CEIEEHK EK HET IRROÜDlSSmT S1KEK
ilfflis- El 1B1WHÏIHLIÖ ÏOOR Dt
No. 58
V U F“E N-V E E R T I G 9 T E J A A R Q A N Gk
1890,
Brandgevaar door Hooibroeien.
PERSOONLIJKE DIENSTPLICHT.
I
r
Z >k. T E I
19 JUL I,
U I T DE PERS.
■Hi
3
r
i
Bij deze Courant behoort ala bijblad Feuil
leton-nummer 67.
I
Deze COURANT verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS,
Abonnementsprijs voor 3 maanden /l.franco per post 1.25.
Alle brieven en stukken, uitgave of redactie betreffende, tranen
in te zenden.
r
3
6.
ning.
7.
8.
9.
woou-
En waar
Adres van A. M. Kuijt.
Plan tot afsluiting der Veemarkt.
Vaststelling van het le Suppletoir kohier
van den Hoofdelijkea Omslag, dienst 1890.
VERGADERING
ben Gemeenteraad van Sneek,
op Dinsdag den 22 Juli 1890,
’s namiddags 7 uur.
Punten van behandeling:
Resumtie der notulen.
Mededeeling van ingekomen stukken enz.
Aanbieding der Gemeenterekening, dienst
1.
2.
3.
1889.
4. Rekening der Armvoogdij, dienst 1889.
5. Benoeming van een hd der Commissie
van Toezicht op het Lager Onderwijs.
Wijziging der Algemeene Pohtie-verorde-
BEKENDMAKING.
De BURGEMEESTER van Sneek herinnert
belanghebbenden aan art. 114 der Algemeene
Politie-Verordening dezer gemeente, waarbij is
bepaald, dat wanneer hooi begint te broeien, de
eigenaar daarvan terstond kennis moet geven
aan de Politie en de door deze te bevelen maat
regelen van veiligheid onverwijld moet opvolgen,
en dat overtreding dezer bepaling wordt gestraft
met hechtenis van ten hoogste zes dagen of geld
boete van ten hoogste vijf- en twintig gulden.
Voorts wordt in herinnering gebracht art. 158
van het Wetboek van Strafrecht, houdende be
paling, dat hij, aan wiens schuld, waaronder te
verstaan is verzuim, nalatigheid, onvoorzichtig
heid, gebrek aan voorzorg, achteloosheid enz.
brand te wijten is, wordt gestraft met gevange
nisstraf of hechtenis van ten hoogste drie maan
den oi geldboete van ten hoogste driehonderd
gulden, indien daardoor gemeen gevaar voor
goederen ontstaat; met gevangenisstraf of
hechtenis van teu hoogste zes maanden of geld.
I.
Nederland in gevaarklonk het eenige maan-
Iden geleden door ons Vaderland. Als een
lelectrieke vonk schoot deze onheilskreet door
tiet vreedzaam, niets kwaads vermoedend volk;
Iverbaasd keek het naar den helderen, wolkeloozen
iiemel, vanwaar deze noodlottige flits toch ge
komen mocht zijn. Er waren nog zoo even uit
alle landen van Europa zooveel vredelievende
uitingen vernomen; de Staatslieden zonder on-
lerscheid hadden als om strijd den volkeren
ran ons werelddeel meegedeeld, dat, mocht er ook
log aan geen wereldvrede gedacht kunnen wor-
ien, in de naaste toekomst voor geen oorlog be
leefde gevreesd te worden. Wel vreemd mag het
schijnen, dat in bijna alle Europeesche Staten
lie vredelievende betuigingen gepaard gaan met
foorstellen tot legerversterking en verhooging
tan het oorlogsbudget, maar deze indruk kan
ilechts blijvend zijn in het gemoed van hem die
Iroomt van een algemeenen vredebond. Of dit
n werkelijkheid slechts een droom is Die
«raag is vooralsnog niet op te lossen, maar dit
Ss vrij zeker, dat het wel een droombeeld
■zal blijven, zoolang niet beschaving en ontwik-
heling allerwoge zoover doorgedrongen zijn,
Bat do menschen leeren inzieu, dat er iets hoo
kers bestaat dan zelfzucht, dat het iets anders
lis door vlijt en kennis vooruit te komen dan
Wel zijnen medebroeder naar ’t leven te staan
om een deel van het hem toekomende machtig
te worden.
Of dan alle oorlogen hun oorsprong vinden in
zelfzucht? Neen, mogen we veilig zeggen ook
de eer, het nationaal gevoel van een plaats op
de wereldbol in te nemen waarop geene vreem
de natie ongestraft een smet mag werpen het
stollen doet tot versterking en verbetering der
defensiemiddelen, In onzen tijd, men moge het
betreuren of niet, geldt nog in volle kracht onze
oud-Hollandsche spreuk: „Wilt gij den vrede,
bereidt u ten oorlog."
Heeft de anti-militarist dan geen recht van
bestaan? Als we bedenken hoe ook de socialist
peinst en droomt van een heilstaat, wiens in
richting hem nog niet helder voor den geest staaf,
dan moeten wij met dezelfde maat waarmee het
socialisme gemeten wordt ook het anti-milita-
risme waardeeren. Beide droomen van geluk
en vrede, twee zeer begeerlijke zaken, die we
geen schimmen mogen noemen, al hebben ze op
dit oogenblik voor den mensch nog geen tastbaren
vorm. Medewerken tot bereiking van dien heil
staat van geluk, van vrede, moet ons aller streven
zijn; maar hierover te gaan droomen, of uit
ontevredenheid met bestaande toestanden slechts
heil te wachten van een plotselingen ommekeer,
van eene revolutie, toont weinig menschenken-
nis en bewijst alleen gebrek aan kennis van
wat de geschiedenis ons leert. Het eenige dus
wat ons overblijft is den huldigen toestand
te aanvaarden en door verspreiding van kennis,
ontwikkeling en beschaving mee te werken tot
verbetering van dien toestand.
„Bereidt u ten oorlog" moet dus zij ’took,
contre coeur, onder de bestaande toestanden
in ons werelddeel ook onze leuze zijn werkt
mede tot de verdediging van uw vaderland; de
plek, die u de rechten van staatsburger toekent,
kent zich daarbij ook het recht toe u zekere
plichten op te leggen, en de eerste dier plichten
is, om dat dierbaar plekje gronds te verdedigen
tegen vreemde indringers. Maar, zal men zeg
gen, ons landje loopt geen gevaar zijne zelf
standigheid te verliezenwelke mogendheid zou
het durven bestaan om voor de oogen van
gansch Europa, den naam Nederland van de
wereldkaart uit te wisschen? Groot gevaar
bestaat hiervoor niet maar, gelijk we reeds
boven zeiden, niet alieen zelfzucht, ook nationaal
eergevoel is een prikkel tot oorlogvoeren en laten
we daarbij vooral niet vergeten dat het van ei
ken neutralen Staat, hoe klein ook, soms inspan
ning kost om zijne neutraliteit te bewarenen dit
te verzaken ware zich roekeloos in een oorlog
wikkelen met een der strijdende partyen. Zie
slechts de geschiedenis van Zwitserland uit den
laatsten tijd in. In den zomer van 1889, na
het bekende voorval met den Duitschea politie
beambte Wohlgemut, gaf dit land een schoon
voorbeeld van wat zelfstandigheid en fierheid
vermag, Geene vreemde inmenging duldde het
kleine land in zijne binnenlandsche aangelegen
heden.
Onwillekeurig herinnert het ons aan de ge
schiedenis van ons eigen volk, waarin zoovele
bladzijden getuigenis afleggen van diezelfde stout
moedige fierheid. Ware het nog zoo, dan zouden
gebeurtenissen als die we het voorrecht(?)
hadden heden ten dage te aanschouwen eenvou
dig tot de onmogelijkheden behooren. Em
merik en Guyana zouden dan onze nationale
trots streelen, en nu? A d’autres! Liefst kee-
ren wij ons om, wanneer iemand die namen boete van ten hoogste driehonderd gulden, indien
noemt, om het schaamrood op onze wangen voor daardoor levensgevaar voor een ander ontstaat,
hunne oogen te verbergen. Lafheid ff-
hartigheid alleen kunnen de drijfveeren
zulke handelingen zijn, Anti-militarisme
ten minste niet zoo handelen en ook valt
zeer te betwijfelen of de mannen, die op
Binnenhof het hoogste woord voeren,
De Arnh. Ct. bespreekt in een tweetal arti
kelen de onteigeningsvoorstellen van den heer
Van Houten. In drie opzichten, zegt het blad,
wijken deze van het bestaande stelsel af. Voor
eerst is niet meer geëischt de voorafgaande ver
klaring van den wetgever, dat de voorgenomen
onteigening door het algemeen nut gevorderd
wordt. Verder dat gemeentebesturen tot het
doen der onteigening bevoegd worden en einde
lijk dat deze toegelaten wordt voor doeleinden,
waarbij zij tot nu toe niet kon worden toegepast.
De bezwaren, die de Arnh. Ct. in ’t midden
brengt, gelden in de eerste plaats het niet o\er-
eenkomen met den geest der grondwet. Doch
het blad erkent, dat de letter van de grondwet
van 1887 het niet verbiedt en dat dit dus geen
onoverkomelijk bezwaar is. Ten tweede keurt
het in Van Houten’s onteigenings-procedure af,
dat de hoogere besturen wel kunnen toezien op
verkeerde handelwijzen van gemeentebesturen,
doch niet tot het goede kunnen dwingen, niet in een
conflict tusschen strijdige locale belangen kunnen
beslissen als het gezag, met die belangen be
kend, zelf daartoe ongenegen is. Toch erkent
het de voordeelen eener spoedige afdoening.
Doch deze formeele bezwaren zijn bij het blad
van minder beteekenis dan de groote essentieels
veranderingen, die het voorstel in ons grondwet
tig onteigeningsstelsel brengt.
Door de uitbreiding aan het onteigeningsrecht
door den heer Van Houten gegeven, kan een
gemeentebestuur eenvoudig gaan onteigenen,
wanneer de een of ander ondernemende gast
beweert een stuk grond productiever te kunnen
maken dan de eigenaar het doet.
Deze vrijheid acht de Arnh. ongeoorloofd.
Het blad ontkent, dat ieder eigenaar verplicht
zou wezen zijn grond uitsluitend te verbeteren,
opdat daarvan de gebruikswaarde voor
en werkplaats zou worden verhoogd,
gemeenteraden soms doortrokken ziju met theo
rieën van nivellement en communisme acht het
deze wetsvoorstellen een groot gevaar, waardoor
de geheele gemeenschap een groote schade kan
berokkend worden. Men stelle zich voor een
plaatsje met mooie omstreken enzwelvarend
door de vreemdelingen, die er een zomerverblijf
komen zoeken. Moet het dan een verbetering
heeten als het gemeeutestuur onder den kreet
„wonen en werken" de bosschen enz. gaat ver
vangen door stoomfabrieken, chemische wassche-
ryen enz. De aarde is, zelfs in ons land, aldus
eindigt het artikel, nog niet zoo overbevolkt, of
men mag nog wel een ander gebruik maken
van den grond en de gaven der natuur dan
geldt volgens het „wonen en werken".
r.
De Zuthp. Ct. bespreekt de samenstelling der
legerwetcommissie en veroordeelt die ten sterkste.
Zy meent dat door de tegenstanders met veel
overleg is gehandeld en dat ook de heer Bee-
laerts min of meer in die geheime afspraken is
betrokken. Waarom anders, vraagt het blad,
ouder de liberalen een der weinigen uitgezocht,
die principieel tegen de wet zijn
Zy gelooft dat de katholieken door de samen
stelling der commissie gerust moesten gesteld
worden. „De slimme Schaepmau zal hen voor
Lafheid en flauw-
van
zou
het
het
uit dien
beweeggrond zouden gehandeld hebben. Van
die lafheid en verslapping is het Zwièsersche
volk vrij en daarvoor verdient het onze recht
matige hulde. Het voorbeeld, dat het ons gaf,
is echter niet enkel schoon, het is ook leerzaam,
want die krachtige, flinke en fiere houding
tegenover den machtigsten staat van Europa was
alleen mogelijk aan Z witserlands regeering, om
dat zij wist en gevoelde, dat achter haar stond
het gansche Zwitsersche weerbare volk, gereed
om zijne vrijheden tot het uiterste te verdedigen.
Zal die houding ook de onze zijn, dan moet het
„Je maintiendrai" onze leuze zijn, waarmee wij
den vreemdeling buiten ons terrein houden niet
alleen, maar ook om te vertolken het gevoel
Nederlanders zijn wij en Nederlanders willen
wij blijven. Een volk, dat zich zelf niet eert
en inmenging van een ander in zijne binnen
landsche aangelegenheden duldt, is op het zeer
hellend vlak dat onvermijdelijk naar den af
grond van zijue geheele afhankelijkheid voert,
ADVEBTENT1ËN van 1 tot 4 regels, gewone letter, 40 Cents,
▼oor eiken regel meer 7*/> Cents. Bij abonnement is de prijs
belangrijk lager. Voor waarden daaromtrent te vernemen bij
den Uitgever.
1
L’gevoel dat er onder de broeders, waartoe wij
alle menschen rekenen, nog zijn, die ons nader
zijn door gelijkheid in taal, afkomst en geschiede
nis. Voor hen, die zich één gevoelen met hun
volk, voor wie zich solidair aansprakelijk stellen
Voor beleedigingen, dat volk aangedaan, moet
de algemeene vredebond wel tot het schimmen
rijk bij ven behooren een utopie en niets
’meer, tenzij de oorlogen uit zich zelf ónmoge
lijk worden, door den hoogen graad van volko
menheid der vernielingswerktuigen. Dit moge
eeaigszins paradoxaal klinken, toch leert de
ervaring niet alleen dat in den tegenwoordigea
tijd de oorlogen van veel korteren duur zijn
dan in de vorige eeuwen, maar ook dat zij
zeldzamer worden. Waaraan nu dit toe te schrij
ven dan aan de verbetering der wapenen
Eene utopie, een droombeeld is het echter van
de anti-militaristen, waartoe in den grond der
zaak alle menschen behooren, als men de wei
nige vechtersbazen uitzondert, een droom is
het echter van hen, die zich anti-militaristen
noemen, om den wereldvrede reeds zóó nabij te
wanen, dat men met wantrouwenden blik een
minister van oorlog aanziet, wanneer hij voor
boete van ten hoogste driehonderd gulden, indien
en met gevangenisstraf of hechtenis van ten
hoogste een jaar, iadien het feit iemands dood
tengevolge heeft.
Sneek, 18 Juli 1890.
De Burgemeester voornoemd,
ALMA.
J
OEEKER
8JR A A
1
3
I
VAN
l
i
i
f’