1
i?
I
A
k "f
No 97.
VIJFTIGSTE
R G A. N G.
1895.
II.
I
r-
I-
1
W O EN S I> A. O-
4 I) If. <D 12 M 13 12 JR.
IN ET?
met zoo-
BINNENLAND.
f.
Alle brieven
in te zenden.
parlementaire hoffelijkheid
leiden. Daarom was het
den Amsterdammer
el-
en
Deze COURANT verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
Abonnementsprijs voor 3 maanden f I.— franco per post ƒ1.25.
en stukken, uitgave of redactie betreffende, franco
>-* Jigheid, die het ergste doet vreezen voorde be“
rw*
onpartijdig te wil- I waartoe de- hh. Hoppe Co., de Ned.-Handel-
om
me aangenaam,
voor alles zakelijk,
de omstandigheden brengen mee,
s zeer moeilijk
aan de partij
1
I
ADVERTENT1ËN van 1 tot 4 regels, gewone letter, 40 Cents;
voor eiken regel meer 7',-a Cents. Bij abonnement is de prijs
belangrijk lager. Voorwaarden daaromtrent te vernemen bij
den uitgever.
Naar gemeld wordt, heeft de Regeering met
een consortium van Nederlandsche firma’s,
BEKENDMAKING.
Inschrijving voor de Nationale Militia
Lichting 1897.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
ALMA, Burgemeester.
BENNEWITZ, Secretaris.
aan de eer der zaak, waarvoor men heet te len zijn, kan niet voldoen, noch aan <1.
strijden, verplicht, zijn verontwaardiging lucht noch aan de belangen van ’t publieke leven.
Onder de kenmerken van toenemende be- j in spreken
schaving behooren de zachtere zeden op de
eerste plaats. Bij ervaring weet ieder mensch
van eenige beschaving, hoe de ruwe van den j
beschaafde zich onderscheidtreeds aan het
uiterlijk voorkomen herkent men den ruwe, en,
om den beschaafde te onderkennen, is een kor
te kennismaking gewoonlijk voldoende.
Het gemak dus, waarmee men een ruw van
een beschaafd mensch weet te onderscheiden,
danken we aan teekenen, die uiterlijk waar
neembaar zijnis dus een gevolg hiervan, dat
de beschaving evenals de gezondheid zich ont
wikkelt van binnen naar buiten.
Nu zijn er menschen met een zeer ongezond
gestel, die er niettemin kleurig en dik uitzien.
Het spreekt vanzelf, dat men, hier op het uit-
terlijk afgaande, deerlijk mis zou hebben ge
tast. Hetzelfde geval doet zich voor, wanneer
luenschen hun werkelijke gelaatskleur hebben
verborgen achter een andere meer frissche
tint.
Eigenlijk is het een klucht, en behoort thuis
op de planken van het schouwtooneel. Nu,
daartoe bepaalt zich deze maskerade, geloof ik,
ook niet zoozeer uit den in, den mensch le
venden afkeer van huichelen of veinzerij, als-
Wel om deze zeer geldige reden, dat dergelijke
vermomming van nabij gezien doorzichtig wordt.
Hier komt de praktische aap uit den mouw,
die rekent met de voorkeur der menschen voor
naakte waarheid boven doorzichtige onwaarheid.
De uiterlijke teekenen der beschaving hebben
dit laatste ook met die der gezondheid gemeen:
ze zijn niet altijd betrouwbaar. Het geslacht
der „nette” menschen, hoe talrijk ook, is even
min bij machte de insluiping te keeren van de
pseudo-beschaving, als het de uitbanning der
ontaarde beschaving kan volbrengen.
Tal vau zoogenaamd beschaafden munten uit
in flinkheid van smaak, doch laten in diepte
van gevoel zeer veel te wenseben over het
eerste heeft bij hen goed te maken wat het
laatste te kort schiet, en hieraan danken we
den vormendienst of de gereglementeerde be
schaving. De beschaving is niet meer het re
sultaat van een natuurlijk proces, sinds ze er
er een geworden is „nach Uhr und Schnur.”
De vrijheid, noodzakelijk element bij alle ge
zonde ontwikkeling, laat zich meer en meer
excuseeren, dank zij het maatschappelijk ver-
wordingstijdperk. Want wie slagen wil in de
108
1015
I schaafde volken van Europa.
I Daar hebben we den parlementairen vorm
en schrijvende zedelijke politie
waakt met Argusoogen voor de trouwe nale
ving van haar voorschriften. Men mag in ’t
parlement niet rondweg verklaren, dat dit of
dat een leugen is; men zegt dus op parlemen
taire wijs de geachte spreker heeft zich on
juist uitgedrukt. Niet b.v. wij waufrouwen
de regeeringmaar weler bestaat bij ons
ontstentenis van vertrouwen. Het zou een
verkwikking zijn, diezelfde geachte afgevaar
digden eens te hooren over een en ander, wan
neer ze binnenskamers zijnja, wel een ver
kwikking, want wat is stuitender, dan een
mensch, wiens spreektoon niet den grondtoon
van zijn hart teruggeeft en wat boeit meer, dan
de toon die uit het hart voorkomt En meen
niet, dat het hier alleen geldt het meer of min
der of heelemaal niet streelende karakter van
dien parlementairen toondie toon heeft reeds
veel, onnoemelijk veel kwaad gedaan die koe
le toon, welke uitmunt door „ontstentenis van
gevoel” wordt hatelijk in de hoogste mate, wan
neer ze dezen of genen met fluweelzachte hand
de veer van den hoed neemt, en ze wekt wan
trouwen vooral, omdat de hoorder zich bij de
grootste inspanning niet altijd kan vergewissen
van het gevoel, dat de spreker met zoo groote
virtuositeit zoekt te maskeeren. In gewone
taal noemt men dat de pil vergulden. Ik ge
loof, dat de overgroote meerderheid der men
schen, de verfijnde beschaving alleen uitgezon
derd, er prijs op stelt, dat men klaren wijn
schenkt en liever dan het naar valschheid zwee-
mende „Ik meen te moeten opmerken, dat
de geachte afgevaardigde zich onjuist uitdrukt;”
liever dan dat in gewoon Hollandsch
hoort„De afgevaardigde spreekt onwaarheid,
hij liegt.”
En in ’t parlement zou zulke hartetaal even
min kwaad zijn aangebrachtzoo verstaat men
elkander in eens, vergist men zich niet in el
kander en blijft men beter bewaard voor par
lementair „misverstand*, dat gewoonlijk uit
loopt op misleiding van het volk.
Daarom vind ik het zoo jammer, dat ook in
de pers dergelijke gemanierdheden van het par
lement worden nageaapt, ’t Is toch zoo’n „heil
zaam tuchtmiddel* wanneer de schoorsteen van
tijd tot tijd eens wordt geveegddan blijven
we bewaard voor brand en bovenal hebben we
niet den last van het rooken to verdragen.
Humaanwelzeker, maar niet humaan naar
den vorm allereerst en allermeestde vorm is
bijzaak, minder dan dat zelfs, wanneer haar
schoonschijnendheid een onoogelijken inhoud
omsloten houdt. Men kan zeer goed humaan
zijn, en toch zijn tegenstander in hartetaal aan
spreken.
Is een ruwe matroos niet humaan En is
de zalvende toon van den zedeprediker ken
merk van humaniteit
Vooral in de dagen van maatschappelijke!!
strijd moet men voor hartstochtelijkheid op zijn
hoede zijn, maar omdat die strijd de allerbe
langrijkste quaestie des levens geldt, is men
te geven, zoo vaak de tegenstander ons met Zakelijk, heel mooi! voor alles zakelijk, maar
den tuin wil iedere pot heeft twee ooren en elke zaak laat
in zich vaa meer dan éen kant bezien Zqo b y
van 24 Nov. te lezen, dat i begrijp ik niet, misschien wel is mijn eenzijdig-
dr. Igel, de bekende Beiersche politicus, bru- heid hier schuld’ aan, hoe de Amst. met zoo-
4„„i rnppig* is. Ik bedoel daar- veel waardeering kan schrijven over Lord Sa-
I op zichzelf mij trof lisbury, den Jingo onder de Jingo’s, die, als de
-3 van aristocratische geldheerschap
pij, in de laatste jaren zoo’n miserabele rol ge
speeld heeft in de geschiedenis der humaniteit.
Men moet wel vreeselijk meegaande zijn om
zoo’n despoot de hand nog boven ’t hoofd te
willen houden. Meer dan dr. Igel verdient
m. i. deze man het onteerend getuigenis van
het Dagblad voor Nederland, tenzij de
Amsterdammer daarvoor te weinig democratisch
mocht zijn.
wereld, beginne zijn vrijheidsliefde in te ruilen
voor een dosis gemanierdheid, en zoo sluipt de
pseudo-beschaving binnen, die iu het uiterlijk
kleed haar innerlijke tekortkoming zoekt te
bedekken.
De tijd en f
dat de beschaving zich slechts
kan ontwikkelen ’t is alles er op aangelegd in
onze samenleving om te slagende vormen
streden dus meer en meer onze smaak, maar
achter die vormen een leegte, een gemis aan
degelijkheid en meestal een valsche schijnhei-
taal, triviaal en „i
mee niet, dat het oordeel
als treffend juist; integendeel is dr. Igel in 1 personificatie
meer dan een opzicht een sympathieke per- i
soonlijkheid. Men kan echter sympathie voor
iemand gevoelen, zonder nochtans afkeerig te
zijn wanneer iemand een afkeurend oordeel
over hem veltmen kan gesteld zijn op lucht-
verversching en alevel den smaak waardeeren
van hem, die, uit vrees voor tocht, alle opening
zorgvuldig gesloten houdt en zich ophoudt in
een met stikstof overladen atmosfeer. Dat al
les kan, en men heeft niet het recht, zich ver
ontwaardigd te gevoelen over deze inschikke
lijkheid onzerzijds.
Maar ik vond het zoo verrukkelijk, omdat
zoo’n douche, zoo’n verfrissebend bad in de
St. Nicolaasstraat werd te genieten gegeven.
Heusch, ik heb ervan genoten en bij dezen
mijn dank aan de redactie. Ik vind de atmos
feer zoo drukkend, dat ik de lauwe luchtstroom
van verzoenende politiek, zooals die ons in het
laatste halfjaar uit het smalle zijstraatje van
den Nieuwendijk tegemoet waait, wanneer men
er even zijn neus insteekt, alles behalve ver
kwikkelijk, laat staan beminnelijk, vind. Een
radicale luchtstroom als in de dagen van de
Koo’s redacteurschap hebben we er niet kun
nen opsnuiven, maar een parlementaire huma
niteit, die alleen de socialisten zoo nu en dan,
als ’t te pas komt, minder hartelijk, met schou
derophalen passeert. Men gevoelde zoo, ik ten
minste, dat hier een autoriteit haar schepter
hanteerde, niet de paedagogische of religieuze,
of de royalistisch-conservatieve, maar de auto
riteit, die van alle menschelijk gewas alleen de
soort „nette menschen* wil voortgeteeld zien
een nivelleering, die aan socialistische neigin
gen herinnert, maar in zoover verbasterd is of
afgeweken, dat het begrip net en het begrip
mensch meer naast of buiten, dan wel in
kaar staan. Niet de eerlijkheid, die flink
rondborstig als Igel op de bres staatlaat
het zijn, zooals de Amst. zegt, op de manier
van een „ongewasschen straatjongen met een
schrijftrant vol ongelikten humor en met een
flinken veeg van het plattelandsch-komische*
maar met een kieschheid, die denken doet aan
gelikte of likkende voorzichtigheid en parle
mentaire deftigheid.
Enfin, in de politieke beweging kan het niet
wel anders of de democraat, die zijn doel goed
vasthoudt, moet de glaceetjes wel afleggen, en
na de schrobbeering van dr. Igel hebben we
weer goeden moed gekregen op de beterschap
van den Amsterdammer. Wat men hoopt, ge
looft men gaarne, én zoolang men nog hopen
mag, grijpt men desnoods naar den stroohalm.
Een partijblad, dat bij elke gelegenheid
dubbelzinnig blijk geeft van
iinb ii ommnHim won m
i ret imiisnr sheer.
nra
2
10 30
1
7.
i
i
t
I 6
l G
75
7 42
8
8 35
914
929
943
hoofdstuk III
voor de militie.
650
7-
77
7 20
8-
8 -
8 15
8 35
8 45
I
I
OU-
BURGEAIEESTER en WETHOUDERS der gemeente Sneelc
Gelet op art 19 der Wet op de Nationale Militie van 19 Au
gustus 1861 (Staatsblad ao. 72) zooals die is gewiizitrd bn de
wet van 4 April 1892 (Staatsblad no. 56); J
Brengen ter kennis der ingezetenen, dat bij
dier wet, handelende over de inschrijving
onder anderen voorkomt het navolgende
Art. 15. Jaarlijks worden voor de Militie ingeschreven alle
mannelijke ingezetenen, die op den laten Januari van het jaar
hun 19de jaar waren ingetreden.
Voor ingezeten wordt gehouden;
1. hij, wiens vader, of, is deze overleden, wiens moeder, of
zijn beiden overleden, wiens voogd ingezeten is volgens de wet
van den 28sten Juli 1850 (Staatsblad no. 44)
2. hij, die, geen ouders of voogd hebbende, gedurende ds
laatste, aan bet in de eerste zinsnede van dit artikel vermelde
tijdstip voorafgaande, achttien maanden in Nederland verblijf
hield
8. hjj, van wiens ouders de langstlevende ingezeten was, al
is zijn voogd geen ingezeten, mits hij binnen het rijk verblijf
houdt.
Voor ingezeten wordt niet gehouden de vreemdeling, behoo-
rende tot eenen Staat, waar de Nederlander niet aan den Ver
plichten krijgsdienst is onderworpen of waar ten aanzien der
dienstplichtigheid het beginsel van wederkeerigheid is aange‘
nomen.
Art. 16. De inschrijving geschiedt;
1. van een ongehuwde in de gemeente, waar de vader, of,
is deze overleden, de moeder, of, zijn beiden overleden, de
voogd woont,
2. van een gehuwde en van een weduwnaar indegemeenta
waar hij woont;
3. van hem, die geen vader, moeder ot voogd heeft of door
dezen is achtergelaten, of wiens voogd buiten ’s lands geves
tigd is, in de gemeente waar hij woont;
4. van den buiten ’s lands wonenden zoon van een Neder
lander, die ter zake van 's lands dienst in een vreemd land
woont, in de gemeente waar zijn vader of voogd het laatst in
Nederland gewoond heeft.
Art. 17. Voor de militie wordt niet ingeschreven:
1. de in een vreemd Rijk achtergebleven zoon van een in
gezeten, die geen Nederlander is;
2. de in een vreemd Rijk verblijf houdende ouderloozezoon
van een vreemdeling, al is zijn voogd ingezeten
8. de zoon van den Nederlander, die, ter zake van ’s Lands
dienst in ’s Rijks Overzeeselie bezittingen of Koloniën woont.
Art. 18. Elk, die volgens art. 15 behoort te worden inge
schreven is verplicht, zich daartoe bij Burgemeester en Wet
houders aan te geven tussehen den Isten en Sisten Januari.
Bij ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis is zijn vader,
ot is deze overleden, zijne moeder, oi zijn beiden overleden
zijn voogd tot het doen van die aangifte verplicht.
Art. 20. Hij, die eerst na liet intreden van zijn 19de jaar,
doch vóór het volbrengen van zijn 20ste ingezeten wordt, is
verplicht, zich, zoodra dit plaats heeft, ter inschrijving aan te
geven bij Burgemeester en Wethouders der Gemeente, waar de
inschrijving, volgens art. 16 moet geschieden.
Daarbij gelden de bepalingen der 2de en 3de zinsneden van
art. 18.
Zijne inschrijving geschiedt in het register van het jaar, waar
toe hij volgens zijn leeftijd behoort.
Naar aanleiding van bovenstaande bepalingen maken Burge
meester en Wethouders verder bekend, dat op WOENSDAG den
8en JANUARI 1896, ten Gemeentehuize alhier, eene bijzondere zit
ting zal worden gehouden tot inschrijving der mannelijke in
gezetenen, die op den len Januari 1896 hun 19de jaar waren
Ingetreden, en die alzoo geboren zijn in 1877,
Terwijl overigens de inschrijving ter Secretarie dezer gemeen
te kan geschieden van ’s morgens 9 tot ’s namiddags 1 uur.
Snbbk den 3 December 1895.