MEL'ftS Bl mmiM-M ÏMR BE OLtilll 11: B Illi INtMNSSHOT HU. 346. 1 F. No. 75. 1897. jk30_ niddelde mmissie, ns lo k °/o len enz. ti onder- kt. T W E E-E N-V IJFT I Q 8T E J A A R O A N C». 18 S E 1?T IJ Ai T E JEt. NCK. mr. f 42,00 UIT DE PERS. BINNENLAND. Ten. vernieuwden aanval op de prerogatieven zeer uit ende for- uart en ntonius t Pries- Bij deze Courant behoort alg Bijblad Feuil- leton-nummer 255. Deze CO VRANT verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. Abonnementsprijs voor 3 maanden f 1.-— franco per post ƒ1.25. Alle brieven en stukken, uitgave of redactie betreffende, franco in te zenden. OKMA. DAM. Sept. 887/1B 21s/. ADVERTENT1EN van 1 tot 4 regels, gewone letter, 40 Cents, voor eiken regel meer 7*/, Cents. Bij abonnement is de prijs belangrijk lager. Voorwaarden daaromtrent te vernemen bij den uitgever. 1. I deningen, waarvan is (art. 166 der Gemeentewet) de heeren J. Gorter, B. Haga en mr. C 2. Commissie voor de Gemeentereiniging f 42.50, f —.00, 3. 99 kilo, f woerd: 0 Scha-1 Biggen, ITEN. f43,50 f-,oo, !e keur le keur /8, geh: 99*/, B3‘/a 36 223/s 11 J/4 95/io Volgens den Haagschen Kouter der N. Gron. Ct. zijn enkele bezwaarschriften ingekomen te gen de toelating van het onlangs gekozen lid der Tweede kamer in Amsterdam VI mr. W. J. Geertsema. eigen overtuiging alleen door hoogere motieven geleid werd. Maar dit ontnam aan de publieke opinie het recht niet, om lept. Willem - Ger- r, d. De heer A. L. W. Seyffardt betoogt in De Tel., dat de invoering van den persoonlijken dienstplicht in onze tegenwoordige mititiewet, geheel buiten verband met de organisaoe onzer weerkrachten, niet slechts dringend uoodig is, UÜCU luaua UUt, ICV1 MVLVl UWU iwxuveu, gelijk. Hij begint met, in een eerste artikel, den stand van zaken bij de laatste verkiezin gen na te gaan. D« kansen stonden slecht, medio Juni. Een vrij aanzienlijke meerderheid der clericale par tijen was te verwachten, en wat er dan van het militair vraagstuk zou terecht komen, was duidelijk. Stilstand, zooal niet achteruitgang, wat betreft de hervorming der levende strijd* moet zijn in de wijze waarop dit koninklijk se cretariaat zal worden ingericht. Fout ging men eerst, toen men voor dezen secretaris een post op de begroeting bracht. Daardoor toch kwam ze onder ministerieele verantwoordelijkheid, en onder de natuurlijke contróle der Staten-Generaal. De som voor dezen secretaris benoodigd, moest uit het koninklijk inkomen worden be taald, ook al had men in ’87 dat inkomen daarvoor moeten verhoogen. In dien begrootingspost zit thans al de moei lijkheid. Maar vast staat evenzoo, dat deze secretaris geen tampon tusschen den Drager der Kroon en den Raad der Kroon mag worden. De Drager der Kroon moet steeds voor den voor zitter van den Ministerraad toegankelijk zijn. Anders wordt de directeur van het kabinet een soort major domus, en de Drager der Kroon van de raadsleden der Kroon geïsoleerd, wat er ten slotte juist op neerkomt, dat alle per soonlijke invloed van den Kroondrager teloor gaat. Opneming van den directeur als negende minister in het kabinet zou dit niet gebeteren. Dan wees de kabinetsformateur aan den Ko- ning zijn secretaris aan, wat incorrect ware. En ook, dan zou deze negende man nader aan de Kroon staan dan de overige achten tevens niet het kabinet als toongevende een heid, maar slechts in een zijner toevallige le den aanraking met de Kroon hebben. Dat de toestand niet in den haak is, schijnt alzoo buiten kijf, aldus eindigt het blad, maar of wat in 1887 verzuimd is, nu, buiten grond- wetsrevisie om, in het lid kan komen, wagen we te betwijfelen. De Tyd bestrijdt het eerste deel van dit be toog. De werkzaamheden van het kabinet be treffen geen persoonlijke zaken van den vorst, maar vormen een tak van staatsdienst, en be- hooren dus op de staatsbegrooting, schrijft het blad. Ook het Rand, releveert dat het kabinet der Koningin een onmisbaar deel van het staats bestuur vormt. Het bestaat uit een dertiental ambtenaren, waarvan het hoofd „directeur van het kabinet* heet. Die instelling acht het blad even grondwettig als b.v. het secretariaat- generaal bij elk departement van algemeen be stuur. De directeur is trouwen staatsambte naar, die als alle andere ambtenaren benoemd en ontslagen wordt onder de verantwoordelijk heid van den minister of het geheele ministerie. De gedachten wisseling over het kabinet der koningin wordt in de pers nog steeds voortge zet. In de N. R. Ct. heeft prof. F.ockema An- dreae zijn meening in deze quaestie gezegd. De grond van het verschil ligt z. i. dieper dan men uit den vorm der betoogen zou vermoe den. Het is een verschil van opvatting van het koninklijk gezag naar onze grondwet en een onderscheidsgraad van vertrouwen in dat gezag. Hij gaat dan ook allereerst na welke plaats de koning naar onze constitutie inneemt, en bespreekt daarbij de ministerieele verant woordelijkheid. De aangewezen raadslieden van den koning zijn de ministers, en het oordeel der ministers zal bij den koning het noodige gewicht in de schaal leggen. Men acht het I nu noodig dat er persoonlijke aanraking is tus- en f 50 f8 a f 40 a h f 03, i gemeente Sneek brengen ter openbare kennis, dat tot Voorzitters en F Raads-Commissiën zijn benoemd: tot leden der Commissie voor Strafveror- onder onze huidige staatslieden is hij een der een debater als er weinigen zijn. Neen, het oordeel was moreel. Toch wil het ons voorkomen, dat meer hoo- ge overmoed dan laaghartige lust in verraad, zijn schreden op zoo heilloos zijpad bestuurd heeft. Van Houten stak sinds lang intellectueel boven de meosten uit. Sinds jaren was hij het enfant terrible der Kamer, dat alles dorst zeg gen. En omdat hij zoo interessant redeneer de, liet ieder hem begaan, en voedde aldus zijn inbeelding, alsof aller politieke opvoeding hem ongemerkt in handen was gelegd. Hij werd daardoor in de Kamer al meer een sterk individualist, die, dank zij zijn filosofische techniek, als meester op alle politieke wapens figureerde. In eigenlijken zin had hij geen politieke par tij achter zich. Er was geen groep die hem als leider erkende. Zijn invloed, en die gold voor machtig, was puur individueel. Dit nu schijnt in Van Houten allengs dat besef van overmacht te hebben gekweekt, dat eindigt met te wanen, dat de gewone regelen hem ophielden te binden,; dat de politiek hem een spel mocht zijnen dat waar hij kans zag om het spel te winnen, in die kans zelf het recht lag om door te tasten. Het blad betreurt het echter dat ons aan kundige staatsleiden zoo arm landeke in hem weer een staatsman van de eerste orde ziet on dergaan. Maar het -gelooft niet aan zijn ver dwijnen. Al licht hij thans naast het schaak bord, bij het opzetten van een nieuw spel kan hij er weer opkomen. En komt het daar vroeg of laat toe, moge dan blijken dat deze harde les niet om niet door hem geleerd is. Zoo voor iemand dan geldt voor hem het Herzie u zelve. van men z. i. mag uitgaan van de veronderstelling j In de Standaard komt een lezenswaard ar tikel voor over den heer mr. S. van Houten, onder bet opschrift: „Van hel bord afl* „Van Houten, in zijn tijdelijk verdwijnen van ’t staatstooneel, doet u denken aan een kasteel, dat van het schaakbord afging, aldus vangt het artikel aan. Zoo pas nog bestreek dit kasteel in zijn hoek, vlak aan den rand staande, heel een zij waarts strekkende en heel een opgaande rij vakken. Maar door den raadsheer van de overzij verschalkt, en even den rand overge wipt, ligt het nu werkeloos en machteloos over den rand, en naast het schaakbord neder. Althans zoo lang het spel duurt, dat op het oogenblik wordt afgespeeld. Als straks een nieuw spel wordt opgezet, herneemt het licht zijn nu verloren kracht. Er is over Van Houten een streng en hard vonnis gestreken; en op zichzelf geeft dit voor de publieke opinie in ons vaderlandsch staats leven crediet. Zijn optreden als minister in het kabinet- Róell deed zedelijk pijn; zijn fiasco bij de stem bus van 1897 gat zedelijke herademing.* Vervolgens bespreekt het blad nader de vijziging in het optreden van den heer Van Houten, namelijk toen ten leste heel het politiek geding, dat sinds twintig jaren in den I Nederlandschen staat tusschen de conservatie- ve en vooruitstrevende elementen gevoerd was, in de electorale quaestie naar finale beslissing drong, en de aloude aartsvijand van het con- j schen den koning en de ministers, en geeft als servatisme, door plotselingen ommezwaai, zich middel aan de bijwoning van den ministerraad I dat conservatisme in de armen wierp en aldus door den koning. Maar behalve dat dit mid- de beste portefeuille in handen kreeg die in i f j het conservatieve kabinet-Röell viel te verge- dwongenheid der ministerraden in den weg ƒ-nil 1.1 TT TT -1» zx zl Hoe nu Van Houten deze desertie voor zijn j De directeur van het kabinet is dan de tus- i schenpersoon tusschen den koning en den mi nister voor zoover de gedachtenwisseling schrif- j telijk plaats heeft. En hij zal dat werk te be- i ter verrichten, den koning en den ministers hun taak gemakkelijker maken, als zijn ambt duurzaam is. Dit pleit er voor, hem niette genstaande de wisseling van ministeries zijn ambt te laten behouden. „Maar hier beginnen de bezwaren. Bekleedt de directeur lang zijn functie, dan kan hij wel licht het vertrouwen van den koning winnen, diens gewone raadsman worden. Ik vraag, zegt de heer F. A., wat nood De koning mag zich, ook door raadpleging van derden een eigen oordeel vormen over vragen, die de minister te berde brengt, over wetsontwerpen, die deze hem voorlegt, benoemingen, die deze hem voordraagt, zoo goed als de minister bij anderen licht zou mogen zoeken omtrent denk beelden, door den Koning geopperd. De koning kan zich in gewichtige zaken zelfs zeer licht gedrongen voelen om dit te doen. Ziehier waarom. De kracht, het „élan* van staatslieden en niet van de slechtste zit niet zelden naast hun talent in een zekere eenzijdigheid, die de bezwaren tegen maatregelen, welke hun liefde hebben, verkleint, of aan hun oog ont trekt. De meest objectieve denkers zijn alleen dan als zij zeer, zeer hoog staan de meest doortas tende hervormers. Daarom kan er ook voor den koning som tijds reden bestaan, om het oordeel van een objectief man te vragen over voorstellen van een doortastend en daarom juist krachtig en te waardeeren minister. Is de directeur van het kabinet, de man van routine, tevens een man van groote kennis en helder inzicht, dan zal licht deze geraadpleegd worden, en in derdaad ook een goede raadsman zijn. Hij ziet ministers komen en gaan, staat buiten den po- litieken strijd, op een hoogte, van waar men den strijd kan overzien en de fouten en de deugden van de partijen zoo goed mogelijk kan waarnemen. Zoo één positie tot objectiviteit opvoedt, dan is het de zijne. En zoo één po sitie een sterk gevoel van innerlijke verant woordelijkheid wekt, dan is het alweder de zijne, daar men in hem een vertrouwelijken raadgever van den koning vermoedt.* Maar antwoordt mon hij moge hier door zeer nauwgezet worden, tegenover de ver tegenwoordiging blijft hij onverantwoordelijk, en juist zulk een onverantwoordelijken raads man willen wij niet. De schrijver vraagt nog eens, waarom niet Of zijn raad wordt niet gevolgd, en dan kan hij niet schaden óf deze voert tot een doen of' laten, waarvoor een minister verantwoorde lijk is. Wat zou men aan een tweeden ver antwoordelijken hebben Men late daarom den directeur van het ka binet ongemoeid, zegt de heer Fockema An- dreae. In zijn huidige functie ligt geen gevaar. Dat de werkzaamheid van den directeur van het kabinet niet cot bedenkelijke conflicten zal J doch thans ook, veel beter dan voorheen, mo del onpractisch zou zijn omdat het de onge- J zou staan, vindt de schrijver het overbodig, omdat men z. i J~ ----- eigen consciëntie vereffent, gaat ons en gaat dat elk minister zoo vaak noodig in de gele- het publiek niet aan, schrijft 't blad. De con- f genheid is zijn denkbeelden mondeling bij den sciëntie van een pantheïst kon een labyrint koning uiteen te zetten en te verdedigen. Iz blijken, waarin we liefst niet verdolen. Eers- dat licht beschouwt hij het directeurschap van halve willen we daarom aannemen, dat hij naar het kabinet. leiden, dat waarborgen de constitutioneele zin van ons vorstenhuis en de constitutioneele kracht onze ministeriën en van onze volksverte genwoordiging. Daarentegen acht de Standaard het te hoog gemikt wanneer men in den wensch om den i directeur van het kabinet te doen verdwijnen, een vernieuwden aanval op de prerogatieven j In der kroon ziet. Buiten een koninklijken se cretaris kan de kroon natuurlijk niet en ook 1 staat vast dat de vorst of vorstin geheel vrij zijn publieke daad naar de oordeel is hij bezweken. Geen enkele partij wilde hem meer. BEKENDMAKING. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der publieke gegevens te beoordeelen en onder dat w. 'jpvuuaic ixuuuiS, Leden der volgende Geen enkele partij wilde hem meer. En dit lag waarlijk niet aan zijn begaafdheden, want de Burgemeester Voorzitter diepste denkers en een der beste kenners C. C. Paehlig Voorzitter: de Wethouder H. Jz. King ma Ledende heeren dr. T. F. Risselada, J. Gorter en H. F. Pijttersen 3. Commissie voor Openbare Werken Voorzitterde heer H. F. Pijttersen Ledende heeren T. van der Steele en C. C. Paehlig 4. Commissie voor Straten en Wallen Voorzitter: de Wethouder P. Fennema Ledende heeren Th. Camphuis, A. Veen Ez. •n H. S. de Vries 5. Commissie voor Gemeete-eigendommen Voorzitter: de Wethouder II. Jz. Kingma Ledende heeren D. Gorter, B. Haga en dr. T. F. Risselada. Sneek, 17 September 1897. Burgemeester en Wethouders voornoenid, ALMA, Burgemeester. BENNEWITZ, Secretaris. 8HI ICRURAS OS3 I 915 3. 6 30 7 22 i 7 40; 8 24 9 4 9 19 9 33 9 45 -1 I 650' 7 1 77 I 7 20, 8- 6 30a 8 - 6 45a 8151 6 55a 835 F* 7 10a 8 45 945 545* 10 80 6 2ó* 1 1110 7 -V-v’ r* ut puunua.’j upiuio

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1897 | | pagina 1