«0^1 atlas met een van goud geborduurd devant. En jjj gehoopt{i:^H mi rl/vr» ondnmn ciF/x/vl rl «-» n r» r» af Inrrnn I» r» »»/-» L»r>v»zl„ jg 4 1 lippen, deed de deur open en trad de danszaal hot het aangeduide 1 had hij stads- zei de bankier Neem En hij begon vroolijk diepe stilte in dikke nevel Novelle van Marco Brociner. een naam in de lucht. Zij werd gevierd, gevleid en in dichtmaat haalde hij zonder eenige uitdrukking jht, een ndehjk tstond, gunst van het publiek en de harten van oudere- en jonge bon-vivants met storm verover de. bezongen. Maar zij was slim en en naar men zegt ook deugdzaam. Het reine beeld zonder genade zoo zegt men. Ik behoorde, rondweg gezegd, ook onder de bonte schaar harer vereerders, en gij kunt u rbij gegaan. H« p plotselinge J Ie inhechtenisoM na een voorar- jle veroordeeling j - II - I zijn weelderig ingericht kabinet, doodsbleek, opofferende daad I valill „dat het bal naar buiten. Nog heerschte een de ledige straten, waarover een [fuchtte z< 'f l ge- 1 (Tonden, ren bij Ier van soorval- BIJBLAD toehoorende bij de SNEEKEB COURANT van ZATERDAG 18 JUNI 1892. FEUILLETON-NUMMER (119.) het ruime stille vertrek. Kort daarop zat Werner voor de schrijftafel t eene gevange- het donkerblonde haar verward om het voor- te gedeelte hoofd, met een brief voor zich, dien hij voor om de schuld- 1 eenige oogenblikken van Alfred Berg ontvan- de voor zoover 1 gen had. Zijn brandende oogen rustten op de it lot van haar I groote letters van de handteekening van den alles had een I bankier; met somber gerimpeld voorhoofd tuur- opmerkzaamheid» de hij naar elke op- en neêrhaal, bestudeerde m. Thans wasa stand, vorm en grootte van iedere letter, over woog eiken pennetrek en volgde met bevende vingers de bocht van de kruk Af en toe sloot g aan den le-j hij de oogen, stelde zich de onderteekening voor van schoonheid 1 en schilderde deze af in zijne verbeelding, tot prachtig en gasbll zij met stralende duidelijkheid voor zijn geest uurtje had door- I stond. Daarbij voelde hij een 1 trekking in den arm, in de hand en vingers, pennenhouder opgenomen, maar deze was hem telkens weder ontgleden. op den anderen stoel daarnaast lagen hare hand schoenen; haar schildpadden waaier met blau wen 1 bezette armbanden; haar parelsnoer, haar oor knoppen en eenige half verwelkte witte rozen, bont door elkaar, in vreemde wanorde, zooals zij die dingen had neergeworpen, toen zij alles haastig van zich afstroop, om spoedig in 't bed te kruipen. Hij staarde somber op al die schit terende voorwerpen, waarin een geheel vermo gen stak. Daar deed zij de oogen open, keek hem een oogenblik aan en mompelde nog half dronken van slaap„Waarom gaat gij niet slapen, Frits?" „Ik kan niet slapen, Loreltje," zeide hij en ging op den rand van het bed zitten. „Pas op mijn japon „Ik roer er immers bijna niet aan, kind," zei hij lachende; „dat gij u nog altijd niet aan orde gewennen kunt! Ik zal ze naar de garderobe brengen." Hij ging opstaan, nam de japon voorzichtig op, bracht ze de kamer uit, keerde na een poosje terug, pakte de sieraden bij elkaar en borg deze weg in een ebbenhouten kistje, dat op tafel stond. „Ziezoo, nu kunnen wij praten, Loreltje," zeide hij, terwijl hij in den leunstoel zitten ging. „Ik begrijp niet," zeide zij verdrietig, „hoe gij er pleizier in vinden kunt mij uit den slaap haar te houden." „Ik heb u gewichtige zaken mee te deelen, Thans lidden van het afgespeeld en aan hadden zoo’n wonderlijke weerschijn, dat zij de terwijl hij die woorden fluisterde, hief hij den alle rechterarm op en schreef met zijn wijsvinger her- zijn 4A1b premier amoureux aan onzen schouwburg, mijn waarde Donat," Zv» «v. Alfred Berg tot een jongman, die naast hem stond, „als premier amoureux zult gij onge twijfeld wel een bevoegd beoordeelaar zijn van het vrouwelijk schoon. En vertel mij dan nu eens eerlijk, of ik geen gelijk had, toen ik u gisteren verklaarde dat gij in de meesteres van dit huis eene vrouw zoudt leeren kennen, zoo als een kunstenaar, zelfs in zijn stoutste droo- men, zich geen schoonere denken kan. Had ik geen gelijk?" De bankier, een klein mannetje met bolle wan gen, een goede vijftiger, stond, terwijl hij dit zei, tegen den post van de deur te leunen, die uit de schitterend verlichte van dansmuziek rui- schende balzaal naar een klein vertrek voerde, waar eenige bejaarde heeren zaten te kaartspelen. Hij wreef zich vergenoegd de handen en knip oogde glimlachend tegen den tooneelspeler, een rijzige man van omstreeks dertig jaar met een opvallend bleek gelaat, waarin twee donkere oogen gloeiden, welks onrustige blikken heen en weer dwaalden over het gewoel der danzende paren. „Had ik geen gelijk?" herhaalde Berg. „Zeker," zei Donat lachende. „Mevrouw Werner Leonore Werner, niet waar? is inderdaad eene verleidelijke schoonheid." „Ik had van u een uitbundig enthousiasme verwacht," zei Berg lachende. „Kijk die vrouw toch eens goed aan! Welk een taille! welk een prachtige gestalte! welk een heerlijke gang En dut dikke goudblonde haar! Alles even elegant! Volmaakt eene dame uit de groote wereld! Ik bid u, waarde Douat, dit enthousiasme den ouden vrijer niet kwalijk te nemen," voeg de hij er bij, toen hij om Donat’s mond een spotachtig lachje bespeurde, „maar wij moeten ons helaas door woorden opwinden, terwijl gij een zondagskind zijt. Mevrouw Werner heeft u immers op in ’t oogvallende wijze onderschei den zij heeft een vol uur met u gepraat. En dat zegt veel. Waarover hebt gij toch zoo druk gesproken?" „Over dood onschuldige dingen, waarde heer Berg; wij spraken over kunst en kun stenaars; over het laatste nieuwe stuk in den stadsschouwburg, over mijn eerstvolgende rol; zooals gij ziet, enkel onschuldige, dood onschul dige dingen." „Maar die onschuldige kunnen mettertijd schuldige dingen worden," zei Berg lachende; „daarom: neem u in acht voor die Lorelei!" „Lorelei?" vroeg Donat. „Ja, zóo wordt mevrouw Werner nu nog in zekere kringen genoemd. Weet gij dat niet? Maar, ’t is waar ook, gij zijt nog zoo kort hier. Welnu dan, daar ik nu toch eenmaal in de rol van mentor voor u optreed, dien ik u ook wel een beetje op de hoogte te brengen van de levensgeschiedenis dezer interessante vrouw. Mevrouw Werner heeft het geluk: de echtgenoote van een onzer grootste bankiers te zijn, te danken aan een zelfmoord. Ja wel, mijn waarde vriend, kijk mij maar niet zoo verbluft aan, het is de zuivere waarheid. De geschiedenis is met weinige woorden ver teld. Ongeveer vier jaren geleden brachten de nieuwsbladen ons onder het pikante opschrift: „Wegens ongelukkige liefde," het bericht, dat een student in de medicjjnen, de eenige zoon van een nog in dienst zijnd generaal, zich voor de woning van de operazangeres Leonore Schmidt had doodgeschoten. Tot op dat oogen blik had er naar die operazangeres, die nog niet anders dan in kleine rollen in een onbe duidenden schouwburg was opgetreden, nog geen haan gekraaid. De zelfmoord van den jongen medicus vestigde eensklaps de algemeene opmerkzaamheid op haar. De tooneel-bladen gaven haar portret; in alle winkels van muziek - en kunsthandelaars prijkte haar photografie, en toen zelfs een onzer eerste feuilletonisten naar aanleiding van dien zelfmoord eene causerie gaf onder deu titel „De Lorelei," waarin hij de schoonheid der zangeres met gloeiende kleu ren schilderde, toen werd Leonore Schmidt eene beroemdheid. De directie vertrouwde haar grootere rollen toehaar kunstenaars-talent was wel is waar zwak, haar overigens aangename stem niet sterk genoeg, maar als zij voor het voetlicht trad, was zij zoo schoon, zou stout en tintelde zoo van overmoedhaar goudblond haar glinsterde zoo wonderbaar en hare oogen, die tusschen alle bedenkelijke kleuren varieerden, „Alfred Berg," Hij sloeg de oogen op. In den spiegel, die voor hem aan den wand hing, staarde zijn bleek, door angst verwrongen gelaat hem aan. Hij derhalve mijne verbazing voorstellen, toen ik op schudde het hoofd, dwong een lachje op zijne zekeren dag een briefje ontving, waarin mijn collega, Frits Werner, mij de vroolijke mede- i binnen, deeling deed, dat hij met Lorelei verloofd was, dat zij het tooneel ging verlaten en reeds binnen eenige weken hun huwelijk zou plaats hebben. Zij zijn nu bijna drie jaargetrouwd. Mevrouw Werner komt mij thans nog mooier en levenslustiger voor als vroeger. Haar echt genoot echter wil mij in den laatsten tijd niet bevallen. Men mompelt allerlei dingen. Maar ik wil de zegsman niet wezen. Beschouw zelf dien man maar eens, daarginds in de derde vensternis. Ik verzeker u, waarde vriend, dat ik er geheel anders zou uitzien, als de Lorelei mijn wijfje was." De bankier begon luidkeels te lachen. Donat, die opmerkzaam naar het verhaal ge luisterd had, keek nu naar het aangeduide venster. Daar stond, half verscholen achter het da masten gordijn, Frits Werner, een slanke man, het edel besneden gelaat omgeven door een zachten, blonden baard. Sedert het bal begonnen was had Frits Wer ner eene uitgelaten vroolijkheid aan den dag gelegd. Voor een dieper doordringend oog lag er evenwel iets opvallends in de zenuwachtige gejaagdheid van zijn geheele houding, in de luidruchtige opdringerigheid, waarmeê hij zijn plichten als gastheer vervulde, in den koorts- aehtigen gloed zijner oogen, welks blikken ge durig weder naar de deur vlogen, en in ’t bij zonder in zijn luidruchtig lachen. Het scheen, alsof hij tot zijn gasten zeggen wilde: „Hoort gij wel, hoe ik van heelerharte lachzóó kan slechts een rijk, zorgeloos man en de gelukkige echtgenoot van die prachtige vrouw lachen, om wier bezit iedereen mij benijdt." Het was nu vijf uur in den morgen. Nage noeg acht uren had hij op die wijze gebabbeld, geschertst, gelachen, zoo nu en dan een glas cham pagne ledigende. Thans echter, nu hij zich onbespied waande, was de gedwongen vroolijk heid van zijn gelaat verdwenen en eene som bere zwaarmoedigheid daarvoor in de plaats getreden. Hij had aan de tegenovergestelde deur het grijze hoofd van zijn procuratie-houder bespeurd. Haastig liep hij door de danzende paren heen, fluisterde zijn gevolmachtigde eeni ge woorden in ’t oor en trad vervolgens, door dezen gevolgd, de biljartkamer binnen. „Hebt gij iets stelligs vernomen, Holberg?" vroeg hij schijnbaar bedaard. De procuratie-houder streek met de hand over zijn erg gerimpeld gelaat, waaruit een diepe ontroering sprak. Hij slaakte een diepen zucht. „Ja, mijnheer Werner," zeide hij gedrukt, „het gerucht, dat op de avondbeurs liep, heeft zich helaas bevestigd. Zoo pas ontving ik uit Berlijn antwoord op ons telegram. Braun en Comp. hebben inderdaad de betalingen gestaakt ziehier de depêche." Werner werd doodsbleek, greep gram, las haastig de weinige regels in den morgen, iblik geaar-;en I •- Jen,| pr wel nieAan’l waSriu,-1 terecht fver-| was eiTzJ/j ,ip I onder het hoofd f beschoufjjj^^B gekreiflf^ZH >on weinigt ik, ,ka4^> W •rklaarl;,. kje gevo(ka weerschijnhaar gouden met diamanten lel moeite kdeling zij! eie f^buld |H op h!J °rof dafl jen venH '-tui; vertooii-W ‘Lj en*t'/:hts’I iflW,tfaar-l •het vcrte’ I I dvAn»chip - 1 eoe».®11 naar I °enton wm 1 U;r47,,ld-I fee steijraarjeil I de i botter- 1 welke» 1 dat du, dorf: I en 1 r ki ten more en Vat ge- blachtig^ het tele- en kneep het vel papier in elkaar, om het echter vervol gens weder open te vouwen en in kleine stuk jes te scheuren. „Dat is een zware slag voor ons, Holberg, zeide hij na een poosje, „maar wij zullen ook dezen slag te boven komen. Heb maar geen zorg, oude vriend. Ga nu naar ’t buffet, ge bruik daar iets versterkends en drink een paar glazen champagne. Gij moet vroolijk zijn, Holberg, en ’t hoofd niet laten hangen. Neem een voorbeeld aan mij." En hij begon vroolijk te lachen. De procuratie-houder staarde hem verwon derd, bijna verschrikt aan. „Lach maar, waarde vriend," ging Werner voort, terwijl hij den arm vertrouwelijk op den schouder van den ouden man legde. „Ik be schik over hulpbronnen, waarvan gij geen ver moeden hebt. Hoe groot is de wissel die mor gen, of, beter gezegd, heden gehonnoreerd moet worden?" „Tienduizend gulden, mijnheer Werner." „Binnen eenige uren zal die som ter onzer beschikking zijn. Maak u nu maar niet be zorgd. Ik verzoek u vriendelijk, niet zoo droef geestig te kijken. Alles zal spoedig wel anders worden. En ga nu slapen!" De oude man keek zijn chef met een langen blik aan, waaruit diepe treurigheid sprak. En toen keerde hij zich om en ging heen. Werner stapte een poosje op en neer. Plot seling bleef hij staan en keek met half wezen- looze oogen voor zich. „Alfred Berg," zeide hij half onbewust, en krampachtige lat Werner op en door zijn i geëindigd hadji Reeds meermalen had hij den gouden het in elkaafc uit elkaar ge-’ Nu greep hij er naar ?r toen de deur met een heftige beweging, doopte de pen in den genis voor Wer-i inktpot eu schreef in eens door den naam Al- hij hot feit, fred Berg op een schoon vel papier. llieht zag, vol-1 Een plotselinge schrik deed hem huiveren, aar was zulks toen de onderteekening, groot en duidelijk, voor >r hem. hem stond. stoel, herstelde zich echter spoedig weder en, it gebouw biet uc Liuiueu op uw uuuwrap ikuugeiiue, uuguit hij beide handteekeningen te vergelijken, die bedriegelijk gelijk zouden geweest zijn, als bij niemand ver- de eene niet de al te zorgvuldig uitgevoerde hij, toen de J bocht van de krul den angst en de bevende 'ijna verschrikt hand van den schrijver verraden had. le voorbijgan.- {I „Ik zal nog eens probeeren," mompelde hij ak er een som- f en schreef den naam nogmaals neêr, en ver- elaat, waarop ;’l -„et jeruimen tijd a. Wahrin-‘”J ‘Jop iroe- ■Ige- Daar werd hij door iemand op de schouders getikt. Haastig keerde z.j zich om. De ban kier Alfred Berg stond voor hem. „Goeden nacht of goeden morgen, waarde vriend," zei de bankier lachende; „ik moet naar huis; een prachtig feest, iedereen heeft zich kostelijk geamuseerd. En uwe lieve vrouw is als altijd de koningin van het bal, en onver moeid in ’t danzen. Zij danst dan trouwens ook goddelijkdat is geen danzen meer, ’t is zweven, alsof zij serafsvleugalen aan de schouders had. Zooals gij bemerkt, mijn waarde vriend, wordt zelfs een afgetakelde oude vrijer, als ik, nog poëtisch bij ’t zien van zoo’n ver rukkelijke vrouw. Breng haar mijn beste groe ten over. Goeden nacht." Werner gaf hem werktuigelijk de hand. Zijne oogen volgden een paar, dat, al de ande ren overvleugelend, in vliegenden galop door de zaal vloog. Een donkere gloed kleurde zijn bleek gelaat toen hij het goudblonde hoofd zijner vrouw over den schouder van den too neelspeler nu hier dan daar zag opduiken. Zij hield de oogen half gesloten, maar zoo vaak zij hem voorbijzweefde, sloeg zij de oogleden op en uit de van een groenachtigen weerschijn glin sterende oogappels schoot hem een flikkerende straal tegemoet. Het aantal danzende paren werd steeds ge ringer. Men begon afscheid te nemen van Werner. Van alle kanten stroomden hem ver zekeringen tegemoet, dat men zich kostelijk geamuseerd had. Daar weerklonk plotseling een luid applaudissement door de zaal. Dat applaus gold mevrouw Werner en Donat, het eenige paar dat op het gladde parket nog altijd in zoeten zwijmel rusteloos voortvloog. „Mijn Loreltje is toch maar eene hartstoch telijke danzeres," zei Werner lachende en klapte luid in de handen. En toen deed hij een paar stappen naar het zijvertrek, waar de muziek geposteerd was. Kort daarop klopte de dirigent met den strijk stok op de rugzijde van zijn viool. Nog eenige maten, en de muziek zweeg. Toen viel de jonge vrouw op een der met fluweel bekleede stoelen neder, die langs de wanden stonden. Donat boog dankbaar het hoofd. „Goeden nacht, mevrouw," zeide hij op zach ten toon. Haastig ging zij ópstaan en gaf hem de hand. Met een blik waaruit een verterende gloed straalde, staarde de tooneelspeler de slanke vrouw aan, die als uit wit marmer gebeiteld voor hem stond. Van uit den vol ontwikkelden boe zem, die zich onder de diepe ademhaling op en neerbewoog, verhief zich, omgeven door een rij matgele paarlen, de prachtige hals. Het hoofd, in welks als goud glinsterend dik haar een met diamanten bezetten ring schitterde, was een wei nig ter zijde gebogen; het gelaat met den fijn- gevormden neus, welks teedere vleugels zacht jes trilden, was met een zachten blos overtogen, en om den rozerooden, halfgeopenden mond met zijne sneeuwwitte tandjes zweefde een vluchtig lachje. „Het was zoo heerlijk, mijnheer Donat," zei de zij, diep ademhalende; „maar gij bezoekt ons toch spoedig eens weder, misschien aan staanden Maandag, dan is het mijn jour fix, ik reken er op. Adieu." Zij knikte hem toe, ging toen naar haar echt genoot, die in gesprek met eenige heeren aan den uitgang der zaal stond, en lei hem zachtjes de linkerhand op den schouder. „Hoe jammer, Frits," zeide zij, reeds geëindigd is." „Het is immers al vijf uur Loreltje," zei hij lachende. „Waarlijk?" riep zij met ongeveinsde verba zing uit en begon luidkeels te lachen. Het was een frisch glashelder gelach. En vroolijk lachende ontving zij de complimenten der hee ren, die afscheid van haar namen, vroolijk lachende omhelsde zij eenige vriendinnen, die haar de verzekering gaven, dat dit bal tot hare schoonste herinneringen zou blijven behooren, en toen het gegons der stemmen en het ruischen en ritselen der baljapons was weggestorven en zij zich met haar echtgenoot alleen in de ledige zaal bevond, toen sloeg zij de armen om zijn hals, vleide haar kopje tegen zijn schouder, keek hem met een schalkschen blik aan en I frisch, glashelder gelach fladderde weder door j Hij zonk achterover in zijn leun- gemaakt, dat - ver niet de tanden op de onderlip knagende, begon m kunnen wor- “En ongegronde bedriegelijk gelijk zouden geweest zijn, als bij niemand ver- de bevende 'ijna verschrikt le voorbijgan- f liep hij naar het venster, drukte het koortsach- Daar klonken van den toren der zijner vrou i moeder I ■es schriftelij Dat zij gdeer Vervolgens ij in stommj t, dat zij heJden tig gloeiend voorhoofd tegen de ruiten en staarde chreven hik., iA u-u-a:-von(j e vrouw “«En hing, waardoor hier en daar de dofroode gloed m zoon zy’ .l u. van een gasvlam heendrong. tad zij, toi ^eil „Frits" klonk plotseling uit de zijkamer de hrikkelijksto ui- zachte stem zijner vrouw. iblik -7 Op dat geroep ontwaakte hij als uit een be- oor hem op-,, nauwden droom. Hij ging het naastgelegen ir wel nietj vertrek binnen, waar een lamp een rozerood sche- schande w~. merlicht wierp op een hoog ledikant. Daar lag Ivervalsche/’ zijne vrouw met een blauwzijden deken bedekt, L terecht tvi.r.i met gesloten oogen, het blanke gelaat omgeven was eiTzipj je I door hare gouden lokken en •'«t Rnnfti J haar marmcrblanke ronde arm. Zij verroerde zich niet. Zij sliep. In den slaap had zij zijn naam luide geroepen. Zij moest zeker van hem gedroomd hebben. Een zoete rilling ging hem bij die gedachte door de leden. Hij wilde naast haar bed op den leunstoel plaats nemen, maar het balkleed zijner vrouw lag er op witte a ■’j in verstandig stem, en eene koortsachtige rilling ging hem door de leden. r mompelde hij, nnis of vriend, u - C5 v - I w volgens weder en weder opnieuw. Het vel pa- laauden haar pier was spoedig volgeschreven. Zonder op te p. Hij zag-ef kijken scheurde hij een handvcl blaadjes van ,reruimen tijd den wandkalender af en op nieuw vloog de pen j op eens het-„' over ’t papier. Een vol uur ging voorbij en mompelde hij, vervolgens nog een. Het angstzweet parelde ip 11 hem op ’t voorhoofdmaar nog altijd zat hij daar zijn pen te volgen, die nu eens langzaam ek. En me^, en dan met vliegende haast over’t papier gleed. Ir. Een stapeltje beschreven papier had hij reeds e hij halfluid voor zich. F nabijzijnde kerk zeven slagen. Het was zeven uur in den morgen. Met moeite ging hij op staan, pakte de blaadjes papier bij elkaar, wierp ze in de kachel en stak ze aan. •n

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1892 | | pagina 29