T,
K
J'
ffiiib-üiiiiiMEWMiii rm n ceheejteffl
No. 59
AC II T-E N-V EERTIG©TE
DE HISTORISCHE LUN.
de
de
lien,
Ja A R G A N G. f S93
2G J L' L I.
"u tegenwoordig heeft
rkt
reu
reg,
an
lat
1M,
3P-
en-
Dezs CO UR ANT verschijnt WOENSDAGS
Abonnementsprijs voor
Alle brieven en
in te zenden.
UI T DE PERS.
De tijd is er waarop het kiesrecht-ontwerp in
de Iweede Kamer in openbare behandeling ge
nomen wordt en nog steeds wordt in de “pers
de bespreking van dit omvangrijke vraagstuk
voortgezet. Het onderwerp schijnt onuitputte-
li]k en de verwachting is alleszins gewettigd
dat het ook in de 2e Kamer tot breed voerde
beraadslagingen zal aanleiding geven. De Haag,
sche briefschrijver van de Zutf. Ct. weet te
melden, dat zich thans reeds een twaalftal leden als
sprekers hebben laten inschrijven. Toch is de heer
Sprenger van Eyk, die in zijn blad Nederland
een uitvoerig artikel over het kiesrecht-ontwerp
heeft geschreven, of die liever gezegd zijn
geheele blad ditmaal aan het electorale vraag
stuk heeft gewijd, van meening dat die beraad
slagingen tot mets zullen leiden. Men mag z.i.
toch aannemen, dat de afgevaardigden zich ten
aanzien van het ontwerp een wel gevestigde
overtuiging hebben gevormd. Er zal, naar hij
doet opmerken, drieërlei standpunt tegenover
het wetsontwerp worden ingenomen. Er zul
len zijn, die van geene verandering van eenige
beteekenis in het bestaande kiesrecht willen we
ten, in de tweede plaats zij die wel van groo
te uitbreiding willen weten, maar geleidelijk
willen naderen tot de grens, naar hun opvatting
door dej Grondwet gesteld, en de derde catego
rie is die van hen, die ineens zoover willen
gaan als de Grondwet huns inziens veroorlooft
Nu zal het de vraag zijn, of zij die tot de laat
ste categorie bebooren zich zullen verstaan met
hen, die door geleidelijke uitbreiding tot de gren
zen door de Grondwet gesteld willen naderen
of dat zij, wanneer de groote stap, door hen ge-
wenscht, niet kan worden gedaan, ook de klei
nere stap niet doen. Zal er van overleg tus-
schen deze beide categorieën sprake kunnen zijn
dan moet onvoorwaardelijk de concessie komen
van de zijde der algeheele voorstanders van ’t kies-
rechtontwerp, omdat zij, die geleidelijk willen na
deren tot de grenzen door de Grondwet gesteld
nimmer de hand zullen reiken aan hen, die naar
zij meenen door hun eischen die grenzen in
en ZATERDAGS.
3 maanden f i.franco per post ƒ1.25.
stukken, uitgave of redactie betreffende, franco
'tandeen
tad twee
10g heeft er
Usebjk, niet waar
“jeengekomen om
!°nderen zich in
Jotte ieder weer ,aau ioyB
e dieren des velds of de vogelen des woudih
Tan 1 tot 4 regels, gewone letter, 40 Cents;
vooi e 'en regel meer 7‘/2 Cents. Bij abonnement is de prijs
belangrijk lager. Voorwaarden daaromtrent te vernemen bij
den uitgever. J
iets tot stand komt dan wel niet. Waarschijn
lijk, want nog steeds blijft het de groote vraa»
ot de regeering zich zal plooien naar de weiF-
schen van een aldus gevormde meerderheid.
Bie vraag geeft inderdaad aanleiding tot gegron-
den twijfel. Wat het blad - gelijk het thans
opmerkt reeds beweerde voor het verschij
nen van het antwoord op het voorloopig ver
slag der 1 weede Kamer, nl. dat de regeering
reeds in de mem. van toel. de gelegenheid had
atgesneden, althans in hooge mate belemmerd,
om tot overeenstemming te komen, heeft zijn
bevestiging in de memorie van beantwoording
gevonden. De regeering onderzocht immers
eerst de deugdelijkheid van alle systemen, en
na die in haar oog te hebben afgemaakt riep
zy uitdus blijft alleen een onuitvoerbaar denk
beeld over. Dat is het mijne. Dat stel ik voor.
Doch er is meer. Aanvankelijk redeneerde
de regeering: de Grondwet noodzaakt mij voor
te stellen wat ik voorstel. Ik kan niet anders.
Al zou ik iets anders willen, het is mij door de
Grondwet onmogelijk gemaakt. Maar dit sy
steem heeft zij thans losgelaten, althans in zoo
ver, dat zij verklaart: al dwong de Grondwet
met (daartoe), de regeering zou geen minder
uitgebreid kiesrecht hebben voorgesteldwat zij
voorstelt is volgens haar noodig en billijk, als
voorstelde zou zij meenen een
onbillijkheid te begaan en onze staatsinstellin
gen aan gevaar bloot te stellen. Beter teveel
toegelatea dan uitgesloten, wie niet uitgesloten
beaoort te worden, daarin ligt de quintessens
van de denkbeelden der regeering.
Bovendien verzekert de regeering dat van de
uitbreiding niets dan goeds te verwachten is.
Een nieuw en opgewekter staatkundig leven zal
er het gevolg van zijn. De wetgevende arbeid
zal meerdere vruchten afwerpen, enz. Kan na
dergelijke beschouwing, vraagt Nederland, no»-
verwacht worden, dat de regeering bereid zal
worden gevonden om een vergelijk te treffen
met hen die geen vrijheid vonden de Grondwet
zoo te interpreteeren als zij deed? Het ant
woord moet ontkennend luiden; veilig mag wor
den aangenomenonder deze regeering geen re
geling van het kiesrecht, dat niet in hoofdzaak
overeenkomst met haar voorstel.
Tegenover hen die nog hopen, dat deze kras
se verklaringen door de regeering zijn gedaan
met het voornemen om indruk te maken en dat
zij het inderdaad zoo erg niet meent, acht het
blad noodig te wijzen op de eigenschappen van
den minister van binnenlandsche zaken, waar
onder nooit groote meegaandheid werd geteld.
Wat in eens anders mond misschien te beschou
wen zou zijn als een ijdel vertoon, als bangma
kerij, heeft bij hem een sterkere, krachtigere
beteekenis.
Ten slotte wijdt do heer S. v. E. nog een
hoofdstuk aan art. 80 der Grondwet. Hij is
van meening, dat de interpretatie door de re
geering gehuldigd, in diametralen strijd is met
den geest van het artikel, zooals die uit de ge
voerde beraadslaging blijkt. Het beginsel van
den minister „wie niet officieel bedeeld wordt
geniet welstand" kan omgezet worden in „ge
zond is ieder, die niet in een ziekenhuis Ver
pleegd wordt." Deze vergelijking is juist en doo-
dend. De ongelukkige bepaling kan de mini
ster nog heel wat kwaad brouwen, besluit het
blad. Als er niet iets beters voor in de plaats
wordt gesteld, is het vermoedelijk voor vele
voorstanders van groote uitbreiding van kies
recht onmogelijk gemaakt om voor het wetsont
werp te stemmen of voor het betrekkehjk ar
tikel.
Waar de heer Sprenger van Eijk het houden
raten, plutocraten, proletaries,
v<; menschen en analohabete
I.
li.
Of ook onder de machtigen der aarde was
die, de machtigste willende zijn, de list
nam en zich aanstelde als „der keerlen
God," wat dan natuurlijk ten gevolge had, dat
de „keerlen" meer vrijheid kregen.
Of ook nog kwam het wel hiervan, dat de
geldelijke of lichamelijke hulp werd gevraagd
van den eenen voorste tegen den ander, welk
verzoek dan gepaard ging met een belofte, de
toezegging van een of ander voorrecht, een keur.
Zoover zijn we dus gevorderd op de merk
waardige lijn der historie, dat er geen aristo
craten meer zijn, die nog met de wet in de
hand hun erfelijke rechten kunnen laten gelden
hoe het verder zal loopen?
Hierover willen we nog eens nader onze
denkbeelden meedeelen. Het bovenstaande
- sloot zich in onze gedachten aan bij het artikel
van den heer Van Houten in de Vragen des
Tyds, waarin gesproken wordt van een vijfden
stand en des heeren Van Houtens bedoeling,
om dien stand te zien uitgesloten van het kies
recht.
Het boek der historie is voor den mensch
een belangrijk boek het leert hem hoe de
menschheid zich langzamerhand heeft omhoog
gewerkt uit de laagte, waar duisternis en een
uiterst beperkte gezichtskring hem in onwetend
heid deden ronddwalen, tot de hoogte des lichts,
waar een ruimer horizon aan zijn verhelderd
oog vergunt zijn omgeving te leeren kennen en
zich zelf er in te spiegelen.
De historie geeft den enkelen mensch in een
leeks van tafereelen een aanschouwelijke voor
stelling van de ontwikkelingsperiodes, door hem-
zelven doorleefd van af zijn komst in de stoffe
lijke wereld.
Die reeks van beelden in historische volgor
de naast elkaar geplaatst, vormen de leerschool
van eigen vooruitgang in ontwikkeling, gelijk
een reis van den evenaar naar de polen een
beeldengalerij in plantengroei schenkt, als de
Alpenreiziger die waarneemt bij zijn tocht uit
het dal naar de sneeuwgrens.
De geschiedenis der cultuur is alzoo, voor
wie op de hoogte zijns tijds is, de ladder waar-
langs eigen cultuur is opgeklommen.
ren.’ Maar de historie leert meer. Zij verhaalt
ons van de ontwikkeling der maatschappij, hoe
ze steeds regelmatig vocrtging langs een lijn,
die, hier en daar afgebroken en onzichtbaar, een
eind verder weer aan den dag treedt, gelijk de
lergstroom, door onoverkomelijke rotsen in zijn
vaart belemmerd, een eind weegs soms zijn loop
voortzet, niet over of langs maar onder den
rotsbodem door.
M at leert nu die historische lijn
Dat het menschdom door de zucht naar ge
zelligheid gedreven werd om zich te vereenigen
Dl een maatschappij dat die maatschappij van
menschen zich onmiddellijk en voortdurend, tot
op dit oogenblik, heeft geworpen op de vraag
naar geluk en dat diezelfde maatschappij bij
e oplossing dier vraag nog de eerste bezwaren
Det heeft kunnen overwinnen.
Gezelligheid was de prikkel en het doel der
jereemging. Maar die gezelligheid is nog niet
levenden tot dusver, tengevolge van verkeerde
lartstochten en daaruit voortvloeiende verkeer
slichten wellicht. En hoe verder we naar
‘et eind dier merkwaardige lijn der historie
geinen, des te ongezelliger schijnt het te wor-
*0D.
A voeger hoorde men van aristocraten en
,avenmeer klassen of standen waren er niet.
tegenwoordig heeft men aristocraten, demo-
wetenschappelij-
- en analphabeten. Er zijn men-
1 “en mt den eersten, den tweeden, derden
bekend schrijver vond in onze hoofd
en twintig standen het politieke
vijf ontdekt.
Menschen en menschen,
gezellig bijeen te wonen,
zooveel klassen af, dat ten
op zichzelf zal gaan leven als
De menschen vormden een maatschappij, zelf wetten aanbood,
maar werden in hun verwachtingen teleurge- i
steld en hoe verder we voortgaan langs de hi- er een
storische lijn, des te grooter die teleurstelling te baat
schijnt te worden, zoodat de dichter van onze i God," t
dagen spreekt van
„die koude wereld."
Bijeengekomen met de bedoeling ook om
zich te beter tegen de roofdieren te kunnen
verdedigen, heeft hun dierlijke natuur hun par
ten gespeeld en als roofzieke wezens zijn ze op
elkaar aangevallen en heeft de een den ander
aan zijn heerschappij onderworpen.
In die maatschappij, waar men dacht geluk
te vinden, werd het een vechten en strijden,
waarvan het eind nog niet te zien is.
De een om te heerschen, te dwingen, te on
derdrukken en de ander om zich aan dien
dwang te ontworstelen en weer vrij te zijn.
Zoodat de historische lijn eigenlijk niet an
ders te zien geeft dan een voortdurend worste
len en stoeien om vrijheid van een groote,
steeds grooter wordende menigte, vau voor het
grootste deel teleurgestelde en gedupeerde
wezens, die zich menschen noemen. Ter af
wisseling ziet men dan van tijd tot tijd hoe de
onderdrukten het dwangjuk afwerpen en en
passant den boel stukslaan.
Eigenaardig daarbij is steeds, hoe na zulk
een tooneel van stukmakenj de zich vrij wanen
de weer onder het juk gaat, misschien wel uit
een gevoel van berouw over zijn onstuimigheid,
terwijl de onderdrukker meent in het geleden
verlies zijn verkeerdheden te hebben geboet.
Hoe is het nu mogelijk geweest dat een ver-
eeniging van redelijke wezens, geplaatst op de
hoogste sport, de beheerschers van het geheele
rijk der natuur, aldus onder elkaar zoo oneenig
werden en zijn gaan vechten onderling, op een
wijze, dat zelfs de wildste en roofzuchtigste on
der de roofdieren er van zouden kunnen leeren?
Het is uit zucht naar de vrijheid, uit af keer
van banden.
Bijeengekomen met heerlijke vooruitzichten,
hebben ze als kinderen hun lusten willen bot
vieren en als opgewonden kinderen teleurgesteld,
de visite in de war geschopt. Toch bleven ze
bijeen, maar ze raakten aan ’t vechten, tot de
sterkste allen voor zijn overmacht deed bukken.
Het recht van den sterkste, zegt men, be
staat niet meer in onze beschaafde maatschappij.
Het is waar, er zijn geen aristocraten meer
die hun evenmenschen voor den ploeg spannen
en verkoopen er zijn in onzen tijd wetten,
die de onderlinge verhoudingen regelen. Maar
of die wetten een uitvloeisel zijn van de meer
humane opvattingen? Gedeeltelijk stemmen
we dit toe; we erkennen, dat, naarmate de
wetten in aantal toenemen en daarmee de vrij
heid van het individu meer waarborgen ook
de humaniteit meer meewerkt als factor bij het
vervaardigen van nieuwe wetten. De eerste
wetten de historische lijn leert het ons -
waren echter geen spruitjes der humaniteit,
maar een gevolg van de verrijking der weten- -L on
schap met uitvindingen, die aan de nhysieke 8^™nen’ overschrijden,
overmacht zoodanige perken stelden, dat deze zafhetlu de macht ffieVEtfn X^of w
ijke
b‘i
len.
6
I
I
I
S
i
O’,
n’
W.INMIIH
.6
I
S.WKM COÏJÏÏOT.