POLIEPEORMEN. verla- En zoo is dat uitstapje er bij ge- XI. (Vervolg.) Roman van Hans Richter. tijd een slag voor. En nu, vooruit maar i BIJBLAD beboerende bij de SNEEKER COURANT van ZATERDAG 13 JULI 1895. FEUILLETON-NUMM ER 198. terug Recht hat jeder eigene Charakter, Der übereinstimmt mit sich selbstes giebt Kein andres Unrecht als den Wider- spruch." Gisbert was blijven staan en staarde met som beren blik naar den wand, waar onder een me nigte photografiën in zwart houten lijstjes, wel ke Spille zelf uit sigarenkistjes wist te vervaar digen, ook een portret van Klara hing. Spille ging bedaard opstaan,, nam het portret er weg en schoof het in een vak van zijn schrijftafel. Met een bijna toornige beweging keerde Gis bert zich om de oude heer keek hem met zijn glinsterende, donkere oogen aan en zei met luide stem, die echter thans hoegenaamd niets had van zijn gewoon theatraal pathos: „Gij zult niet begeeren uws naasten vrouw!" Bloedrood week Gisbert een stap achteruit, alsof een ijzeren vuist zijn keel dichtkneep. Dat duurde slechts een oogenblik, toen werd hij weer erg bleek en zei, diep ademhalend „Ik dank u, SpilleGij hebt mij nooit een edeler vriendschapsdienst bewezen, als zoo pas. On stuimig begeeren heeft mij eenmaal van den rechten weg doen afdwalen, en misdadig begee ren van don kant mijner vrouw en van den mijne, heeft gemaakt dat ons huwelijk, ’t welk van het begin af een leugen was, zoo oneindig veel verdriet over ons bracht. „Thans ken ik mijn plicht. Ik mag op geen geluk meer hopen eu zelfs daaraan niet meer denken, wat mijn eenig geluk kan zijn. Zij heeft zeker den betere en trouwer man leeren beminnen hoe zou die reine, verhevene zich anders met hem kunnen vereenigen Maar als zij mij niet geheel heeft vergeten, zeg haar dan na jaren eens, dat haar beeltenis mj voor mij zelf redde, even als zij de eenige is, aan wie ooit mijn hart toebehoorde. Ik volgde de genotzucht, de ijdelheid en convenientie, zij den weg van liefde en waarheid. Wèl haar en wée mijAch, als ik haar toenmaals niet had verlaten, ware ik haar en mijzelf trouw geble ven, nooit zouden deze verslappende, vernede rende ketenen, deze poliepen-armen zich om mij heen geslingerd hebben „Nutteloos aarzelen, treuzelen en babbelen mompelde Spille, achterover tegen de canapé leunende, zoodat zijn oor den wand raakte. Een zweem van onrust gleed over zijn gelaat. Gisbert greep zijn hoed. „Ik ga heen en zal u schrijven zoodra de beslissing gevallen is." „Ah bravo! find ich Euch im Feuer? Ge bruncht der Zoit, sie geht so schnell von bin nen. Der Augenblick ist kostbar wie das Le- ben eines Menschen, und der machtigste von allen Herrschern ist der Augenblick. Die Pfer- de sind gesatteld, drum reite, reite was du kannstDer angebornen Farbe der Entschlus- zung wird so leicht des Gedanken Blasse ange- krankelt. Herr Doctor, nicht gemichen Frisch! heraus mit Eurem FlederwischNur zuge- stoszen Spille scheen maar geen enkel gezegde van zichzelf meer te kunnen vinden, en dat bonte amalgama van citaten had werkelijk een vluch- tigen glans van vroolijkheid op Gisberts ge zicht gelokt, terwijl deze hem gelijktijdig bijna de deur uitdrong. Nadat Spille de portaaldeur gesloten had, klopte hij aan de deur van juffrouw Bissing, deed die half open en stak zijn hoofd door de opening: „Wie daar? Goed vriend?" „Niemand als ik Nu trad hij binnen, trok de deur achter zich toe en zei, het hoofd schuddendeDat’s be roerd, kind. Ik meende natuurlijk hier de eeni ge huisbewaarder te zijn. Slechts in die On derstelling bracht ik hem ondanks zijn tegen stribbelen hier naar toe hij zag er allertreu rigst uit en zou ten slotte nog op straat zijn neergevallen. Hoe ia ’t met het uitstapje naar buiten uitgepakt „Mama had nog eenige inkoopen te doen, waarmeê zij in den voormiddag niet klaar ge komen was. En zoo is dat uitstapje er bij ge bleven." „En Karei „Mijnheer Tornow is er met haar op uit, of schoon wonderlijk scherp klonk de heldere meisjesstem en wonderlijk strak, bijna als uit steen gehouwen, was de uitdrukking van het bleeke, lieve gezichtje. Klara stond bij ’t venster en draaide tusschen de vingers een klein glinsterend voorwerp rond. Spille trok de wenkbrauwen saam. „Mijnheer Tornow? Wat beteekent dat, en wat beteekent dat „ofschoon Hebt gij ge luisterd „Ik herkende zijn stem en toenzij kreeg een kleur als bloed „pruttel maar niet op mij Ik kon niet anders. En er was ook geen ingespannen luisteren voor noodig." 8.) Werktuigelijk greep Gisbert hoed en stok en liep langzaam het huis uit naar de Schönhauser allee. De beweging deed hem goed. Hij werd wel niet rijker aan zelfver trouwende hoop, maar hij werd toch kalmer. Hij bleei voor zijn huis staan. Daar, achter die beide ven sters van de eerste verdieping had hij vroeger zoo vaak raad en troost gevonden voor zijn kleine smarten en teleurstellingen, wetende, daar altijd een warm meevoelend hart en een krachtige hulp te zullen vinden Ge lukkige dagen, toen de schuld van zwakheid en zelfverraad hem nog niet drukte en met haar poliepenarmen omstrengelde De kastelein van de benedenverdieping riep hem aan, maar hij groette hem zwijgend en ging met langzame, loome schreden verder, het brandend hóófd voorover gebogen en doodsmoe tot in ’t diepst van zijn hart. Hij ontwaakte eerst uit zijn doffe, sombere overpeinzing, toen een der hem tegenkomende menschen voor hem staan bleef. t Was Spille, die hem vriendelijk groetend de hand toestak. Slechts aarzelend lei hij de zijne er in hun laatste ontmoeting verrees als een vizioen voor zijn oogen. Uit gewoonte vroeg hij „Wel, Spille, hoe gaat het u?“ „De leeftijd der goddelijke fantasie is voor bij en komt nooit terug," zuchtte de gele genheidsdichter en zaakwaarnemer, terwijl hij met een theatrale weemoedige beweging zijn lange grijze haren achter de ooren streek. „De idealen verbleeken, ik begin te dweepen voor karbonade met zuurkool. Maar gij behoeft daarom niet slechter over mij te denken. Ook voor u zal dat oogenblik aanbreken. Gij hebt, naar ’t mij voorkomt, uw paleis geïnspec teerd, maar daarbij ook al niet veel genot ge smaakt. Ja, ’t is heel wat anders, aan de Schönhauser allee, als aan het Koningsplein te wonen. Hier riekt ’t naar zweet, tranen en aardappelen met stip, en ginds naar twin- tig-markstukken, naar pasteien en zijden chaise- longues." „En naar zoo’n bitter lijden, dat gij, Spille, er wel hartelijk voor zoudt bedanken, uw ge- meubeleerd kamertje te verruilen tegen mijn mooie, deftige woning," voegde Gisbert er op bitteren toon bij. „Die woning en mijn huis en wat overigens nog mijn eigendom is, zou ik er graag voor willen geven, als ik den ouden braven man nog eens uit zijn graf kon te voor schijn roepen, of nog lievermij met een ge rust geweten naast hem kon nederleggen." Spille keek zijn vriend met onderzoekende blikken aan, om vervolgens het hoofd te schud den en bedenkelijk de schouders op te trekken. „Bij, Zeus en zonder eenige vleierij, gij ziet er miserabel uit. Het is dan toch waar „Wat „Gij allen, die u zoo trotsch de groote we reld noemt, woont toch in glazen huizen weet gij dat niet, vriend Gisbert Wie oogen heeft om te zien, kan zoo tamelijk wel alles weten, wat gij doet en uitvoert. Ik behoor niet tot hen die iemands gebaren spionneeren, noch tot de nieuwtjeskramersbuitendien sta ik ook buiten uw kring, maar ook ik vraag mijzelf afwaarom is mevrouw Breithaupt ziek waarom moet mevrouw Steinhausen haar oppassen Met andere woordende musschen schette ren mijn ongeluk en schande reeds van de da ken." „OnzinMen praat er over zooals men praat over een nieuwe equipage, die gij u aan schaft, of over een gebouw van u, dat instort. De wereld is erg tolerant, erg medelijdend en erg voorzichtig." „De wereld wat raakt mij de wereld barstte Gisbert los. „Haar troost of haar igno- reeren, waarachter haar hoongelach zich ver bergt, hebben hun macht over mij verloren, se dert het hier vreet en woelt en brandt hij sloeg met de gebalde vuist tegen zijn borst „Hier zit de schuldige, de aanklager en de rech ter, alles in éen persoon Daar zit het mon ster, dat met zijn poliepen-armen mijn geluk vermoordde en mijn leven doet wegzinken in verdriet en schande." „Kalmte is de eerste plicht van den burger, gelijk volgens Bismarck heeft de rockende al- mijn goede man," zei Spille vermanend, maar T '1 ondanks zijn schertsenden toon vertoonde zich op zijn baardeloos, gerimpeld gelaat een uit drukking van innig medelijden en nog scher per bespiedden zijn levendige donkere oogen de gelaatstrekken van zijn makker. „Met kla gen en jammeren zult ge niets veranderen. Laat ’t gaan, zooals ’t wil of handel." „Dat heb ik mijzelf ook al gezegd. Ik voel mij schuldig en derhalve ook verplicht, dit war net te ontwarren. Maar ik sta bepaald rades- loos. De raad van Guido, tot wien ik mij goj- wend heb, bepaalt zich tot het vermijden van elk publiek schandaalwas dat echter niet meer mogelijk, dan bleef mij nog slechts het duel over. Dat mag verstandig geredeneerd zijn, maar het stuit mij tegen de borst. Ik wil dulden, vrijmaken, heelen, maar niet op nieuw kwetsen en ketenen." „Daar kan ik niet over oordeelen. Ik weet niets anders, als wat zoo losweg door de lucht zweefthalf als sprookje, half als waarheid „Natuurlijk! Óverigens zal ’t geklets het ditmaal eens juist getroffen hebben. Het kon al niet slimmer zijn, als ’t werkelijk is. Wilt gij de waarheid vernemen Gij hebt er zeker recht op, want gij zijt de eenige dien ik nog vriend mag noemen en die mij althans be grijpen zal Neen, neen," vervolgde Gis bert, toen Spille eene afwerende beweging met de hand maakte, „het zal mij lichter vallen mijn gemoed uit te spreken, als te zwijgen, waartoe ik in mijn eenzaamheid gedoemd ben. En wilt of kunt gij het gesprokene van mij niet aanne men, stel u dan maar voor dat gij een roman laast. Na de laatste bladzijde flapt gij ’t boek dicht; na het laatste woord zal ik u veria- ten.44 Hij was erg bleek. Slechts vlak onder de oogen gloeiden twee roode plekken op zijn wan gen. Spille, die hem bij den arm nam, bemerk te dat hij koortsachtig beefde. „Ja, gij moet spreken. Het zwaar beladen gemoed kan zich door woorden ontlasten. Maar daarvoor is de straat de geschikte plaats niet. Wij zijn dicht bij mijn woningwij zullen naar boven gaan." „Neen," zei Gisbert scherp. „Kind, ik zou ’t toch niet wagen u zulks voor te stellen, als ik niet zeker wist dat wij niet bang behoeven te wezen voor eene ontmoe ting met mijn achtingswaardige hospita. Zij vertoeft heden in de nevelachtige verte dat wil zeggen, de man uit de Uckermark is van morgen gekomen, om de huwelijksaange- legenheden te bespreken. Tegen den namid dag was een landelijk uitstapje bepaald. Op dit oogenblik dus vertoeft mejuffrouw Bissing in en vereert mét haar beminnelijke tegenwoor digheid het een of ander hoekje van Friedrichs- hagen of Holensee, dat aan de wereld zijn ge vleugelde woorden toeroept „hier kunnen fa milies koffiedrinken." Wat zeker aan zijn verzoek en scherts niet zou gelukt zijn, bewerkte, zooals Spille had vooruitgezien, zijne schijnbaar ter loops en toch slim berekende vingerwijzing op Klara’s aan staand huwelijk. Gisbert volgde hom zonder verder tegenstreven, om te toonen, dat hij hier in volkomen overwonnen had. Het kamertje van den vrijgezel met één venster en zijn van ouderdom donker bruin ge worden mahoniehouten meubels, die zeker nog afkomstig waren van juffrouw Hissings uitzet, maakte intusschen toch een geweldigen indruk op hem. Terwijl Spille een zorgvuldig bewaar de flesch wijn en een papieren zakje met siga ren neerzette, had Gisbert plaats genomen bij het venster daar, waar hij bij zijn vroe gere bezoeken gewoonlijk gezeten had met de oogen op de deur gericht, waardoor de lichte, slanke, lieve gestalte toenmaals zoo dikwijls was binnengekomen, ’t Was hem, alsof elk oogen blik dat bekende zachte kloppen zich zou doen hooren en vervolgens dat zachte kindergezicht je met die blauwe oogen onder het goudblon de haar, schalksch door de reet van de deur zou lachen. Nu lachte ’t een ander toe nu sloeg een an der zijn arm om dat bekoorlijke wezen, om het weldra geheel de zijne te noemen. Onverdra gelijke herinnering, hartverscheurende kwel ling. Haastig greep Gisbert naar het glas, ’t welk Spille hem toeschoof met de woorden „een hondsvot, die meer geeft, als hij heeft „Dat’s nog een extra honorarium voor een minnedicht. Gij kunt daaruit merken, dat het volk zijn dichters nog weet te eeren. Geen koning kan zijn hofpoëet smaakvoller be- loonen gij moet namelijk weten dat bij de ze flesch nog een zeer respectabele beuling ge voegd was. En dat is ook poëzie, Want het is het menschenleven Wilt ge een sigaar Neen Gij hebt on- Die uitnoodiging was waarlijk niet noodig. De woorden brandden Gisbert in de keel. De maat was vol en vloeide over. Hoe hij voor ’t eerst omslingerd geworden was door die poliepen-armen hij gebruikte ook thans deze hem voortdurend bezig houden de vergelijking hoe dezen zich, toen het be wustzijn zijner eerste zwakheid hem onbekwaam maakte tot krachtig handelen, al vaster en vas ter om hem heenslotenhoe Ange, thans op dezelfde wijze gevangen, op het punt stond een tweeden noodlottigen stap te wagen hoe dus de ontbinding van zijn huwelijk bijna onvermij delijk en toch ook weer bijna onmogelijk was; hoe hij-zelf, heen en weer geslingerd door te genstrijdige gevoelens die elk voor zich recht van bestaan hadden een speelbal werd van het hem omstrikkende monster dat alles borrelde onafgebroken op uit het diepst van zijn hart en wel met zóo’n wegslepende, hartver scheurende kracht, dat Spille heel bedenkelijk met de oogen begon te knippen en bijna zenuw achtig aan zijn uitgaande sigaar trok. „Ik vrees dat de wijsheid van een berlijner zaakwaarnemer hier evenzeer voor een berg staat, als de boeren-arbeider met zijn plompen kop," zei hij eindelijk, nadat Gisbert reeds een poosje gezwegen had. „Gij smacht naar vrij heid ach, ook de meest vrije is nog niet vrij van banden. Vrijheid bestaat slechts in het rijk der droomen. Wij arme aardwormen, die ons met bloedige zelf-ironie heeren der schepping noemen, wij zijn toch nog aan al le kanten gebonden en beperkt in onze bewe gingen. De wetten der maatschappij, van den staat en die van den godsdienst beperken den wil van den mensch en brengen ons op wegen, waarvan wij zelf niet meer weten, of ze goed of verkeerd zijn. Zeker minder dan menig an der, ben ik er de man naar, mij voor zinledige vormen te buigen, enkel omdat ze zoo oud en daarom eerwaardig heeten te zijn, maar evenmin kan ik mij vereenigen met stelselma tig verzet tegen elke door de eeuwen geheilig de overlevering, alleen omdat deze toevallig in strijd is met onze persoonlijke wenschen. Dat zou geen vrijheid meer wezen, maar anarchie, ’t Is bitter, maar waar, waarde Gisbert, dat wet en recht overerven maar ik wil daar niet verder over uitweiden." „Als ik u goed begrijp, raadt gij mij de schei ding af? Toch zal Ange haar trachten door te zetten." „Dat zou haar toch tamelijk moeielijk vallen. Er ontbreken hier immers de bepaalde redenen tot echtscheidingechtbreuk, krenking in goeden naam, aanslag tegen het leven, herhaalde licha melijke mishandeling en zoo voort Er blijft dus nog slechts over scheiding wegens onover komelijke af keer op verzoek van éen kant Deze kan echter slechts verkregen worden, als door aan te toonen feiten zoo’n hevige, diep in gewortelde afkeer bewezen wordt, dat er geen hoop op verzoening meer overblijft. Ziet ge, dat zeg ik u als man van de wet." „En wat als vriend, als mensch „Dat hangt van u-zelf af, van uwe opvatting van het huwelijk. Ofschoon ik mij persoonlijk ook aansluit bij de beschouwing, dat de huwelijken alleen daarom in den hemel worden gesloten, omdat er een hemelsch geduld toe noodig is om ze op aarde te verdragen och, ik ben toch een onverbeterlijke oude ezel," viel Spille zichzelf verdrietig in de rede. „Neen, Gisbert, ik wil er niet mee spotten. Misschien ben ik zelf alleen gebleven, niet omdat ik te laag, maar omdat ik te hoog over ’t huwelijk dacht. Is het voor u slechts een geschikte maatschappe lijke instelling, ’t welk men sluit, half als han- delszaak, half om uit het ongezellige leven als vrijgezel van daan te komen of is ’t voor u de verbintenis van twee gelijkgestemde of el kaar aanvullende zielen?Daaromtrent dient gij met u-zelf in ’t reine te komen, en zijt gij dat, dan hebt ge mijn raad niet meer noodig. Slechts éen ding wil en moet ik u zeggen kijk niet naar rechts of links, maar sla den blik rechtstreeks in uw eigen binnenste en verval niet op nieuw in de strikken van werkelooze zwakheidDe mensch is zijn eigen God en zijn plicht ishandelen." „Handelen ja, ik voel mij daartoe met onweerstaanbaar geweld gedrongen," riep Gis bert heftig uit, terwijl hij met groote stappen het kamertje op en neer liep. „Maar juist daarin ligt de vreeselijke tweestrijd, waarin ik mij bevindMag ik alleen mijn persoonlijk ge voelen volgen Schrijven plicht en eer mij geen weg voor, en dan: welke?" „Reeds in den Faust kunt gij lezen, hoe moei lijk het is, den verkeerden weg te vermijden. Ik ben geen Mephisto, om u den een of ande ren aan te wijzen. Alleen roep ik u een ge zegde van mijn vriend Schiller in ’t geheugen I

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1895 | | pagina 1