L
i’tniL
zes uur
hij is kort
Martinhij
begreep op
„Wat is er
1 van
mijtelf geen rekenschap
en ook weer krakend
voor mij lag,
zou dan
3- n het was der
Paul zou, zooals altijd,
Toen zij mij eindelijk schreiende verliet, lag
ik half in onmacht. Ik weet nog dat Martha
verwonderd naar binnen keek en vroeg, waarom
Paul uiet kwam, en zei, dat zij nu ook niet
langer wachten kon, want do kerkklok zou zoo
dadelijk beginnen te luiden.
Ik wenkte haar om heen te gaan en beval
haar, de huisdeur niet dicht te sluiten. Ik
sleepte mij voort naar ’t venster, maakte het
open en liet de koude lucht om mijn voorhoofd
waaien. Het huis hier tegenover lag daar even
vriendelijk als altijd, alsof zich daar enkel
gelukkige, feestelijk gestemde raenschen onder
zijn dak bevonden. Haar op de eerste verdie
ping, vlak tegenover mij, stonden, niettegen
staande de winterkou, de vensters wijd open
daar woonde Siegfried, ik wist het, ik kon zijn
geheele kamer overzien, zooals hij misschien de
mijne. Een olielamp stond op de tafel te
flikkerenik zag een kastdeur openstaan en
een schilderij boven het bed aan den wand;
het scheen mij toe dat het een oud portret van
Luther was. Maar niemand bevond zich inde
kamer. Siegfried zat zeker bij zijne moeder en
schreide met haar over zijn broeder.
Was Paul werkelijk de dader Ik kon het
niet gelooven. En toch als een bliksemstraal
schoot mij de gedachte aan mijn verloren beurs
door ’t hoofdik moest mij aan de vensterbank
vasthouden. Ja, ja, fluisterde ik, wie zou
anders-- En toch, het is onmogelijk
Thans begonnen de klokken te luiden en op
de straten werd het druk van kerkgangers.
In zulke oogenblikken wordt de herinnering
levendig aan den vrooljken schuldeloozen tijd
onzer jeugd en met haar ontwaakt het oude
kinderlijk geloof aan de reinheid en het goede
in het menschelijk hart. Het is niet mog el ij k!
zei ik halfluid, het kan niet zoo zijn, het mag
zoo niet zijn
Daar mengde zich tusschen het doffe gelui
der klokken, het schollen van mijn huisbel. Ik -
had niemand de straat zien overkomen; mijn blik
was gevestigd geweest op de heldere ster, die
door de wolken scheen, vlak boven het huis
van Heincke. Ik hoorde iemand do trap op
komen, hoorde kloppenik verliet het venster,
dat ik weer sloot en liep de kamer door. God
dank, hij is ’t, hij kan zich rechtvaardigen
Langzaam deed ik thans de deur open en vóór
mij stond Siegfried. Ja, hij moest het wel
zijn, dat was zijn bloud haar en hij droeg ook
de postuniform. En toch was hij nauwelijks te
herkenneneen hooge blos vloog gedurende een
oogenblik over zijn gelaat om daarna plaats te
maken voor eene doodelijke bleekheid; hij gaf
den indruk van iemand die de koorts had, en
hij sloeg zijn oogen in 't geheel niet op.
„Ik moest u de groeten brengen van Paul,'
stotterde hij.
„Waarom komt hij zelf niet?" vroeg ik,
„Hij zei, dat hij niet kou
geleden vertrokken
„Waarheen
„Naar Brockswerder naar oom
komt eerst na de vacantie terug.
Ik staarde den spreker aan, ik
eens -—die komt nooit terug!
„Goeden nacht!" zei Siegfried.
„Goeden nacht1“ antwoordde ik.
Ik bracht den heiligen nacht wakende door
on dacht aan den bleckon jongen, aan wien
zich alles vastknoopto wat mij nog aan hot
loven deed hechten; ik brak er mijn hoofd over,
hoe het gekomen was dat hij schuldig werd en
dat ik hom nooit zou wederzien. Maar schreien
kon ik niet. Daar buiten begon het te sneeuwen,
on de sneeuw bedekte do sporen zijner voeten,
die hem van mij wegvoerden naar buiten naar oen
onbekend loven. En allengs begon de morgen
schemering van don kerstdag in mijn kamer
door te dringen, do schemering van den dag
waarop God do liefde de wereld inzond, welke
zich erbarmt over den zondaarmaar ik kon
thans goon troost vinden bij die gedachte.
Paul was werkelijk wog l De school begon
weer, hij kwam uiet terug. Dat wist ik wel,
ik had zelfs geen enkel oogenblik aan zijne
terugkomst geloofd, maar zijne moeder verwon
derde zich. Zij schroef aan oom .Martin, hy
was daar in ’t geheel niet geweest. Zij raakte
erg uit haar humeur, want zij had zich voorge
nomen, onverbiddelijk streng tegenover hot
„galgenbrok4 te zullen zijnhij was veel to good
behandeld geworden. En nu was hij voor goed
weg
Zij kwam dagelijks bij mij o ver wippen, om te
hooren of hij niet aan mj geschreven had, en
om over de ondankbaarheid van do kinders te
schreien. Ik kon hot bijna niet moor verdragen,
want ik had een gevoel, alsof de jongen gestor
ven was, een oneorvolloa dood gestorven.
Op zekeren dag bleet zij, Goddank! wog;
mijn zwijgen begon haar zeker te vervelen.
En weer stond de kersttijd voor de dear,
’t was van daag voor een jaar. Ik stond aan
het venster, toen de klokken luidden, en zii".
naar beneden naar de met sneeuw bedekt I
straten daar bespeurde ik hierover op straaM
voor het venster van juffrouw Heincke een man'
in een pels. Ondanks de winterkoti had hij
zijn hoed afgenomen en drukte zijn gezicht
dicht togen de blinden aan, waar een lichtstrip-'
doorheen drong. 1
Dat s zonderling donk ik, wat zou die toó j
willen
Op dat oogenblik keert hij zich om, loopt dl
„Wat heeft hij gedaan Ik kon die vraag
bijna niet over mijne lippen krijgen.
„Tweehonderd daalders uit mijn kast
weg, weg-En hij loochent het zelfs niet,
neen,neen Ach, waarmoê heb ik dat verdiend!"
Zij begon wild on onstuimig te snikken on
ik zonk weer in mijn stoel neder. Dat was het
vreesehjkste in mijn levennooit meer als op
dat oogenblik werd het mij duidelijk, hoezeer ik
aan dien jongen hing.
„Hij loochent het zelfs niot?" vroeg ik, „waar
is hij
„ik weet hot niet ik dacht, dat hij hier
zou zijn, ik ik heb hem de deur uitgesmeten,
ik wil hem niet zien ik kan hem niet zien,"
jammerde zij.
„Bedaar, besto juffrouw Heincke, weet gij
ook waarvoor hij dat geld heeft gebruikt
„Hij gaf geen opheldering, maar ik weet het
toch welverdaan heeft hij hot, liederlijk
weggesmetenIk weet het van do wacht, die
heelt hem ’s nachts zoo vaak naar de herberg
zien gaan."
„Als Paul thuis komt, stuur hem dan naar
mij toekon ik nog met moeite uitbrengen,’
„en ga nu heen, boste juffrouw Heincke, ga nu
heen i"
Maar zij ging niet, zij jammerde nog maar
voort. Dat hartzeer, dat hartzeer I Over haar
zelf wilde zij in ’t geheel niet sproken, maar
dat hij mij die schande had aangedaan, mij,
die als een moeder voor hem geweest was
ik moest het haar niet laten ontgelden, zij had
immers geen schuld; zij zoowel als haar over-
I leden man waren steeds braaf geweeston ik
moest toch in Gods naam met niemand over die
I schande sproken.
- 1 1* I 1
Zoo gingen jaren voorbij, vreeselijk eenzame
jaren. Ik kon mij niet herstellen van den slag
on was meer meuschcnschuw geworden, als ooit
te voren. Van don overkant zag of hoorde ik
weinig, hoogstens ’t geon Martha mij vertelde,
on dat was niot voel goeds. Die Siegfried, dat
was er me een I In ’t eerst, ja, had dat, wat
zij no moedor aan Paul beleefde, wel eenigen indruk
op hem gemaakt, want hij was een poosje heel
oppassend geweest miar thans? Dat kleedt
zich als een deftige baron, als een modegek
Liefdesavonturen heeft hij in menigte en het
geld vliegt weg; zijn moeder echter schijnt wel
gek, die pocht nog aan alle kanten op haar
Siegfried.
En de tijd ruischte verder. Ik was zoo
ziekelijk geworden, dit ik een verpleegster uoo-
dig had, en zoo zaten wij op zekeren avond
voor kersttijd hier in de kamer, toen de oude
Martha, die in de keuken bezoek gehad hul I
van een barer nichtjes, boven kwam, om mat I
een gewichtig gezicht te vertellen, dat juffrouw
Heincke twist had gehad met haar afgod, met
Siegfried. Het had zóó’n tooneel gegeven, dat
de menschen voor het huis waren blijven staan.
Ik keek haar ongoloovig am.
„Ja, ’t is zoozei do oude, „ik heb ’t met
mijn eigen ooran gehoord, hoe zij hem da los
heeft gelezen nu, dat behoeft ze ook niet te
verdragen."
„Wat niet?"
„Dat haar jongen met zoo iemand trouwen
wil, met hot lichtzinnigste meisje uit de stad,
met Lina Wolkenberg."
Ik wist niets van Lina Wolkenberg, maar
vernam dadelijk zulke bedenkeljko geschiedenis
sen, dat, als er slechts een derdedeel van waar
was, ik Louise Heincke gelijk moest geven, dat
zij die niet als dochter begeerde. Het eenige
voorrecht, ’t welk het meisje bezat, was, dat zij
knap was, erg knap.
„En dat voert me een staat," voegde het
oudje er nog grimmig bij „maar zooiets bevalt
dien windbuidel hierover juist recht; zyn geheele
inkomen hangt bij haar aan ’t lijf. Wat doet
zoo iemand met een gouden horloge met een
ketting van een vinger -dik
Weer gingen een paar dagen voorbij en de
kerstavond was aangebroken, voor mg even stil
als gedurende al die jaren ik had ook goon
kerstboom meer opgericht. De schemering be
gon te vallen, mijne juffrouw en Martha waren
naar de kerk gegaan, ik bleef allen. De
klokken luidden als voor zes jaren, en even als
voor zes jaren stond ik aan het openstaande
venster. Op ééns brak een dof geluid do stilte
af. „Dat was een schot," dacht ik en verwon
derde er mij over; op kerstavond schiet men
immers niet op roofvogels.
Do klokken luidden plechtig voortdaar werd
hierover de huisdeur opengerukt en weer
dichtgeslagen, zonder dat er iemand was uitgo-
komen, en vervolgens werd ’t stil, ik verbeeldde
mij echter een halfgestnoorden kreet te hebben
gehoord. Ja wel, nogmaals, dat was een
kreet van smart, oen kreet van wanhoopOp
’t zelfde oogenblik liep ik tastende de trap af
en een paar minuten later stond ik hierover ia
de kleine bibliotheek.
BIJBLAD behooromie bij do SNEEKER
COURANT van ZATERDAG 28 Dec. 1889.
Op den drempel der wounkhmer,
deur openstond, zat juffrouw Louise
mij aan als een krankzinnige? Daar j
Siegfried op do sofa, en vóór fiein I J
een meisje, dat een doek tegonYSip;
drukte een onheilspellend somobr, AJt'r
gelaat koerde zich naar mj toe.»
t Is de schuld van de oude,* ifiompelde zijMH
„die sterft van gierigheid
„Zij moet heengaan jammerde moedoi^H
„zij moet heengaan
„Hij hoeft zich willen doodschietend omda^E
do oude hem geen geld meer geven, wy," gilddHI
het meisje, terwijl zij overeind sp»öng. E^H
ondanks de treurige omstandigheid yiel de bui^K
tengo,vono schoonticid mj op van liet meisje,E|
in haar geheel volgons de mode m inr smakoloosP
toiletzij was vreeselijk lichtzinnig.
„Ik bezat niets meer zoo waar God;
leeft, ik was op riep juffrouw Heincke uit. 1
„Ga don dokter halen!" zei ik tot hot mcisjei J
„Laat zij maar gaan antwoordde deze]
„or valt buitendien toch niot meer te helpen."
„Gij zult oogenblik kei ijk gaan!" beval
ik op hefrigon toon.
Zij keek mij verbluft aan, nam haar meL
voeren versierden hoed van don bj haar staandenj
stoel en verliet de kamer. Een mooie kerst-
avond mompelde zij.
Ik boog mj over den gewonde hoon en keek!
hom in do openstaande angstige oogon. „Mjuej
moeder fluisterde hij.
Ik riep haar bj hem, Hij greep haro handenI
„moeder," zoi hij met blijkbare inspanning, „ik
weet, dat ik sterven ga, moeder en vergeef
mj Paul heeft indertijd het geld niet-
ik heb het genomen, ómdat ik moest aanvullen,
wat ik uit do kas genomen had en hierover
bj de juffrouw de beurs ik wist waar die
lag ik heb die ook weggenomen. Paul
zeide, dat gj het niet zoudt overleven, als ik
als dief en aan hem was u niets gelegen
vergeef mij, ik had don moed niet, hem terug I
te houden ik moest hom beloven, mij te
zullen verbeteren, on toen ging hij wog. Ik
beu een slechte kerel
Hij trachtte zich op te richten en zonk niet1-
een snik achterover. „Moeder!" stamelde hij
nog eenmaal, en toen was het gedaan.
De vrouw knielde stil en wezenloos' bij hot
bed nederz j hoorde niet wat ik tot haar ze!,
zij ging ook niet ópstaan toen de dokter kwam.
Wij brachten haar naar de slaapk amer, en daar
zat zij evenzoo. Het jammeren en klagen was i
ditmaal verstomd.
Den volgenden morgen deelde men haar mede,
dat haar zoon zich door don kogel aan de schande
onttrokken haddien morgen was er een bevel
tot inhechtenisneming tegen hem uitgevaardigd,
hij had geld uit de kas verduisterd.
Het trof haar niet.
Haar afgod werd begraven zij scheen het
zelfs niet te merken.
Zij is krankzinnig, zeiden de menschen. Maarfc
zj was het niet. Er kwam een dag nadat
eerst weken waren voorbygegaan waarop zij
in elkaar zakte en schreien kon zij zocht mij
op en sprak over Paul. 5
„Als ik maar wist, waar hij op de wereld
was ik zou hem op myne armen terughalen
Ja, als wj dat hadden geweten„Of hij
nog in levon is Of hij mij heeft vergeven j
Dat waren hare éénige vragen.
Wij hebben vervolgens samen alle mogehjko
moeite gedaan om berichten omtrent hem in te
winnen; wij hebben eeneoproeping in de couranten
geplaatst ea geschreven aan do duitsche consu
laten naar verschillende overzeese he plaitsen,
maar altjd en altyd te vergeefs. Eindelijk
moesten wij onze verdere nasporingen opgeven.
Zj sleet op kommerlijke wijze haar loven en
verhuurde boeken, en ik zat, jaar in jaar uit,
hier boven aan Paul te denken. Wij spraken
niet meer over hem hij zou zeker al lang
gestorven zijn. Maar ik kon met eere aan hem
denken 1
Ik bezat nog een kleine photografie van hem
deze stond op mijn naaikistjemejuffrouw
Heincke kwam somwijlen, ging er voor zitten
en keek er onafgebroken naartoen heb ik het
haar present gedaanik kon hare ellende niet
aanzien.
Eene kerst-vertelling van W. IIeimburg. 1
(Vertoly en slot.)
Den volgenden dag was het feestavond. Ik
had dit j ur niets voor Paul kunnen koopon,
hj zou gold hebben. Martha had voor een
kerstboompje moeten zorgen .al mocht ik dan
ook niet in bet helle licht kijken, ik zou dan
toch do frissche dennengeur en het was der
kaarsen ruiken. Paul zou, zooals altijd, om
komenik liet het nog eons hierover
zeggen. Het was heel slocht weer, hot
stormde buiten dat de pannen van do daken
vlogen, en de regen sloeg kletterend tegen de
glazenop de straten was dan ook geen spoor
van de drukte van den kerstavond te bespeuren.
In mijn kamer wilde ’t in het eerst maar
volstrekt niet warm worden; zelfs do rook wilde
maar niet naar buiten in don storm en verkoos
liever weer naar beneden uit den schoorsteen
te komen, de keuken ongezellig te maken en
het humeur van ra jne Martha geheel te bederven.
Tegen den middag kwam de dokter en stond
mj toe, mijn verband af te doen. Ik zat dan nu
in halfdonker bj de kachel, met den rug naar
het venster en rilde van de kou; Martha bracht
liet gewone kerstfoest-gereoht mot betraande
oogen rookerig op tafel. De oude vrouwtjes,
die elk jaar haar daalder, benevens appelen,
noten en 'kerstbrooden kwamen halen, bleven
op den gewonen tijd afwezig, omdat het zoo
vreeselijk stormde. Ach, het was een eenzame,
treurige dag, maar 't ergste zou nog komen.-
Tegen den avond bedaarde de storm wat.
Martha bracht my de lamp met de groene kap
en plaatste op de tafel in het midden der kamer
het kerstboompje en bracht de koeken oh het
marsepyu binnen. En daar zij wist, dut ik dit
j.oar ook voor haar geen presentje gekocht had,
maar de zaak, helaas, eenvoudig met geld moest
afdoen, zuchtte zj en zeide:
„Gat bevalt mij van ’t jaar volstrekt niet;
maar zoo gaat het als men oud wordt."
Toen zj heengegaan was, liep ik naar mijn
naaitafel, die bj 't venster stond; het is hetzelfde
ouderwetscho ding, dat er thans nog staat.
Tengevolge mijne ongesteldheid was ik er sedert
langen tyd niet bij geweest. De sleutel zat
in den ring, die in m ju korfje lag, en in hot
bovenste vak van het tafeltje bewaarde ik de
geldbeurs, die ik den vorigen zomer van groene
zyde gehaakt had, om ze Paul als kerstgeschenk
te geven. Heeds vóór ik ziek werd, had ik er
vijftig daalders in goud ingedaan diezelfde som
zou lij gedurende zijn studietijd elk kwartaal
van my ontvangen. Ik stak <ica sleutel in het
slot inaar, wonderlijk genoeg, het liet zich
niet ontdraaien; ik trok en daar schoot de lade
naar m j toe 1 llad ik ze los gelaten Ik
beproefde het geopende slot liet weigerde.
Het hoofd schuddende tastte ik in de lade naar de
plants, waar ik wist dat de beurs liggen moest
Adaar lag niets.
Ik begon te zoeken, eerst langzaam en toen
gedurig haastigerik ging de geheele kast door
de beurs was verdwenen, ik zocht in de
secretaire, in do commode, in mijn slaapkamer
ik zocht tot het koude zweet my op ’t voorhoofd
stond te vergeefs
Als in een droom ging ik weer in mijn
leunstoel zitteneen vreeselyke angst had zich
van mj meester gemaakt. Daarbuiten op den
overloop sloeg de klok reeds half zeven
waarom kwam Paul niet? Weer voelde ik
koude droppels op mijn voorhoofd, en een ijs
koude huivering beving mij. Op eens sprong ik
op, beneden klonk de bel van de huisdeur en
een bepaald verpletterend gevoel maakte zich
mij meester, ik kon er i
van geven, waarom
De deur vloog open
dicht achter eene gestalte, en
achter adem, met een door smart verwrongen
gelaat en met saamgewrougen handen, eene
vrouw op de knieën.
„Maar juffrouw Heincke om Gods wil!"
riep ik uit. Zij kon geen woord uitbrengen,
zoo klapperden haar de tanden op elkaar zj
woelde met de handen door hare haren. „O
Almachtige 1" gilde zij toen op eens, „wat doet
dat een pijn!"
Ik pakte haar bij den schouder.
dan? Kom dun toch tot uzelf!"
„O, die Paul die schande die schande -—
jammerde zj en een stroom van tranen vloeide
uit hare oogen.
FEUILLETON-NUMMER (52.)
-èTioi
I
1-1
a
3
V-