I
wl
H)
t
v ..Jernï^
he) gild waterveen I
blik waarop hij de verklaring kreeg dat zijn ti^^^ kjuit I
als leerling behoorlyk volbracht was, geen hoi,. -
- 1
1
'l
I.
lo
jn?
(124.)
feuilleton-nümmer
eigenlijk gebeurd
In het temperament van Sot-
in
en
antwoordde
Ik
xl
I
’t bouwen reeds opgebracht
aanzienlijke overschotten af’.
tj
den zeeman vestigende
aan uw beroep gekomen,
Roman van Wilhelm Berger.
’ie ver
zij de
.ge rede-^J
hem I
(En hoe was het u daarbij te moede?
uwe gewaarwor-
BIJBLAD behoorende bij de SNEEKER
COURANT van ZATERDAG ‘27 AUG. 1892.
en
heil
ïvan
bo-ileed
1 te I
Adolf, de oudste zoon,. zijn I
1 de zaakj I
gere eerzucht, als het eenmaal zóo te make/
als zijn vader. Later echter, op zijn verre rei
zen, breidde zijn horizont zich uit; uit de*
handwerkman ontpopte zich de kunstenaar. M.
tegenzin, slechts op het dringend verlangen
zijn vader, keerde hij naar j j
terug, die hem, zooals hij heel goed wist, geen j“"~
gelegenheid aanbood om j
toe te passen. Want nog had volgens de be-
schouwing der toongevende kringen in de oude
TTUC1L
genaamde voortreffelijkheid verloren. Met be/^ën hij I
er bij riep Kern ver-
weer g
dio.)n Pa
laten
kort
1 d'
De bankier en kassier Friesdorf was zoo ta-lqi.t gedu-: t(
allilr urnl iuief Lol foo-onrlool Trein i»nn vi-iand I lj
voer-en,
t trof-chil
i het I
lla-l
veil
>cl|
len I
melijk wel juist het tegendeel van zijn vriend
„CM, oe.» Svi^iLu^u. Deze was blond en slank, gene -±
af te takelen, ’t Is mij op ’t oogenblik nog on- 1 donker en klein. In hef temneramonf van Rndr
begrijpelijk, hoe het ons gelukt is, een boot terhausen was h<
klaar te krijgen. Ik herinner mij alleen nog,
dat ik er op eens in- en aan het roer zat. En
toen begon de dans, vlak op de branding in.
Het duurde echter niet lang, of ik was al weer
uit de boot; ik had een plank onder den arm
en wipte op een stuk kurkhout op en neder.
Onmiddellijk daarop ontlastte zich boven mij
een groote golf en toen verloor ik het bewust
zijn. Toen ik weer tot bezinning kwam lag
ik in een ellendige hut plat op den grond, ge
heel uitgekleed, en een paar visscherlieden
brandden en borstelden mijn lichaam. Ik zou
hen wel willen aan vliegen, zoo’n pijn deed het
mijmaar ik kon geen vin verroeren van uit
putting. Zij hadden mij, zooals ik later ver
nam, met een haak op het strand gehaald, mij
en de tweede stuurman. Wij waren de eeni-
gen van de geheele bemanning, die er levend
waren afgekomen. En dat wel zoo goed mo
gelijk, want drie dagen later waren wij al weer
op weg naar huis.“
Met gespannen aandacht had Kern naar hem
zitten luisteren. „Dan zijt gij eigenlijk reeds
eenmaal verdronken/ zeide hij.
„Al naar men ’t nemen wil/
Jan Steenken flegmatiek.
bedoel, welke waren daarbij
dingen?"
Jan Steenken dacht eenige oogenblikken na.
„Mijne gewaarwordingen? Ja, mijnheer de
architect, voor dergelijke dingen hebben men-
schen van mijn slag een slecht geheugen. En
de hand, alsof hij dagelijks voor den haard stond.
Sotterhausen keek lachende naar hem.
„Hoe jammer, dat uw handelsvrienden te
Hamburg u zoo niet eens kunnen zienzeide hij.
„Dat mochten zij gerust doen! Denkt gij
soms, dat ik mij geneeren zou? of, dat het
mijn crediet zou benadeelen?"
Nu schudde Friesdorf de aardappelschijfjes
in den ziedenden reuzel. Zacht gebruind kwa
men ze weer bovendrijven. Met een schuim
spaan vischte hij ze er uit en garneerde er den
biefstuk meê.
„Nu nog spiegeleieren, en het maal is gereed/
zeide hij. „Lang zal ’t niet meer duren. Neem
gij nu het noodige tafelgereedschap meê, Sot
terhausen. Het zal wel een beetje ongemakke
lijk zijn op de planken van het dek, maar daar
aan valt niets te veranderen. En laat Stieglitz
voor den wijn zorgen! Zeg het hem even; hij
heeft de sleutel/
Vóór bij den boegspriet op een kist met ge
reedschap zat de schipper, wien ’t commando v£n
het jacht was toevertrouwd. Jan Steenken was
met de kusten van de Noordzee van Holland
tot Jutland even goed bekend, als met de straat
van Altona, waarin hij van zijn geboorte af ge
woond had. Hij had nooit gelegenheid gehad,
om zich eene fijnere beschaving eigen te maken,
maar, zeebeer als hij was, bezat hij toch
een natuurlijk gevoel voor takt, dat hem den weg
wees, om tegenover de jonge mijnheeren, die
voor hun pleizier voor matrozen speelden, de
juiste plaats in te nemen. Als het schip onder
zeil was, wist Jan Steenken ongedwongen zijn
gezag te handhavenmaar als er, zooals nu,
niets voor hem te doen was, dan hield hij zich
discreet op een afstand en mengde zich slechts
in ’t gesprek, als hem ’t een of ander gevraagd
werd.
Naast hem leunde de derde gast van Sotter
hausen, de architect Adolf Kern, tegen de ver
schansing. Een sigaar rookende, keek hij, in
gedachten verzonken, de reeds ondergegane zon
na, die aan den hemel in het westen nog een
geelachtige tint had achtergelaten.
Plotseling vroeg hij, zijn bruine oogen op het
verweerde gelaat van
„Hoe zijt gij eigenlijk
kaptein?"
Jan Steenken vertrok zijn breeden mond tot
een welwillend lachje.
„Precies zooals de eenden aan ’t zwemmen,
mijnheer de architect/ antwoordde hij. „Het
water lag vóór mij, en ik moest er op.“
„En hebt gij nooit naar een gemakkelijker
leven verlangd
„Wat is gemakkelijk? Elke stand heeft zijn
lasten."
„Maar uw beroep is toch gevaarlijker als
andere?"
„Ik zou niet weten waarom; dat lijkt maar
zoo, mijnheer de architect. Kijk eensde on
gelukken op zee hebben iets geweldigsde kran
ten schrijven er over en zoo wordt de alge-
meene opmerkzaamheid er op gevestigd. En
dat’s ook zoo met de menschen die in de ber
gen werken. Maar de overige arbeiders!
Och, lieve hemelhoort men wel ooit iets van
hen, die door slepende ziekten vóór hun tijd
uitsukkelen, door slepende ziekten, die zij in
hun bedrijf hebben opgedaan? Neen:ik ben
in zoover dan ook best tevreden met mijn be
roep. Maar de vrachten, mijnheer de architect,
de vrachten die konden wel wat beter zijn!"
Kern zweeg een oogenblik en begon toen
weder: „Hebt gij wel eens in levensgevaar ver
keerd, kapitein?"
„Ik in levensgevaar? Ja, als men ’t zoo
noemen wil, verkeer ik eigenlijk altijd in ge
vaar, als ik in de vaart ben. Mijn oude kotter
is ontegenzeglijk een goed, zeewaardig vaar
tuig; daar zouden de heeren van de assurantie
wel op passen, als ik ’t zelf niet deed. Maar
toch ben ik er niet zeker van, bij een plotse-
lingen winddruk niet eens een vrachtje water
over te krijgen, en dan valt er met eenouder-
wetsche pomp en zes handen aan boord niet
veel uit te richten. Of ik word in een donke
ren nacht door zoo’n luien spaanschen of fran-
schen luiwammes, die niet uit zijn oogen kijkt,
overzeild, en ben reeds op reis naar de eeuwig
heid alvorens ik een schietgebedje heb kun
nen prevelen. Of Ja, mijn hemel, mijnheer
de architect, wat kan er zoo al niet gebeuren!"
„Zoo bedoelde ik het niet," zei de architect.
„Ik wilde alleen maar vragen, of gij al eens tot
op zekere hoogte tusschen de kaken des doods
geweest waart."
„Dat ook al. Reeds op mijn eerste reis als
scheepsjongen werd ik door een stortzee over
boord geslagen. En toen was het op ’t nippertje
af met mij gedaan geweest. Maar nadat ik weer
boven gekomen was en nog half blind van het
water om mij heen tastte, kreeg ik een ach
terna sleepend touw te pakken, en daarmee werd
ik weer op dek gehaald/
Het was in het jaar 1861, op een avond
Augustus, dat het pleizierjacht „Duif," een fraaie
kotter vau nagenoeg twintig tonnen inhoud,
bij Brunsbüttel in de Elbe voor anker ging.
Met de eb van Hamburg komende en bij een
flauwe zuidoosten wind van alle zeilen gebruik
makende, had het vaartuig een gemakkelijke
reis gehad. Met zonsondergang echter begon
de vloed op te kamen en ging de wind tegelijk
naar ’t westen. Eerst met de volgende eb kon
de reis worden voortgezet.
De vier heeren, die zich voor een pleizier-
tochtje op de „Duif" hadden ingescheept, had
den geen haast, evenmin als de schipper van
het platbodemvaartuig, aan wien het commando
was toevertrouwd. Of zij den ingang van het
Eiderkanaal aan de Holsteinsche kust een hal-
ven dag vroeger of later bereikten, was hun
tamelijk onverschillig. Het genot van het zei
len was wel is waar voor hen hoofdzaak, maar
ook het stilliggen op de groote watervlakte te
midden van het geheimzinnig nachtelijk duister,
omgeven door van uit de verte flikkerende lich
ten, had zijn eigenaardige bekoorlijkheid. En
men was buitendien ook niet uitgegaan om
voortdurend matrozenwerk te verrichten; men
wilde daarbij ook het genot der gezelligheid
smaken. Vóór alles wilde men behoorlijk eten
en drinken. De provisie-kamer van de „Duif,"
natuurlijk slechts een bergplaats van beperkte
ruimte, was ook ditmaal, zooals altijd, voortref
felijk voorzien van spijzen en dranken; de eige
naar, Frans Sotterhausen, stelde er een eer in,
zijn gasten onder weg goed en rijkelijk te ont
halen.
Een kok had men echter niet meegenomen.
Eensdeels, omdat deze bij de zeer beperkte
ruimte van het kleine vaartuig niet zoo gemak
kelijk meer een plaatsje kon worden afgestaan,
en anderdeels, omdat de reizigers er een bij
zonder genot in vonden, het gereedmaken der
spijzen en alles, wat daarmeê in verband stond,
zelf op zich te nemen. Voor vele welgestelde
menschen toch is het voor eenigen tijd afstand
doen van alle zegeningen der beschaving en
het terugkeeren tot de meest primitieve levens
omstandigheden, ja tot een soort Nomadenleven,
een onvergelijkelijk genot.
Voor de tegenwoordige reis was de bankier
Friesdorf eenstemmig tot chef van de keuken
benoemd geworden, hoofdzakelijk omdat hij al
gemeen doorging voor een eersten lekkerbek.
Het was een gelukkige keusFriesdorf bracht
voor zijn ambt eene vakkennis mee, welke me
nige huisvrouw hem benijden kon. Pas waren
de zeilen geborgen, of hij begon met ijver de
toebereidselen te maken voor het avondeten.
Door middel van een blaasbalg bracht hij in
de kombuis houtskolen aan ’t gloeien. Daar
mee klaar, lei hij er een rooster over en bracht
vervolgens een goed gezouten, sappig stuk rund-
vleesch, van de lende gesneden, over ’tvuur.
Watertandende zag hij het roode sap opborrelen.
„Amerikaansche manier/ zei hij tot Sotter
hausen, die naar hem stond te kijken, „’t Is
de eenige manier om een goeden biefstuk gereed
te maken. Do poriën aan de oppervlakte sluiten
zich dadelijk, eerst aan den eenen kant, en
vervolgens, als ik het omkeer, zooals nu, aan
den andere. Het proces loopt binnen enkele
minuten af. Vervolgens wordt er nog wat pe
per overgestrooid, dan een flink stuk boter er
op en het gerecht is klaar."
„Gij zijt uw carrière misgeloopen, Friesdorf,"
zei Sotterhausen spottend. „Welke lauweren
zoudt gij al niet bij de kookkachel hebben
kunnen plukken!"
„Ik houd mij maar liever bij ’t geen ik ben,"
zei Friesdorf droogjes.
„Natuurlijk. Een bankier behoeft niet te
zweeten."
„Dat doe ik soms ook, vriendje."
Hij keurde den biefstuk met de vork, nam
hem vervolgens van den rooster en lei hem op
een vooraf verwarmden schotel.
Van het dek klonk een stem: „Wat braadt
gij daar dan toch, Friesdorf? Er komt hier
een verduiveld lekkere geur naar boven."
„Wacht uw tijd af, doctortje!" riep de druk
bezige kok terug.
Hij zette een kleine pot met reuzel op de
kolen; vervolgens sneed hij versch geschilde
aardappelen in schijfjes. Het ging hem van
het
i hen enl
vai7uur|
H I
niet, zooals ’t wilde. De oudjes echter, de ^.oom_af tal.-l
voldane geldzakken, gedroegen zich vai/'fet jaaroo»
hunne hoogte afkeerig tegenover de plannen,.,/ ver-™i
den nieuwerwetsehen architect, die de buErerfoon_
landsche pronkzucht in hetsoliede eerbare H<r(,(,-Utg
burg wilde invoeren. Goed gegeten en gedr waar_’
ken, dat had de Hamburger van oudsher gedae v
dat was zijne hem toebehoorende eigenaard,
heid en zou ’t ook blijven, zoolang er vette ru.
deren waren op de Holsteinsche weiden en etjiaar’
rooden wijn in Frankrijk groeide. Maar paler w,,„
zen bouwen onnoodig geld uitgeven om zijn .pj. i.
woning op smaakvolle wijze te versieren dat n
had geen zin, dat moest noodzakelijk op ban-tIjen
kroet en ondergang uitloopen. En daarover ver-)t(;er_
teerde Adolf Kern van machtelooze spijt; hij zag
zich onbegrepen, geminacht en geringgeschat. orf.
Onder de vier diletteerende zeevaarders aan
boord van de „Duif" was hij de eenige ge->htte
huwde. Van zijn reizen had hij zich een
vrouwtje meegebracht; waar van daan, dat wisten »-
men onder het publiek zoo precies niet. Hij
vertoonde zich zelden met haar op straat, ermüe_
n
er is buitendien al zooveel gebeurd Voor
zoover ik mij thans echter nog herinneren kan,
ging alles zoo slag op slag, dat ik volstrekt
geen tijd had tot nadenken. Of, wacht eens...
Toen de laatste golf mij boven het hoofd bruischte,
toen zei ik tot mij-zelf: „Jan," zeide ik, „als
gij ’t tegen diè maar met uw adem kunt uit
houden!" Eu ook onmiddellijk daarop moet
het voor mij nacht geworden zijn."
„Dus geen gevoel van een onbeschrijfelijken
angst? Geen doodstrijd?"
De zeeman schudde het hoofd.
„Zooiets komt bepaald niet voor, geloof ik
in ’t water niet. Het water bedwelmt, alvorens
het doodt."
Kern zette het gesprek niet verder voort.
Hij smeet zijn sigaar weg, die hem niet meer
smaakte, leunde over de verschansing en luis
terde naar het zachte gemurmel van het water
tegen den voorsteven.
„Alle man schaften!" aldus brak Friesdorfs
stem de stilte af.
Kern keerde zich langzaam om.
„Kom, kaptein," zeide hij. „Gij zult wel
honger hebben. Ik denk dat wij op een goe
den maaltijd kunnen rekenen."
Jan Steenken wierp nog een onderzoekenden
blik naar het westelijk gedeelte van den hemel,
en toen hij daar geen verschijnsels ontdekte
van eene aanstaande weêrsverandering, volgde
hij den architect, besloten om aan den avond-
disch zijn man te staan.
De vijf zeevaarders legerden zich rondom een
lantaarn, die op de planken van het dek stond.
Ieder hield zijn bord op den schoot.
Met zelfvoldoening nam Friesdorf het deksel
van den schotel, waarin hij de proeven zijner
kookkunst uitlokkend gerangschikt had. Jan
Steenken moest zich als scheepskapitein het
eerst bedienen; daarna volgden de anderen, al
naar ’t uitkwam.
Deze anderen, die thans aan den biefstuk alle
recht lieten wedervaren, vormden een uitgelezen
gezelschap. Sotterhausen, de eigenaar van het
jacht, was een koopman volgens engelsch model
stijf, vormelijk, met visschenbloed. De liefheb
berij voor zeilen had hij uit Engeland meege
bracht, waar hij een jaar geweest was. Als
deelgenoot van de oude firma Albert Sotter
hausen zonen en Compagnie, was hij-zelf ree-
der; van vijf zeilschepen woei de signaalvlag
der firma. Toenmaals hadden onder de scheep
vaart de stoomschepen nog niet die dominee-
rende positie ingenomen, waartoe zij sedert al
lengs geklommen zijn. De wind stond als mo
tor nog in aanzien, hoe weinig hij dan ook te
vertrouwen waswant het goederenvervoer werd
zoowel te water als te land zoo gemakkelijk
mogelijk opgenomen, als een bedrijf, waarbij
met haast toch niets viel uit te richten. De
koopman beweerde wel is waar met zekeren
■ld.1
el
e
verte, -1 te
ip i|
ging11J
t’oeg a
gö' |ade-
rden *eeP 1
ïiets 1;e.ni'rl
tid in
rekenen, te zijner tijd door den invloed zijner
familie in den kring der
te zullen worden opgenomen, zag dus de toe
komst onbezorgd tegemoet en
het heden met deftige luiheid.
Hij was ’t geweest, die den architect Adolf
Kern in dit kringetje gebracht had. Zij waren
beide van óen leeftijd en i
elkaar opgegroeid. Kern’s vader was wel j
waar niets meer als een meester metselaar;
maar i j j'
teekende een flinke meester metselaar nog al
iets onder zijne medeburgers, en bovendien had
de oude Kern, die zijn vak in den grond ver
stond, zich na verloop van jaren een aardig wjg i
vermogen verworven,
was reeds vroegtijdig voorbestemd, de zaak
zijns vaders eenmaal voort te zetten. Hij moesfprn,x
er dus jong bij, om de privileges van!
machtig te worden, en kende tot op het ooge.. mm "‘biels
1 lil WQQTnn llli tlo trovlrl »»ino- Irv’nzvrr /In F rziin i 1
als leerling behoorlijk volbracht was, geen hocreroe‘_
Later echter, op zijn verre rei-
weer
er te t0 I
van
zijn geboorteplaats i de 1
- >ver
zijn kennis praktisch ga tijd I
laar 'l;ir I
Hansestad het „goede oude" niets van zijn zoo- ,i j. lie, 1
krompen geest vatte men het leven op: spaa;Pe[e]1' hij j
zaamheid in alle dingen scheen de hoogste W, ttar-1
heid voor den burger.
De beeldende kunsten echter vooronderstel!
eene neiging om het schoonheidsgevoel te st(
len en daardoor het levensgenot te verho;u”
een zucht dus naar weelde. Zij vinden du^gen
daar hun tabernakel, waar met het va^p
aan de eerste levensbehoeften reeds al het or>
schenswaardige is uitgeput. Daarom was c Resell I
Kern in zijn geboortestad slecht op zijn ^houk I
Hij miste de gelegenheid tot uiting van"jQ 'eleefd:®
zucht om te scheppen, welke in hem woq fl
Hij voelde zich berekend voor de hoo&J^'tobden v
eischen, en tot zijn verdriet moest hij zijn kostn(|;e éen
baren tijd verbeuzelen aan de eenvoudigst,.^]
bouwwerken van direct practisch nut. Ond/pn
het jongere geslacht werd hij wel begrepen
vond hij wel sympathie; maar dit stond
nog onder den invloed der oude traditie en F«
niets
‘schje hl
rach- ej
|nen.liddel 0
Sl
profiteerde van, ,-zieh- tl
rak-1 dje I
nadruk, dat tijd geld was, maar hij rekende toch
hoogstens bij dagen, zooals tegenwoordig bij uren,
De vijf schepen der firma Sotterhausen kregei^j^*^
dan ook altijd groote vrachten en hadden zicli*
al lang vrij gevaren, dat wil zeggen: zij hadden
de kosten van 't bouwen reeds opgebracht en L0(1
wierpen nu aanzienlijke overschotten af. llst(> irover
toeten lot-
„En toch bleeft gij
wonderd uit.
„En waarom niet? De doop was spoedig
vergeten. De tweede maal ik was intus-
schen matroos geworden werd midden in
den winter ons schip bij een vreeselijken storm
aan de Schotsche kusten op een klip geworpen.
De masten braken reeds, alvorens wij ons nog
konden voorstellen wat er eigenlijk gebeurd
was, en onmiddellijk daarop begon het schip j Sotterhausen.
UUI1KUI t?U KLL11L. ill HUI Vitil o(R- f'llj
terhausen was het flegma het overheerschen leIU,l_ n
Friesdorf had een cholerische natuur. En waar j
eindelijk de jonge reeder een waar model was
van soliditeit, daar nam de bankier het leven ,v<f
wat luchtiger op en gaf hij meermilen blijk enend hij
van eene lichtzinnige opvatting der dingen, wel- v ls een -ei
ke gene bepaald erg mishaagde. Desniettegen- eslist. hiJ
staande konden zij echter heel goed met elkaai.^nj anna, jnj
overweg. fwijn’1 voor ,a1
Edmund Stieglitz, doctor in de rechten, een.|G11jsol op ell
klein, kranig kereltje met een kroeskop, be-‘engst ?n|
hoorde tot eene der patricische families uit Ham- ~agliente
burg. Hij nam de advocatuur dood op zijn ge- i«
mak waar; hij vond het vervelend, processen ,j(, g,rdige
te moeten voeren. Slechts fatsoens-lialve had |l iar|r den
hij, uithoofde zijner uitgebreide kennis van het
handelsrecht, zich consulent laten maken van
eenige groote handelshuizen. Hij kou er op
i - - *ird
hooge staatsambtenaren
op
luu.-
rt in
enitzet-J
als buurkinderen met ycr.leven d
slin-
een meester metselaar;
in dien tijd, in de tijden der gilden, be-^^’i
het