«BÏJ ffl I!ET JMNSSfflW ML k. fes S 1 1 ft 'W No. 89 1895. EN, F 1 ter- el- de is ;k* 1 O r WOEIXJSO^O- 6 O E 3I U E I£. loopen, in den eisch van het vroeger bedongen eds IA I. UIT DE PERS. we van 00 1 r' j Zou de toestand dan niet dezelfde zijn als de j tegenwoordige? Ja en neen, is ons antwoord. Gewapende vrede zou het ook dan maar de nadruk, de klemtoon zou anders ge vallen zijnniet op gewapend, maar op vrede, ar- Het is daarmee ongeveer als het raadslid den Hertog dezer dagen constateerde. Belooning is een heilzaam tuchtmiddel; wat wij zoo vrij zijn te parafraseeren in deze woor den Met belooningen wordt de vrijheidszucht ten deele gedemoraliseerd. Alleen het woord heilzaam wil er bij ons niet in; zelfs op paedagogisch terrein scharen ons liever dan onder de geestverwanten het raadslid den Hertog, onder die der paedagogische schrijvers Wilhelm Maass, die in zijn „Erziehungsweisheit” zegt: „De ideale menschenwaarde verafschuwt beide, belooning en straf.” Palmer, die verklaart „Een belooning, ook in minst beteekenenden vorm, als bloote uitdrukking van waardeering, mag nooit zoo uitgedeeld worden, dat ze voor het kind den schijn krijgt het doel te zijn, zoo- dat het goeddoen slechts middel is maar de geheele tucht moet het kenmerk dragen, dat niet het goeddoen op zichzelf, maar het motief er toe zedelijke waarde heeft.” Zerrenner, volgens wien „Belooningen, ook al zijn ze een aangenaam medicijn, toch een medicijn zijn en dus nadeelig wanneer het kind gezond is. Ze belemmeren dan steeds den natuurlijken ontwikkelingsgang.” Overberg, die zegt„Geschenken moet men niet met de namen loon of belooning aandui den ze moeten als aandenken worden aange merkt, indien ze niet meer schade dan nut zul len aanbrengen.” De gemeente Amsterdam geeft jaarlijks f 10.000 yoordit „heilzaam tuchtmiddel”, iets wat van de zijde der heeren Hovy c.s. te veel werd ge acht. Bij de dissussie hierover werd het „heil zaam tuchtmiddel” overbodig geacht door den heer professor Fabius van de vrije Universi- teit. Deze verklaarde ongeveer, dat tucht, waar ze te kort schoot, moest worden vermeerderd; de hooggeleerde heer Fabius bedoelde, als ik hem goed begrijp, dat voor het verkrijgen van tucht geen middelen noodig zijn die geld kosten. Zeer juist, heer Fabius, voor 't onderhouden of verkrijgen van tucht is in school en in de maatschappij geen beter middel te bedenken dan de vrijheid. Niet de uiterlijke tucht, zicht baar aan de uitdrukkingen van schuchterheid of vrees, maar de innerlijke, de ingetogenheid, die in het individu gekiemd is en wortel gescho ten heeft, de „voorbeeldige tucht,” zou de pae- dagoog zeggen, leeft slechts in en door de vrij heid zou de heer Fabius er ook zoo over den ken? Of had hij het oog op den catechismus van Heidelberg Maar die spreekt om ’t an dere woord van belooning en straf! Laten we, om op ’t onderwerp van de werk stakingen terug te komen, des heeren den Hertogs woorden, een weinigje verminkt wel is waar, tot de onze maken en constateeren, dat belooning een tuchtmiddel is. Nu komt het ons wijs voor als de heeren fabrikanten, juweliers en hoe de betrokken pa- z>ju troons 'verder heeten, zoodra de strike is afge- loon de meest stellige waarborgen gaven ’t zou >ten aanzien der*T niet kwaad zijn zelfs, als ze een weinigje er boven gingen de gevolgen zouden niet uitblij ven de maatregel zou een zeer gunstig resultaat hebben Belooning is een tuchtmiddel en bij elke werkstaking is een der factoren, die het meest werkzaam zijn, de behoefte aan een tuchtmiddel men gevoelt zich niet „lekker" in de vrijheid, en dit is zeer begrijpelijk van menschen die van kindsbeen af de banden der tucht hebben gevoeld. Me dunkt, een werk staker heeft, vóór hij het werk neerlegt, ’t gevoel van een kind, dat, gewoon aan den leiband, op eens wordt losgehaakt. Men begrijpt dat mijn opvatting deze dingen in ’t algemeen geldtmisschien wel is ze een zijdig omdat ik in die werkstakingen de noode- looze zelfpijniging zie van den man, die de verzenen tegen de prikkels slaat. Of men zich laat uitbuiten tot op f 10. dan wel f10 en een kwart per week, wat verandert dit aan de uitbuiting Immers niet anders dan dat men voor een kwartje meer zich oen kwart dieper kromt Onder ’t slavenjuk en dus nog wat verder achteruitraakt? Zoolang arbeid een koopwaar is en de loonen als koopsom bij stilzwijgende overeenkomst door de werkgevers worden vast gesteld, zie ik in al die beweging niet anders dan de krachtsinspanning van den paling, die met al zijn kronkelingen al steviger vast raakt in de fuik. Maar, mannen, wanneer ge met u allen het uitbuiten moe mocht zijn geworden, zorgt dan dat er tegen dien tijd een flink gevulde kas is en een leger van mannen die krachtig en frisch kunnen opmarcheeren naar het doel dit is de wensch en de persoonlijke meening van schrij ver dezes, die overigens niet gelooft dat de tijd voor dien grooten opmarsch nog gauw is aan gebroken, wanneer hij, met het oog op de werk stakingen in de hoofdstad, meent te moeten constateeren, dat de jukdragers er ook zoo over denken. Overigens is het ver van mij dat ik aan heeren-ondernemers of eigenaars een per soonlijk verwijt richt, laat staan, haat tegen hen zou willen wekken. De uitbuiting is een privilege, privare be- teekent berooven uitgereikt en in bescher ming genomen door de wetten des lands èn van de staathuishoudkunde. ADVERTED T1ËN van 1 tot 4 regels, gewone letter, 40 Cents- voor eiken regel meer 7*/t Cents. Bij abonnement is de prijs belangrijk lager. Voorwaarden daaromtrent te vernemen bij den uitgever. In de Vragen des Tyds komt een artikel van den heer Treub voor over de herziening van het Personeel. De schrijver neemt zijn aanloop met de be kende grap van den dominé, die aan een zijner gemeenteleden, welke zich misdragen had, vroeg: maar man, spreekt dan je geweten niet en daarop ten antwoord ontving: jawel dominé maar ik laat het maar praten. En zooals deze zondaar omsprong met zijn geweten, zoo handelt de minister Sprenger van Eyk, volgens mr. Treub, met de Tweede Kamer. Op het verslag der Kamer heeft hij wel een antwoord gezon den,. maar men zoekt daarin te vergeefs naar I 1 - De uitbarsting van den strijd tusschen i beid en kapitaal, als we de werkstakingen te Amsterdam zoo mogen noemen, schijnt haar einde nabij. Èn bij het sigarenmakersconflict èn bij dat in het diainantwerkersbedrijf heeft het kapitaal het veld behouden en hebben de werklieden moeten toegeven. Natuurlijk juicht het kapitaal over den afloop en zijn de laat- sten door den afloop zeer teleurgesteld. De moraal toch voor een niet-geslaagde werksta king is, zoo zegt men, dat de geest van verzet er door verminderen moet. Vandaar de juich toon ter eene en de klaagtoon ter andere zijde. Op deze conclusie valt weinig af te dingen alleen zou men er bij kunnen voegen, dat een niet-geslaagde strike den band tusschen patroon en werklieden niet inniger maakt. Want ge lijk in iederen oorlog de macht van den sterke het recht aan zijn zij heeft en de onderliggen de partij wordt gedwongen te bewilligen in de voorschriften der bovenliggende, evenzeer wordt de overwonnen partij door de opgedrongen vredesvoorwaarden verbitterd omdat -— het succes enkel voortvloeit uit overmacht, en de concrete uitdrukking is van de abstracte theo rie, dat het recht toekomt aan den sterkere. Het ligt niet in ons plan de taktiek der aan voerders te critiseeren; we willen niet vragen of de belangen der onderliggende partij niet beter waren behartigd, indien men de spreuk „reculer pour mieux sauter” had willen toe passen. Alleen moet ons de opmerking uit de pen, dat een partij, die zich ten oorlog bereidt en den oorlog verklaart, een verzuim pleegt wanneer ze hare verwachting bouwt op de degelijke organisatie en discipline der troepen alleenin eiken oorlog is geld noodig en zoo lang de krijgskas niet gevuld is, is voor de aan voerders omzichtigheid aan te raden onhandig, onverantwoordelijk is het onder dergelijke pi- toyabele omstandigheden oorlog te verklaren aan een partij, die, in aantal verreweg de min derheid, ter voorziening in de oorlogsbehoeften glansrijk de meerderheid uitmaakt. Of de strijd hiermee zal eindigen Natuurlijk niet. De arbeid is weer voor eenigen tijd onder het juk, maar de verbittering maakt de herhaling van den openlijken oorlog noodwendig. We zijn, indien onze verwachting van den spoedigen afloop juist is, een nieuwe fase van gewapen- den vrede ingetreden, waarin zich noch de een, noch de ander op zijn gemak gevoelt omdat geen der partijen zich verheugen mag in de Vrijheid. De arbeid gevoelt zich na de nederlaag meer «laaf dan te voren, en het kapitaal beseft na de overwinning dat er diepe waarheid ligt in Schillers woorden Vor dem Sklaven, wenn er die Kette bricht, Vor dem freien Menschen, erzittert nicht. Maar indieu de afloop een andere geweest ware, een voor den arbeid minder ongunstige Deze CO VRA N T verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. Abonnementsprijs voor 3 maanden 1.— franco per post ƒ1.25. Alle brieven en stukken, uitgave of redactie betreffende, franco in te zenden. een antwoord op de opmerkingen, welke daarin onmiskenbare vaardigheid en leukheid worden op de hoofdpunten nietszeggende ot langs den kant heenglijdende volzinnen bijeengebracht. De geheele memorie is een ontwijkend ant- woord. Als de Kamer er op wijst dat de ge- meenten thans reeds het grootste deel van het personeel ontvangen, zegt de ministerneen do gemeenten krijgen geenerlei deel, want het be drag is thans gefixeerd. Formeel heeft de mi nister het grootste gelijk van de wereld, maar zijn tegenwerping zou alleen beteekenis hebben als het in de bedoeling lag van hen die het personeel aan de gemeenten willen overlaten, het rijk de geheele opbrengst te geven in plaats van het verschil tusschen de geheele opbi-engst en het in 1885 gefixeerde 4/5 bedrag. In ’t voorloopig verslag werd er op gewezen dat het rijk onder de duiven der gemeente heeft geschoten, door, terwijl deze op de heffing van meer of mindere zuivere inkomstenbelasting door de wet zijn aangewezen, zelf eveneens een (ge splitste) inkomstenbelasting in te voeren. Hier in werd, in verband met de omstandigheid dat het rijk van de accijnzen indirecte verterings belasting heft, mede een rede gezien dat het de directe verteringsbelasting aan de gemeenten zou overlaten, t Antwoord van den minister luidt dood leuk: „dat niets rijk en gemeente belet beide personeele belasting te heffen ge lijk o. a. geschiedt door middel van opcenten. Dit is zeker formeel iuist, maar ’t is de vraag of het voor een goed belastingstelsel wensche- lijk is. Voorts is in de afdeelingen aangevoerd en dit is wel het hoofdmotief dat deze belasting zich veel beter leent voor plaatselijke regeling dan voor regeling bij een voor alle gemeenten geldende wet. Hierop antwoordt de minister dat- een classificatie der gemeenten niet gemak kelijk is. „Maar waar de classificatie ook slechts aan matige eischen voldoet voegt hij bij is de regeling toch nog beter dan die van an-, dere belastingen die allen, onverschillig waar zij wonen,.op dezelfde wijze behandelen.” Het slot noemt mr. Treub kostelijk. Eerst wordt erkend, dat men hier te doen heeft met een belasting voor welker heffing classificatie der gemeenten onvermijdelijk ie, m. a. w. met een belasting die steunt op grondslagen, welke van plaatselyke omstandigheden afhankelijk zijn. Daarmede is de minister ongemerkt gekomen- in het schuitje van hen, die beweren dat een jelasting naar zulke grondslagen alleen als plaatselijke heffing in aanmerking behoort te tomen, maar door een onverdachten bokke- sprong komt hij er weer uit: Als ik zoo redeneert hij bij een rijks-belasting, welke op grondslagen steunt die van plaatselijke om standigheden afhangen, een classificatie der ge meenten invoer, dan is die regeling al is de classificatie gebrekkig altijd toch nog beter dan die van andere belastingen, welke geheven worden naar grondslagen die niet van plaatse lijke omstandigheden afhangen! Als staaltje van begripsverwarring is des mi nisters antwoord op de derde opmerking van het afdeelings-verslag over de kwestie: het per soneel rijks- ofgemeente-belasting, onbetaalbaar. Wel is waar wordt er vaak en te recht op aan- j gedrongen, dat ook bij een rijks-inkomstenbe- i lasting op de plaats van inwoning zal worden gelet. Dit geschiedt echter niet, omdat men meent dat de grondslag zelf van deze heffing, het inkomen van den belastingplichtige afhangt van de plaats zijner inwoning, maar omdat er voldoening aan het beginsel van belasting naar draagkracht, bij de inkomstenlasting ook met ,«ÖS| mms-iransH-nu wos ais aag^inuawaï E3W i 2 0 30 45» 30* U, i a I ity' 75 7 42 8- 8 35 914 929 943 9 55 108 L015 i» 16 16 6 50 7 77 7 20 8 8 - 815 8 35 8 45 t. lom- uwer rerda t Ca- Siebe julen ie en van ig en lideii n

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1895 | | pagina 1