MÏS- H IDlElfflfflHUD TOOR Di
«immiiiniDMDramTsmi
n
No. 14.
V IJ F-E N-V EERTIGSTE
1890.
ARG
N Gk
Loting voor de Nationale Militie.
ie
ige
oer
50.
x.
MMIlMlllimi
i
00.
00.
50,
30,
ea
15
la
3
00
sur
,00
I.
ibfj
ilo.
•d
la
an,
i
Bij deze Courant behoort ala bijblad Feuil-
leton-nummer 56.
KENNISGEVING.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der
gemeente Sneek,
Gelet op art. 28 der Wet op de Nationale
Militie van den 19 Augustus 1861 ^(Staatsblad
no. 72) en artt. 20 en 21 van Z M. besluit van
den 8en Mei 1862 (Staatsblad no. 46)
Brengen ter openbare kennis, dat de loting
voor de lichting der Nationale Militie van 1890
dezer gemeente, zal plaats hebben in de Con
certzaal alhier op Vrijdag, den 28sten Februari
e.k., des voormiddags ten 9‘/2 ure;
dat op den 3en Maart d. a. v. ter gemeente
secretarie door of vanwege de lotelingen aanvrage
kan geschieden voor de getuigschriften ter
bekoming van vrijstelling van den dienst wegens
broederdienst of als eenig wettig zoon]
voorts dat om vrijstelling wegens eigen mili
tairen dienst of dien van broeders te verkrijgen,
de paspoorten of andere bewijzen van ontslag,
uittreksels-stamboeken of bewijzen van werke-
lijken dienst, ten minste tien dagen vóór den
dag, waarop de eerste zitting van den Militie
raad wordt geopend, ter Secretarie voornoemd
moeten worden ingeleverd.
Sneek, den len Februari 1890.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
ALMA, Burgemeester,
BEN NEW ITZ, Secretaris.
UIT DE PERS.
Deze COURANT verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
Abonnementsprijs voor 3 maanden /l.franco per post f 1.25.
Alle brieven en stukken, uitgave of redactie betreffende, franco
in te zenden.
De anti-revolutionaire pers is tot op dit
oogeublik bljven ijveren voor den minister
Keuchenius. In de Roomsch Kath. bladen
is echter al spoedig eenige kentering te bespeu
ren geweest. De Tijd nam dadelijk een meer
gematigde houding aan, maar het Centrum, de
Maasbode, de IJselbode e. a. verklaarden mèt
de Standaard, dat Keuchenius viel op het
christelijk beginsel in het kabinet, en het votum
dus het kabinet zelf trof.
Zachtjes aan is daarin eenige wijziging ge
komen. Eerst plaatste de Maasbode als hoofd
artikel een stuk, waarin het standpunt van de
Tijd werd verdedigd; ’t Centrum liet zich wat min
der geprononceerd uit, en thans acht dr. Schaep-
man deu tijd gekomen om in laatstgenoemd
blad te herinneren dat het kabinet niet alleen
anti-revolutionair is, maar dat het uit de rech
terzijde dus ook de R. Kath. partij is
Voortgekomen. Een conclusie wordt niet getrok
ken; zij ligt trouwens voor de hand en wordt
door ’t blad zelf gegeven, waar het zegt dat van
de afkeuring der koloniale begroeting geen kabi-
netsquaestie wordt gemaakt.
Wij laten hier het artikeltje volgen, maar
herinneren ter verklaring van enkele daarin
voorkomende uitdrukkingen, de omstandigheid,
dat de Standaard, blij trens haar laatste nommer,
in de warmte, waarmede dr. Schaepman het te
Haarlem voor Keuchenius opnam, het bewijs
zag dat de poging om de auti-revolutionairen
tegen de Roomsch Kath. op te hitsen en tevens
de conservatieven te verleiden volgens het
blad het geheime doel van ’t Hand. mislukt ia.
Dr. Schaepman schrijft het volgende:
In zijn nummer van Maandag 10 Februari
vermeldt de Standaard, dat ik (dr. Schaepman)
te Haarlem met warmte het opnam voor den
minister Keuchenius.
De mededeeliug is juist. Op 6 Februari heb
Jk te Utrecht hetzelfde gedaan.
Maar zoowel te Haarlem als te Utrecht heb
‘k de vrijheid genomen nog iets meer te doen.
ding wordt zóóver gedreven, dat men den heer
Schaepman ziet voorgeworpen: „in een man als
dr. S. is het niet onnatuurlijk, dat eerst zijn
hart sprak en bij later overdenking het hoofd
daar critiek op kwam leveren.* Bij de tegen
partij is dus blijkbaar alleen het hart aan het
woord en wordt aan het hoofd, de kalme rede-
neering, het stilzwijgen opgelegd. De vriendschap
van Keuchenius gaat boven het landsbelang!
Nog dieper kloof blijkt echter te bestaan tus-
schen de bondgenooten over het karakter van
het ministerie. De Standaard neemt geen letter
terug van de bewering, dat het Kabinet aan de
„anti-revolutionaire signatuur* haar levensbe
ginsel ontleent. Van „inlijving der anti-revolu
tionaire partij in een conservatieve fusie* wil
de. Kuyper niets weten.
Daarmede is het hooge woord er uit zooals
bij een „ruzie* wel meer gebeurt en nu bij
deze anti-revolutionaire „furie* weder gebeurd
is. Aan de katholieke bondgenooten wordt
thans rondweg, natuurlijk met andere woorden,
voorgehouden: „Gij zijt conservatieven, en wy,
anti-revolutionairen, niet. Uwe conservatieve
politiek heeft lang genoeg in het Kabinet en de
Tweede Kamer gezegevierd, wij hebben er ge
noeg van en handhaven ons christely k-
liberaal karakter*.
Wat wij reeds bij de verkiezingen van Maart
1888 voorspeld hebben, en waarvoor waarlijk
geen zienersgave noodig was, komt steeds
duidelijker aan den dag. Blijvend kan het bond
genootschap tusscheu katholieken en anti-revo-
lutionairen niet zijn. De schoolstrijd hield hen
bijeen; nu die, voorloopig althans, is geëindigd,
ziet men de klove al wijder gapen Bij de
militaire quaestie - den persoonlijken dienst
plicht heelt zij reeds een jaar geleden zich
vertoond, maar werd nog tijdig bedekt door de
kalmeerende taal van dr. Schaepman en de
„gedienstigheden der piactijk*, welke D eStand-
aard aanbood. Do schooi wet moest toen nog
worden ingediend en de vrede tot eiken prijs
bewaard.
Nu echter is die reden niet meer aanwezig.
De val van Keuchenins heeft de hartstochten
gaande gemaakt en nu gaan de vroegere
bondgenooten elkander te lijf.
Wij hebben sedert Maart 1888 niet opgehou
den den kiezers voor te houden, dat het tot
zulk een scheuring moest komen en dat intus-
schen de landsbelangen vooral de landsver
dediging en verbetering der belastingen zou
den worden verwaarloosd. De Standaard noemt
dat „het perfide doel van het Handelsblad.*
Alsor wij de kiemen der tweedracht gezaaid
hebben, die nu zoo welig zijn opgeschoten!
Wij hebben slechts gewaarschuwd en geconsta
teerd: de „bondgenooten* zelven hebben gezorgd,
dat wij eerder in ’t geljjk zijn gesteld dan wij
hadden durven hopen.
De ministerraad is Woensdag- en gisteren
buitengewoon vergaderd geweest. De credietwet
voor koloniën is bij den Raad van State inge-
komen. (Zie telegram..}
De heer Hovy deelt in de Heraut het volgende
mede:
„Nog een dag voor de afstemming van zijne
begrooting gaf Minister Keuchenius een treffend
bewijs van zijn ernstigen wensch, dat toch die
onteerende en vernielende Atjeh-oorlog spoedig
ophouden mocht. Persoonlijk niet op het zen-
dingscongres tegenwoordig kunnende zijn, had
de terechtwijzing, hem door den heer Schaep- I hij ds. Sikkel opgedragen, dat hij toch de
Reeds te Haarlem heb ik te kennen gegeven,
dat de politieke beteekenis van het votum tegen
den minister Keuchenius niet moest worden
overdreven en te Utrecht heb ik gemeend er
nog dit te mogen bij voegen: „Het beginsel,
„Nederland ook in Indie een christelijke natie*,
behoort te worden gehandhaafd. Maar ik houd
den minister Keuchenius voor een te edel chris
ten en te goed staatsman, om te kunnen ver
wachten, dat hij de handhaving van dit .begin
sel zou gebonden achten aan zijn persoonlijke
al- of niet-tegenwoordigheid in het kabinet.*
Verder meende ik niet te mogen gaan.
Ook op dit oogenblik onthoud ik mij van
verdere uitspraken. De geestdrift voor den mi
nister Keuchenius, de verontwaardiging over het,
ook voor mij onverklaarbare en onklare, votum
der Eerste Kamer eerbiedig ik gaarne en deel
die naar mijn mate; maar ik vraag mij toch
af, of geestdrift en verontwaardiging de beste
politieke adviezen geven.
Aan het slot van het vermelde Standaard-
artikel komt nog een soort historische voorstel
ling, die een enkel woord noodig maakt.
Naar mijn meening ligt in de opdracht der
kabinetsformatie aan den heer Mackay eenvoudig
deze historische waarheid opgesloten, dat na de
verkiezingen van 1888 een kabinet der rechter
zijde als op den toestand passend en dus noodig
werd geacht Zeker is de heer Mackay beslist
anti-revolutionair, maar de kabinetsformeerder
was de man der rechterzijde, aan wien deze
rechterzijde eenparig hare stemmen had gegeven
voor het voorzitterschap der Kamer en die bij
de pogingen tot herziening der wet van 1878
en tot herziening van art. 194 der grondwet
van 1848 haar aanvoerder was geweest. De
heer Mackay vertegenwoordigde niet éen der
fraction van de rechterzijde, maar hij vertegen
woordigt de rechterzijde in het gemeenschappe
lijk streven, dat aan beide fraction, met behoud
van ieders eigenaardige zelfstandigheid gemeen
is en dat een begin van uitvoering vond in de
wet van 8 Dec. 1889.
Deze zeer eenvoudige historie moet niet uit
het oog worden verloren. Het zou anders
kunnen geschieden, dat het perfide doel van het
Hand, door de al te ijverige bestrijding van de
Standaard op ongewenschte wijze werd bereikt.*
Gelijk zich verwachten liet is de Standaard
slecht te spreken over het artikel waarin dr.
Schaepman den minister Keuchenius loslaat.
Het blad schrijft:
„In het Centrum neemt dr. Schaepman in
zekeren zin terug, wat hij te Haarlem sprak.
Van de pijl, die reeds op zijn pees lag, brak
hij de scherpe punt af.
immers tegenover het votum der Tweede
Kamer is slechts tweeërlei positie denkbaar.
Men zegt óf het ging tegen Keuchenius beginsel,
óf wel, het gold niet zoo zeer zijn beginsel,
maar zijn excentriciteit.
Wie net eerste zegt, kan Keuchenius niet
loslaten, tenzij er een alter ego van Keuchenius
optrede, en verzaakt zelfs dan nog de trouw.
Wie het tweede onderstelt gaat het niet in pu
blieke meeting voor Keuchenius opnemen.
Nu is het in een man als dr. Schaepman niet
onnatuurlyk, dat eerst zijn hart sprak, en bij
later overdenking het hoofd daar critiek op komt
leveren; maar ons sprak de taal van zijn hart
meer toe.
Voorts stelt dr. Schaepman het nu voor, als
ware baron Mackay in April 1888 niet daarom
de aangewezen Kabinetsformeerder geweest,
omdat de principieele actie van Anti-revolutio-
naire zijde was uitgegaan; maar overmits Mac
kay ongemerkt ia „een man der rechterzijde*
ADVERTENT1ËN van 1 tot 4 regels, gewone letter, 40 Cents,
voor eiken regel meer 7‘/j Cents. Bij abonnement is de prijs
belangrijk lager. Voorwaarden daaromtrent te vernemen bjj
den Uitgever.
gemefamorphoseerd was. En dit noemt hij „do
zeer eenvoudige historie.*
Tegenover deze o. i. onjuiste voorstelling
handhaven we, zonder zweem van aarzeling, de
door ons gegeven voorstelling.
En indien dr. Schaepman beducht is, dat „de
perfide toeleg van het Hand.*, meê door behulp
van zulk een voorstelling „op ongewenschte
wijze bereikt zou worden,* vergunne hij ons te
verklaren, dat afwending van dit gevaar ons op
houdt begeerlijk te zijn, zoo het alleen bereik
baar is door reconstructie der historie en inlijving
van de anti-revolutionaire partij in een conser
vatieve fusie.
„Iets waartegen we steeds reageerden, en nóg
onveranderd reageeren blijven.*
De Standaard constateert voorts met voldoe
ning dat de anti-revolutionaire pers petilleert van
leven, gelijk ze sinds April 1888 niet deed,
’t Blad schrijft
„Het is of ze weer vrijer ademhaalt, nu baar
de eere gegund wordt, om onder de ongunstigste
constellatie en door niemand (na dr. Schaepman’s
verklaring) meer gesteund, voor haar vaandel
te mogen opkomen.
In den rand van dat vaandel staat het advies:
„Wie leven wil moet durven sterven.*
En aan dat devies ontleent ze ook met het
oog op de stembus haar kracht. Liever wil ze,
als van ouds, de club tot drie leden in het
Parlement zien inkrimpen, mits dat dit jongste
drietal als eens het oude driemanschap fier ons
vaandel wapperen deed, dan dat tien maal drie
leden in onze uniform gezien werden, maar door
conniventie zouden gedwongen zijn, om voortaan
dat vaandel op te rollen.
Ook al werden we uit de Staten-Generaal en
de Staten-provinciaal zoo goed als geheel terug
geslagen, alles niets, mits onze positie zuiver
blijft.
Geen nood of al de opgeschoten boom j wordt
afgekapt, mits de wortel blijft en op nieuw kan
opspruiten.
Het doodelijk gevaar ontstaat juist, zoo de
wortel verkankert, ook al staat de stam dan nog
overeind en al prjjkt hij nog den halven zomer
met breedgetakte kroon.*
Onder het opschrift „De bondgenooten” levert
’t Hbl. op een en ander de volgende commeutair
„Als Keuchenius valt, valt er meer” zoo
luidt een van de dreigementen, welke De Stand
aard dezer dagen deed hooren.
Het duurt vrij lang, alvorens men verneemt
welk gevolg aan de aanvraag om ontslag zal
worden gegeven. Geen wonder, dat thans een
onzer Haagsche correspondenten meldt, dat een
deel van het Kabinet geneigd schijnt zich te
onderwerpen aan den eisch vau deu leider der
anti-revolutionairen buiten de Kamer. Men
spreekt er reeds van, dat de Minister Mackay
en zijne geestverwanten voor dat bevel zouden
gezwicht zijn, maar dat de overige leden van
het Ministerie zouden blijven en trachten de
open vallende plaatsen zoo goed mogelijk weder
te bezetten.
Veel geloof verdient dat gerucht niet. Het
uittreden van de anti-revolutionaire Ministers
zou het sein wezen tot het uiteenspatten van
het clericale bondgenootschap, dat met zooveel
moeite en zelfverloochening is bijeengehouden.
Welke leden der anti-revolutionaire party zouden
geneigd zijn een portefeuille op te nemen, met
het vooruitzicht door de woeligste fractie hunner
richting tot het uiterste te worden bestreden
Het onwaarschijnlijke kan toch soms waar
zijn. Men lette er slechts op, hoe dr. Kuyper
man. toegediend, beantwoord heeft. De opwin.* vergaderde broederen, en inzonderheid de bedie-
OEEKER
OlltlYT
B INN EN L, A ND.
lo’il
3
IL.
je,
I
7 15
S -
3 40
i
6 15
630
645
70
7 45
3
8
8 20
8 30
vaU
6
1
I
*'13
I
IS
I
s
612
7 5.
7 2'
8 2“
doo'
8 41
door
91
door
916
doo'
9 30
door
9 46
95«