l
I-
1891
Ng. 14.
Z E S-E N-V E E R T I G 8 T E J A A R GF A N Ci.
DE STEDENWET.
t
18
W O EA S I> A <S1
daarin ligt de
lb
Deze CO LEANT verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
Abonnementsprijs voor 3 maanden 1.— franco per post f 1.25.
Alle brieven en stukken, uitgave of redactie betreffende, franco
in te zenden.
ADVEETENT1ËN van 1 tot 4 regels, gewone letter, 40 Cent,
voor eiken regel meer 7 */2 Cents. Bij abonnement is de prijs
belangrijk lager. Voorwaarden daaromtrent te vernemen bij
den Uitgever.
I
KENNISGE VING.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van
Sneek, brengen ter kennis van de ingezetenen,
dat ter Secretarie der gemeente ter lezing is
nedergelegd de Staat, opgemaakt naar aanleiding
van art. 81, 2e alinea der wet van 17 Augustus
ren
rts, A
an,
en
fen
er-
ike
rift
be-
m-
er-
zer
sel f
4.
og
bij
den de twaalf jaren oud, die op
zich in de gemeente bevonden
scholen niet bezochten.
Ouders of verzorgers van op dien staat voor
komende kinderen, verkrijgen geene ondersteu
ning, geneeskundige hulp uitgezonderd, van
wege de gemeente, tenzij zij aantoonen, dat
K E N N I S G E VING.
Loting voor de Nationale Militie.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der
gemeente Sneek,
Gelet op art. 28 der Wet op de Nationale
Militie van den 19 Augustus 1861 {Staatsblad
no. 72) en artt. 20 en 21 van Z. M. besluit van
den 8en Mei 1862 {Staatsblad no. 46)
Brengen ter openbare kennis, dat de loting
voor de lichting der Nationale Militie van 1891
dezei gemeente, zal plaats hebben in de Con
certzaal alhier op VRIJDAG den 27 Februa
ri e. k.des voormiddags ten 9 */2 ure
dat op Maandag den 2 Maart d. a. v. ter ge-
meente-secretarie door of van wege de lotelin
gen aanvrage kan geschieden voor de getuig
schriften ter bekoming van vrijstelling van den
dienst wegens broederdienst of als eenig wettig
zoon
voorts dat om vrijstelling wegens eigen mili
taire dienst of dien van broeders te verkrijgen,
de paspoorten of andere bewijzen van
Maar genoeg. Er is in die vingerwijzigingen
zooveel waars, dat wij gaarne erkennen dat
anti-revolutionaire politiek voor het grootste
1878 (Staatsblad no. 127) waarop voorkomen,
namen van kinderen van boven de zes en bene-
1 Januari jl.
en de lagere
vormen onzer maatschappij, met het wijzigen
van toestanden, die oorzaak zijn, dat in ons
rijke Nederland zooveel bittere armoede wordt
geleden. Die hervormingszin moet uitgaan van
de groote steden; welnu, zoolang in onze libe
rale steden de kiesvereenigingen, die den toon
a. ngeven, nog blijver zweren bij het conserva-
tief-liberalismezoolang mannen, die Algemeen
Stemrecht voorstaan, daar zorgvuldig geweerd
worden, is geen verbetering te verwachten dan
van splitsing dier steden.
Gewenscht is het daarom dat onze Eerste
Kamer begrijpe, dat aannemen haar plicht is.
En verder, wanneer ook bij haar partijbelang
overwegend is, zal het van welbegrepen taktiek
getuigen om een teringlijdend ministerie nog
wat op de been te houden; zij zal daardoor
aan de kerkelijke partijen de gelegenheid ont
nemen om weer recht broederlijk tegen de aan
staande verkiezingen in hare bosschen aan het
houthakken te gaan. Veel beter klinkt het
wanneer Standaard en Tijd moeten bekennen
dat onze Senaat nog zoo kwaad niet is; het
kwaad dient dan op eene andere plaats gezocht
te worden. Haat en liefde zijn beide partijdig;
wie echter maakt zich boos op een mug; een
verstandig mensch richt voor zoo’n beestje geen
brandstapel op. Wie niet van brand houdt
moet zich wel wachten vonken te slaan; dr.
Kuyper heeft het staal reeds ter hand genomen;
dat de Eerste Kamer zoo voorzichtig zij hem
niet ongevraagd gratis een vuursteen te over
handigen.
hunne kinderen ten onrechte op dien staat zijn
gebracht of het niet schoolgaan van deze aan
hen niet is te wijten.
Sneek, den 17 Februari 1891.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
ALMA, Burgemeester.
BENNEWITZ, Secretaris.
Van de brochure van prof. Spruyt, geschre
ven naar aanleiding van de beschouwingen
van mr. S. van Houten over de legerwet,
werd door ons reeds met een enkel woord gewag
gemaakt. Wij komen er hier nogmaals op
terug.
Prof. S. wil de vraag in ’t midden laten of
het in den „voorzitter der parlementaire com
missie voor de legerwet14, zooais mr. v. H. zich
zelf betitelt, van groote kieschheid getuigt, als
hij tijdens de onderhandelingen met de Regeering
week aan week bulletins doet verschijnen,
waarin zijne persoonlijke indrukken over het
vraagstuk den volke worden kond gedaan.
Een ernstige grief is, dat deze voorzitter van
de parlementaire commissie zich veroorlooft
zijne fantasieën in de plaats te stellen van de
werkelijkheid. Hij spreekt b. v. van „ontzet
tende verzwaring der militaire lasten44, terwijl
inderdaad het regeeringsontwerp op sommige
punten verzwaring, op andere verlichting van
druk brengt. Alleen voor de gegoeden, die de
plaatsvervanging zouden missen, is er inderdaad
verzwaring van druk, hoewel ook die verzwa
ring voor een verstandig vader niet ontzettend
mag heeten. Maar voor het geheele volk laat
zich de vraag stellen of het ontwerp niet veeleer
verlichting dan verzwaring van de militaire
lasten brengt. Dat mr. v. H. daarvan niets
bemerkt heeft en aan eene ontzettende ver
zwaring der militaire lasten gelooft, is slechts
verklaarbaar fdoor twee redenen. Of deze
voorzitter der parlementaire commissie voor de
legerwet kent de wet niet, die hij zoo heftig
bestrijdt. Of wel, hij neemt de vrijheid als
een advocaat van kwade zaken hare bepalingen
en hare vermoedelijke gevolgen anders voor te
stellen, dan hij weet dat zij zijn.
Tot staving van die beschuldiging gaat prof.
S. na wat de vijfde Staatkundige brief aanvoert
tegen het artikel van prof. Buys in de Gids
en tegen het preadvies van de commissie der
Liberale Unie. Hij wijst een aantal onjuist-
ontslag, heden aan in de bestrijding van die beide
uittreksels-stamboeken of bewijzen van werke- stukken door mr. v. H. O. a. wijst hij er op,
t r_._ i:.. j- -n. j._ mr jj by bewering, dat de dienst-
j plichtige gehouden zal zijn dertien jaren zijn
geregeld verblijf hier te lande te houden en
dus niet in de mogelijkheid zal zijn buitenlands
of in de koloniën eene betrekking te aanvaarden,
art. 186 van het ontwerp over het hoofd heeft
gezien, welks tweede lid zegt, dat den verlof
ganger toestemming kan worden verleend, zijn
verblijf tijdelijk buiten het rijk te houden. Dit
artikel, op soortgelijke wijze geïnterpreteerd
als wat in de laatste jaren de standvastige
practijk der militaire autoriteit ten aanzien van
dergelijke quaesties geweest is, neemt alle
bezwaren tegen de vestiging van verlofgangers
buitenlands weg.
UIT DE PERS.
lijken dienst, ten minste tien dagen vóór den j
dag, waarop de eerste zitting van den Militie- j
raad wordt geopend, ter Secretarie voornoemd
moeten worden ingeleverd.
Sneek den 14en Februari 1891.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
ALMA, Burgemeester,
BENNEWITZ, Secretaris.
deel leengoed is van de liberalisten. Daarom
is er nog wel wat goeds in; er zijn beginselen
in „Ons program” die minister Lohman met
den steun der meer geavanceerde liberalen zou
kunnen vaststellen in onze wetgeving, zooais bij
voorbeeld de uitbreiding van het kiesrecht tot
op de afschaffing van het censusstelsel.
Zoo iets hadden wij van den minister ver
wacht; of het.uit vrees voor desertie der katho
lieken was, dan wel om een ander beletsel, is
ons natuurlijk onbekend, maar een feit is het
dat onze verwachtingen erg zijn beschaamd.
Het werk dat hij ons te zien geeft doet ons
denken aan een kleermaker, die om een oude
jas te herstellen de schaar ter hand neemt en
een stuk van de panden afknipt om van die
lap een nieuwe kraag te maken. Hoe nuttig
zulk een arbeid zijn kan, hoeveel hoofdbrekers
het moet gekost hebben, om met de herstel
ling niet tevens het fatsoen van het kleeding-
stuk te bederven, kan ieder begrijpen, ook al is
hij geen kleermaker. Maar dit hindert ons,
dat we niet eens iets nieuws te zien kregen;
wanneer niets nieuws wordt afgeleverd, kan
men geen oordeel vellen over des kleermakers
vaardigheid als tailleuren
grond onzer teleurstelling, daar wij in minister
Lohman niet alleen een uitstekend coupeur
maar ook een mr. tailleur meenden te zien.
En nu de herstelde jas. We weten het, dat
zij slechts van 3 liberalen de goedkeuring heeft
kunnen wegdragen. Hoe zal het nu afloopen
in de Eerste Kamer. Wij vreezen dat het zal
zijn: Mene, mene, tekel upharsim. Wij vree-
sen het met het oog op wat het verslag ervan
zegt.
Is deze wet dan een partijwet? Wanneer
men angstvallig vraagt wat zij bij de aanstaan
de verkiezingen zal uit werken danja
dan zal men het woord partijdig niet kunnen
terughouden. Maar vrageis die vrees of ook
die afgunst gewettigd In elk geval zal men
toch moeten erkennen, dat het recht, of liever
de wet, de voorstanders volkomen in ’t gelijk
stelt. Wanneer eenmaal het beginsel van enkel
voudige districten is uitgesproken en aangeno
men, dan is er niets tegen in te brengen, om
ook de steden aan dat beginsel te onderwerpen.
Het partijbelang dient althans in onzen Senaat
het zwijgen te worden opgelegdvoor hen, die
hieraan steeds denken, kan de vraag niet on
dienstig zijn, of het niet mogelijk, ja, waarschijn
lijk zelfs is, dat de liberale partij er ongedeerd
afkomt? Wanneer het monsterverbond straks
ophoudt en een lang leven kan niemand het
meer toewenschen of toeschrijven zou het
veeleer de liberalen ten goede komen, wanneer
daardoor de mogelijkheid ontstaat, dat ook li
beralen van meer geavanceerde richting daar
door een plaatsje in de Kamer deelachtig wor
den. Maar die verdeeldheid I We zien daarin
geen bezwaar, veeleer zouden we wenschen,
dat de radicale partij in de Tweede Kamer
sterker ware. Daardoor zou men te eer komen
tot eene regeering, die, wars van alle kerkelijk
gedrijf, zich eens gaat bezighouden met het her-
De beslissing is gevallen; na lang geredeka
vel heeft onze Tweede Kamer het wetje goed
gekeurd om het aan het oordeel onzer Eerste
Kamer te onderwerpen. Van liberale zijde zijn
veel bezwaren, zelfs van grondwettigen aard er
tegen aangevoerd, getuigende van een eerbied
voor onze hoogste wet, waarvoor wij gaarne
den hoed afnemen. Het was een debatteeren
zonder einde; herhalen wat gezegd en zeggen
wat herhaald was. Het parlement houde het
ons ten goede, maar in allen eerbied zij het
gezegd, dat wij begonnen te meenen dat er op
het binnenhof onzer residentie-stad een debating
club haar zetel had opgeslagen. Tal van bezwa
ren zijn te berde gebracht, waarbij het oratorisch
talent dikwijls een machtigen indruk maakte
■die bezwaren hier te herhalen zou overbodig
zijn, te meer nu het voorloopig verslag der
Eerste Kamer nog eens nauwkeurig nameet
of de hoeren der Tweede Kamer de breedte
wel ten volle hebben opgegeven.
Eén bezwaar echter schijnt ons zwaarwichtig
genoeg om er nog eens de aandacht op te ves
tigen; liever nog dan een bezwaar noemen we
het een opmerking. We zijn sedert eenigen
S tijd in ’t bezit van een nieuwen minister vau
Binnenlandsche Zaken, een man wiens bekwaam
heden veel doen verwachten, ook al is het in
eene richting waarin wij ongaarne meegaaneen
minister die altijd spijkers heeft geslagen met
een kop er op; een man, die in onze dagen
van vervalsching en verwatering tot nog toe
onvervalschten, echten nectar heeft geschonken
een kamerlid dat altijd op de bres stond, wan
neer de veste werd bedreigd. Van zoo’n man
K hadden wij mannenwerk verwacht, een zuiver
Y"" anti-revolutionaire wetgeving, bijvoorbeeld in
de richting van „ons program14. Nu zal men
ons tegemoetvoeren dat zulk een wetgeving niet
veel om ’t lijf kan hebben, en eigenlijk neer
komt op een kleine bevoorrechting aan een
doleerenden broeder hier en een „christelijken”
deurwaarder daar; men zal er ons op wijzen
dat „Ons program” een mengeling is van libe
rale en radicale denkbeelden, hier en daar wat
4 smakelijk gemaakt met wat anti-revolutionair
zout, niet te verwarren met Attisch zout, hoe
zeer beide van ouden oorsprong zijn. Men zal
verder onze aandacht vestigen op het feit, dat
bij een wetgeving naar „Ons progsam” gericht
er onmiddellijk groote desertie in den roomschen
vleugel zou voorkomen, wier opengelaten plaat
sen dadelijk zouden aangevuld worden door de
radicale liberalen. Maar, waar zouden al die
radicalen van daan moeten komener zijn er
toch maar een paar; zij worden voor een ka
merzetel niet deftig genoeg gevonden tot nu
toe. Mannen van algemeen Stemrecht, ook al
zijn ze advocaat en daarbij niet socialist, worden
immers nog achtergesteld bij deftige liberalen,
die zelfs bij het blusschen van een brand de
jf* glaeé-handschoenen niet vergeten.
miivii n iin in mime it m.
Meehs- a iramm-M m iie
i
I
I
I
9
I
r
rift
igt
MEEKEK COURANT.
-■ -
r?' Maar crannoa F,r is in din vin<