. Ik erken het feit volkomen, maar
We gevolgtrekking, die daaruit wordt opgemaakt,
'wei juist, en gaat het aan te beweren dat de wet,
welke geen getrouwe tolk is van de denkbeelden
ma den grondwetgever, ook daar waar die niet
h een positief vooischnlt staan uitgelrukt, als
liucmistitioneel moet worden veroordeeld Ik
jdurt niet toestemmend antwoorden, en zy die
lilt wel durven, mogen wel bedenken, dat zy
mor zulk een antwoord op dit en op zoo menig
Bder gebied in de toekomst de voorwaarden
ran een goede wetgeving geüeel prijs geven. Als
ie begrippen omtrent schoolwetgeving, die in
1848 aan den grondwetgever voor oogen stonden,
ie begrippen moeten blijven van de toekomst,
Itbaus zoolang de Grondwet bestaat, dan ontvalt
et vermogen ons voordeel te doen met den
ffiat van ervaring, in den loop der tijden opge-
aan. Wij worden dan gebonden met alleen
iu de positieve voorschriften van do Grondwet,
laar ook aun de begrippen van den grondwet- I
ilsI
ren I
eer I
en, I
.an.
.ore I
het
rtia
wijl
Jen.
i jren
ion-
aaie
jnde 1
hoar I
1 zoo I
laar,
ijner
leen,
jeido
icstal
die
J hij
ehecl1
et
>111
md
eer
uit
maakt/
r
.kke I
ezer
der
ver
bet
ver-
nge-
lin
ger
eü3*
zien
der
<le
ieid
niet
van
i er-
tste
zou worden zijn kinderen naar een bijzondere
(nl. kerkelijke) school te zenden. Die bedoeling
is in hot 3e lid door het woord „overal" zicht
baar, maar niet stellig genoeg uitgedrukt, oin
de mildere opvatting te onderdrukken, welke
zich aan het woord „voldoend" vastknoopt en
quantitatieve aanvulling van het openbaar onder
wijs door vrije scholen toelaat. Maar het dia
metraal tegenovergestelde te doen; naast elke
openbare algemeene volksschool gezindteschool-
tjes te verwekken, opdat zoo mogelijk niemand
door anders onvervulde behoefte aan onderwijs
gedreven worde, zijn kinderen naar de gemeen
teschool te zenden, dat ie een poging, niet enkel
om het oogmerk van den grondwetgever van
1848 te verijdelen, maar om art. 192, derde lid,
tot een doode letter te maken. Die toeleg is
grond wetschendend.
„Niet elk subsidiestelsel aldus besluit mr.
Van Houten maar wel het in dit ontwerp
geformuleerde onvoorwaardelijk en onbegrensd
subsidiestelsel, is met art. 192 onbestaanbaar."
De heer Henry Tindal, gep. kapt, van het
Indische leger, ridder der Militaire Willems
orde, hield de vorige week in een gecombineerde
vergadering van leden der verschillende kies-
vereenigingen te Amsterdam een lozing over:
„De toestand onzer weerbaarheid
Na een overzicht gegeven te hebben hoe hij,
aanvankelijk langs den geleidelijken weg, zien
tot den minister van oorlog, daarna tot Z. M.
den koning, en eindelijk tot de volksvertegen
woordiging had gewend, deed hij uitkomen dat
de oorzaak van zijn optreden in ’t openbaar
niet moet gezocht worden in een plotselinge
opwelling, maar dat zij het gevolg is van meer
dan 10 jaren werken en denken.
Nadat hij de bovengenoemde machten met
alle kracht die in hem is had trachten te over
tuigen van den elleudigen toestand onzer weer
baarheid, en had aangetoond dat wij in den
waren zin van het woord weerloos zijn, mocht
het hem tot nog toe niet gelukken eenige ver
betering te zien aanbrengen. Men was doof, of
durfde de zaak niet aan. En toen hij, door een
persopnlijk bezoek aan enkele Kamerleden, om
hen te overreden het dreigend gevaar ter sprake
te brengen, geen gehoor had gekregen, toen
achtte hij het plicht in de pers zijn denkbeelden
te openbaren, en die voor het publiek te ver
klaren. Hij mocht niet langer lijdelijk aanzien,
dat de belastingschuldigen 31 millioen gulden
jaarlijks voor onze weermiddelen opbrengen, ton
einde die enorme som te besteden om het land
in weerloozen toestand te houden, en dat geld
als het ware te zien verspillen.
Op bevattelijke wijze ging spreker nu een
kansberekening na vaneen oorlog tusschen Frank
rijk en Duitschland, hoe alsdan de vermoedelijke
operation langs de spoorwegen zullen gevoerd
worden, en welk aandeel Nederland en Belgie
in zulke verwikkeling zullen hebben, waarbij
de mogelijkheid werd besproken, dit wy of
bondgenoot van Frankrijk zouden moeten worden,
of dat Duitschland ons tot bondgenootschap bij
vreedzame bezetting zou kunnen noodzaken.
Dit kon en moest veranderen, omdat Nedei-
land zeer goed te verdedigen is. Thans worden
imllioenen voor niet verspild. De generale staf
wordt geheel van zijne bestemming en roeping
onttrokken en tot bureaudienst veroordeeld, ter
wijl het er al den schijn van heeft, of het leger
er voor is om dien staf schrijfwerk te bezorgen.
Het voortbestaan van onzen weerloozen toe
stand, het handhaven van de bestaande tnobili-
satieplannen, onze dislocatie en organisatie, achtte
hij zoo ernstig, dat, als een minister van oorlog
bondgenoot ware van den vijand, hij niet on-
verantwoordelijker kon handelen.
Hierna ging spr. de groote sterkte na
onze verdedigings-linien. Met name van
nieuwe Hollindsche waterlinie, die bijna onneem
baar is, mits men ons tijd late haar in
orde te brengen, waarvoor minsten 6 maal 24
uren worden vereischt, welke tijdruimte ons, bij
onverhoopte verwikkeling met Duitschland,
nimmer zal gegund worden.
De tegenwoordige stelling „Amsterdam" achtte
hij totaal van onwaarde. Wellicht bestond zij
alleen slechts in schrift.
Met voorbeelden uit de laatste oorlogen toonde
spr. aan, dat Duitschland ons, op een gesteld
ultimatum, niet meer dan 4 uur zou laten om
daarop te antwoorden. Terwijl Duitschland
zelf in dien tijd zijn garnizoeutroepon, tegenover
onze oostelijken grenzen gelegen, kon doen
oprukken. Een nauwkeurige behande ing vau
het gestelde ultimatum moest het voor ieder
duidelijk maken, dat een casus belli daaruit
volgen moest.
Duitschland behoefde na het afzenden van
het ultimatum, of 4 uren later, nog in ’t geheel
niet te mobiliseeren. Met cijfers toont spreker
aan, dat het slechts een quaostie van eenige
uren is dat achtereenvolgens Winschoten, Gro
ningen, Leeuwarden, Assen, Zwolle en Arnhem
door Duitsche troepen kunnen bezet worden,
zonder noemenswaardigo tegeuweer te ontmoeten.
En die cijfers zijn onwederlogbaar, beweerde
hij. Hij noodigt ieder uit ze te weerspreken.
En waar, volgens onze bestaande mobilisatie-
planneu, ons leger binnen 36 volle ureu niet
gemobiliseerd kan zijn, daar kan Duitschland
in 12 uren tijds na de oorlogsverklaring 30,090
man infanterie, 8 regimenten huzaren eu hon
derden stukken geschut ons land binnenbrengen.
Die toestand mocht niet bestendigd worden.
Aan hot slot zyuer doorwrochte rede deed spre
ker een ernstig beroep op de Nederlundsche
officieren om met de burgers samen te werken,
om bij den minister van oorlog krachtig aau
te dringen om spoedige verbeteriug iu de gevaar
lijke toestanden van Heden te brengen.
De voordracht word aaudachtig door het talrijk
publiek gevolgd.
Door een paar burgers en een paar gepensio
neerde officieren werden den heer Tindal enkele
vragen gedaan. Was ons land met verbeterde
middelen te verdedigen, dan moesten die aan
gewend worden. En op de vraag of de spreker,
daartoe uitgenoodigd, die zou kunnen en willen
auuwyzeu, werd een toestemmend antwoord
vernomen, waarna de opmerking weid gemaakt,
dat men dan altijd gerust kon zyn, want dat,
als de minister van oorlog eens aftrad, wij altijd
nog den heer Tindal zouden hebben.
Was de heer Tindal voor het geconcentreerd
verdedigiugstelsel, dan zou hy, meende een offi
cier, alle inobilisatieplaanen kunnen afkeureu,
maar nog niet mogen zeggen dat de bestaande
plannen niet goed waren.
Een ander burger meende dat zeer velen
door de rede des üeeren Tindal zouden ontmoe
digd zijn geworden, waarover de inleider ver
klaarde zich dan te zullen verheugen. Want
daardoor zou er meer kans bestaan dat zijn
rede meer besproken werd, eu daarbij moest
de zaak onzer verdediging altijd baat vinden.
Daartoe door de Unie uitgenoodigd, verklaarde
hij geen motie te willen uitlokken, daar het
hem alleen te doen was den treurigen toestand
van onze weerbaarheid meer bekendheid te
geven. Hierna werd de vergadering gesloten.
in do
in do
au deal
de piel
rimouM
j<t bin?
riep zij
’tjl
j haiM
w vanH
daar
e ver»
p haar j
e nia.Jzj
wodfl
r u
kwau.1
isklcu»1
y had
bors]
iet der
mstiscl
xiieudi
k aai
BEKENDMAKING.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der
gemeente Sueek, brengen ter openbare kennis,
de volgende
KENNISGEVING.
De COMMISSARIS des
provincie Vriesland,
Gelet op het besluit van Gedeputeerde S .aten
dier provincie, van den 14 November 1889,
ino. 39, le afdeeling B, en op arr. 11 der wet
'van den 13 Juni 1857 (Staatsblad no. 87);
Brengt ter kennis van de belanghebbenden:
dat de jacht in die provincie, voor zoover
betreft de jachtbedrijven, bedoeld in art. 15,
letters a, b, c, d en g, der voormelde wet, wordt
gesloten op Zaterdag deu 14 December 1889,
met zonsondergang.
En zal deze op de gebruikelijke wijze worden
afgekondigd en aangeplakt.
Leeuwarden, den 21 November 1889.
De Commissaris des Konings voornoemd,
(get.) Van HARINXMA thoe SLOOTEN.
Sueek, deu 26 November 1889.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
ALMA, Burgemeester.
BEN N E WITZ, Secretaris.
zij
geveren dit laatste verband is te knellender,
omdat het iu elk geval voor ons een,diep geheim
blyft, of die begrippen van vroeger ook zijn
begrippen van heden zijn zouden. Immers de
denkbeelden van ’48 werden beheerscht door
KTININIW a j t°en bestaande maatschappelijke toestanden.
AUNliNUS in de j Hoe zou do grondwetgever geoordeeld hebben,
I als hij onze toestanden voor oogen had gehad?
Op die vraag kan niemand antwoorden, en toch
komt op haar beantwoording alles aan."
De redacteur van ’t Sociaal Weekblad, mr.
A. Kerdjk, is niet overtuigd door dit betoog.
Hij wees er op dat er uit een grond wettelijk
oogpunt groot verschil is tusschen facultatief
verleenen van financieelen steun uit de staatskas
aan bijzondere scholen, welke naar het oordeel
der bevoegde macht zulken steun waard zijn,
en het imperatieve subsidiestelsel, zoouls dit in
het aanhangige wetsontwerp is neergelegd.
-Hierbij geldt het niet de aanvulling van het
openbaar onderwijs door het bijzondere, noch
een biilijkheidsvergoeding voor uitgespaarde
kosten; hier geldt het de beschikbaarstelling van
als een recht toegekende penningen der gemeen
schap voor een doel, waarbij de naïefste kan
het niet ontkennen bestrijding van het open
baar onderwijs, overheersching van de bijzondere
school, zeer sterk op den voorgrond treedt.
Dat wordt door deu staatkundigen adviseur
thans met klem aanbevolen. Dat werd twee
jaren geleden door den staatsrecht-leeraar
genoemd: in het stelsel der grondwet „in den
vollen zin des woords ongerymd", „mot de stel
lige en duidelijke bedoeling van de grondwet
in stryd." Heeft men hier dan niet te doen
met een wit van heden, staande tegenover een
zwart van gisteren? vroeg mr. A. Kerdyk.
Thans, na het antwoord van prof. Buys,
vestigt mr. K. de aandacht op de zachtere
uitdrukking, nu door den hoogleeraar gekozen
tegenover de straffe van vroeger en eveneens
op de omstandigheid dat prof. Buys in ’87
sprak van de duidelyk uitgesproken bedoeling
van de grondwet eu thans, vau de gedachten
van den grondwetgever. Zijn meaning dat de
hoogleeraar tuaus in strijd komt met vroegere
adviezen, wordt daarop nog nader door hem
toegelicbt.
Nog dient gewezen te worden op het artikel
van deu heei Van Houten ia de N. R. C., waar
hij de ongrondwettigheid vau het ontwerp-Mackay
nader aantoout. Het artikel strekt hoofdzakelijk
om do meeuiug dat hy, Van Houten, het ontwerp
eigenlijk niet als ongrondwettig beschouwt, een
meemug waartoe het artikel van prof. Buys
aanleiding kan geven, te weerleggen. De heer
Van Houten acht bet ontwerp wel degelyk
ongrondwettig. Het is met de bedoeling der
grondwet, d. i. niet, zooals prof. Buys het nu
wil doen voorkomen, met eenig oogmerk van
eeuig kamerlid van 1848, maar met den stelli-
gen zin en beteekenis van het grondwettig
voorscuritc zelf strijdig, scholen te subsidieeren
met Uet doel de volgens art. 192, 3e lid, iu het
leven geroepen scholen te ontvolken. Met den
eisch; „er wordt overal van overheidswege vol
doend openbaar lager onderwijs gegeven" wordt
de spot gedreven, wanneer de wetgever zegt:
„ik zal zorgen dut het openbaar onderwys overal
gegeven, maar tevens dat bet zoo min mogelyk
genoten worde; ik zal de gemeentescholen in
stand houden, omdut de grondwet het gebiedt,
maar tevens mijn best doen om te zorgen, dat
zy zoo min mogelyk bezocht worden." Hier
is geen sprake van de verwijderde bedoeling
der wetgevers van 1848. Deze wilden als het
ware naast iedere byzondere school een openbare
stichten, opdat zou mogelijk niemand door
andere onvervulde behoefte aau onderwijs genoopt