zoo
viel Elza leven-
’t hoofd
niet hier,*
terug tot het werkelijk leven.
een triomf voor mijne voor onze kunst, het
resultaat van mijn scheppen, dan zal ik u
halen en gij zult mij excuus vragen voor alles
vrat gij mij hebt aangedaan, en dan met
open armen zal ik u ontvangen en ik zal ge
lukkig wezen, gelukkig als een kind, als gij
eenmaal zegt: Robert gij hebt overwonnen!*
(Wordt vervolgd.')
Gedrukt en uitgegeven bij
W. OOOL vak BOKMA te Sneek.
„En die Robert, die Hilmar kan zijn
weer niet vinden!! Zoo’n schilder is
Hulpeloos
de handen over zijn radeloos hoofd.
Op dat oogenblik traden mijnheer en mevrouw
van Bergmann het atelier binnen.
„Mijnheer de directeur, wat doet het mij een
onuitsprekelijk genoegen dat gij mijn huis de
eer bewijst, mevrouw, mijn onderdanigste
groet! Sta mij toe, u thans mijn dochter
Elza
„Claire, mijn lieve Claire! Zijt gij de
vrouw van directeur van Bergmann?
Gij gij lieve, stoute, goede Claire Met die
woorden vloog Elza naar mevrouw van Berg
mann toe, omhelsde haar innig en hartelijk en
kuste haar op mond en wangen. „O, mijn
Claire, onze trotsche, mooie Claire
Bernhuber scheen versteendzenuwachtig
verlegen wreef hij zich de handen, nu eens
Bergmann, dan weer Elza en de anderen aan
kijkende.
„Maar, Elza Elza meer kon hij niet
over zijn lippen krijgen; hij zocht te vergeefs
naar woorden.
Claire beantwoordde even hartelijk de harts-
tochtélijke begroeting van Elza. Alleen was
zij in hare bewegingen wat afgemetener, te
rughoudender, met één woord: meer „dame11.
„Mijn kleine, dweepende Elza, mijn lief
kind, daar ben ik weer!*1 En zich zacht uit
Elza's omhelzing losmakende, groette zij met
onbeschrijfelijk kalme gratie alle aanwezigen;
haar vluchtige blik gleed lachend, vragend door
de schitterende vertrekken; met een elegante
handbeweging streken hare aristoctatische han
den de plooien glad van haar zware grijszijden
japon, welke door Elza’s onstuimige begroeting
min of meer gederangeerd waren geworden.
Dat begroetingstooneel had bij alle aanwe
zigen een onverwachte verrassing teweegge
bracht. Alleen directeur van Bergmann scheen
volstrekt niet verwonderd over die levendige
ontvangst; op kalmen vriendelijken toon, zich
onwillekeurig een beetje vroolijk makende over
het verblufte, verbaasde gezicht van Bernhuber,
zeide hij
„De dames zijn immers schoolvriendinnen,
waarde heer Bernhuber.11
„Zeker,11 viel Elza levendig in. „Claire en
ik waren immers beide pensionaires te St.
Zeno. Claire zat echter drie klassen hooger
als ik,* en, zich eensklaps weer tot Claire wen
dende, ging zij haastig voort, zonder in 't minst
op de overigen te letten, „sedert zes
zeven jaren hebben we niets meer van elkaar
gehoord lieve, stoute, lieve Claire!*
„Maar, Elza, gij schijnt maar geheel voorbij
te zien* vermaande Bernhuber.
„Ik bid u, mijnheer Bernhuber, gunnen wij
de darnés toch de blijdschap van het weder-
mijn bijzondere attentie wijden komt mee,
mijne heeren"
omkeerde
de vraag;
toch
dig in.
Claire wendde zich dadelijk naar de deur.
„Ik zal u bij hem brengen,* haastte zich
Bernhuber te zeggen; „maar Elza,* voeg
de hij heengaande er bij, „gij zult ’t mevrouw
toch niet lastig maken?*
„Neen, neen, ga gerust heen, mijneheeren,
wij volgen u spoedig.*
Met een diepe buiging verwijderde Bernhu
ber zich, nog een van geluk stralenden blik op
de beide vrouwen werpende. En daarop ge
leidde hij den directeur naar de deur, meteen
diepe buiging hem vooruit latende gaan.
Einger, die Schnob terzijde getrokken had,
volgde langzaam arm in arm met Schnob. „Die
vrouw van den directeur der academie moeten
wij toch vroeger al gezien hebben Schön
berger, help mij toch eens op weg En op
nieuw achter zijn scherpe brilleglazen knip-
oogende fluisterde hij: „prachtige vrouw
hm hm hm plotseling staan blijven
de en Schönberger een tik op den schouder
gevende, zei hij levendig en gedecideerd
„Schönberger ’t is immers toch zoo* en
haastig om zich heen kijkende fluisterde hij
Schnob een naam in ’t oor.
„Och, wat, onzin!* Schnob zei dat op eens
zoo luid en zoo sterk ontkennend, dat de dames
opkeken.
Finger, nieuwsgierig, bijna driest den blik
van Claire opvangende, trommelde levendig op
zijn glimmenden schedel en triomfantelijk flui
sterde hij, terwijl zij de deur uitgingen, Sehnob
in ’t oor
„Zij is
koek hij naar Claire; met koortsachtige haast
veegde hij met zijn zakdoek de glazen van
zijn gouden bril af, en vervolgens met de vin
gers op zijn kaal voorhoofd trommelende, wierp
hij een vragenden blik op Schnob. „Hm
hm waar kan ’t dan geweest zijn ik heb
toch inderdaad maar mijn God on
geduldig heen- en weer trippelende, martelde
hij zijn arm geheugen af.
Bernhuber voelde zich eindelijk verplicht,
met het oog op de nog niet voorgestelde hee
ren, het levendig gesprek der dames af te bre
ken. „Neemt me niet kwalijk, dames, maar
de plicht rust nog op mij, u aan deze hoeren
„O, pardon, we zijn niet zeer beleefd,* zet
Claire met een lieftallig? buiging.
„Mijnheer mijnheer
Johan Adam Schönberger, een onzer be
kwaamste kunstenaars,* kwam van Bergmann
met een vriendelijk lachje den te vergeefs naar
den naam van dien „impertinenten man* zoe
kenden Bernhuber te hulp.
Schnob maakte een buiging. Zou hij Claire
de hand geven, zou hij zoo maar op den mau
af zeggen: wij kennen elkaar immers; een
zekere trots in zijn binnenste dreef er hem toe
aan; reeds wilde hij Claire de hand toesteken,
maar daar trof hem een blik uit Claires don
kere oogen, eerst bescheiden, als met de vrien
delijke bede: „zwijg,* en vervolgens eensklaps
opvlammend: „neem u in acht!*
Verrast keek hij op, hij voelde een zachtcn,
vluchtigen druk barer fijne hand en een vrien
delijke, innige blik zeide hem: „dank, hartelijk
dank.* Heel kalm wendde Claire zich daarop
tot Finger, eenige vriendelijke woorden tot den
kleinen, opgetogen criticus richtende, die Claire’s
hand met eerbiedige kussen bedekte en zich
uitputte in betuigingen van onderdanige hoog
achting. En vervolgens levendig over zijn glad
voorhoofd strijkende, trok Finger Schnob even
aan de mouw en een beetje terzijde.
„Mij dunkt,11 zei van Bergmann, „wij kondpn
de dames nog wel een poosje aan hare aan
gename herinneringen overlaten, terwijl gij mij
wel zult willen toestaan inmiddels uw prachtig
huis wat nader in oogenschouw te nemen. Dit
prachtig atelier, waarde Bernhuber, zal ik later
en terwijl hij zich daarop
om te gaan, opperde hij plotseling
„Maar waar zit mijnheer Hilmar dan
Ja, waar is mijn man?*
menten!*
Een bediende had inmiddels een heer binnen
gelaten. „Die is natuurlijk weer de eerste,*
bromde Bernhuber nu juist niet heel vriendelijk,
bijna verdrietig in zich-zelf. Toch verscheen
aanstonds op zijn rood gezicht het verplichtend
begroetings-lachjemet een zekere pompeuso
beweeglijkheid liep hij den binnenkomende tege
moet, hem de hapden toestekend. „Ha, waar
de Finger, mooi van u dat gij komt, heel mooi
van u, zonder complimenten. Gij zult mij
wel eenige oogenblikken verontschuldigen ik
heb sta mij toe, u voor te stellen mijn
dochter kent gij reeds mijnheer mijn
heer mijnheer
„Schönberger,* riep de nieuwe gast, Joachim
Finger, redacteur voor het lokale nieuws
van de „Nieuwe Berichtgever* en tegelijk voor
de rubriek „kunst* verrast uit, den goeden
Schnob cordiaal groetende.
De heeren kennen elkaar?* des te beter,*
zei Bernhuber, ruimer ademhalende. „De man
schijnt toch bekend te wezen hm hm
als ’t aan de champagne toe is, kan ik wel eens
met hem klinken.*
Een andere bediende diende met aplomp
aan:,„Mijnheer en mevrouw van Bergmann.*
„Ah, ahah! Mijnheer de directeur komt,*
t en wilde de aan-
gedienden tegemoet snellen, Maar plotseling
Zonder eenige ironie, staan’ blijvende, geheel buiten zich-zelf, riep hij
.als de spontane uitdrukking van de zuivere ge- uit: „F J' T"'
waarwording zoo klonk die uitroep uit j rok zeker
Schnobs mond. I toch een verschrikkelijk schepsel!
De oude Bernhuber keek den goeden Schnob keek hij Elza aan en wanhopig streek hij met
.strak aan. „Daar is dat mensch nog*, mom
pelde hij tusschen de tanden, en zonder verder
'notitie van hem te nemen wendde hij zich op
levendigen, verdrietigen toon tot Robert„Maar
waarde zoon neem mij niet kwalijk,
“’t is kwart over vijf om zes uur begint het
diner de gasten kunnen dus elk oogenblik
komen gij zijt- nog niet eens in den
rok nu, hoor eens
„Ja, dadelijk, waarde heer Bernhuber,* be-
ususte Robert den uit zijn humeur geraakten
man. „Gij zult mij toch wel toestaan; waar
de Schnob, dat’s mijn vrouw, lieve Elza,
mijnheer Johan Adam Schönberger, mijn waarde
'vriend en voormalige medeleerlingmijnheer
mijn schoonpapa kent gij reeds.*
„Welzeker, ik had straks het genoegen.*
„O maar ik bid u* viel Bernhuber
hem sarcasiisch in de rede, haaide zijn groot
gouden remontoir uit den zak en hield ’t Ro
bert voor de.oogen.
„Ja, ja, ik ga immers al. Schnob blijft na
tuurlijk bij ons op ’t diner.*
„De man heeft immers niet eens een rok
aan waarde zoon* zei de oude heer ge
heel ontsteld, Robert haastig ter zijde trek
kende.
„Het spijt mij,® aldus wilde Schnob, naar zijn
hoed zoekende, juist zijn bedankje te kennen
geven, toen Robert gedecideerd en recht har
telijk verklaarde: „gij blijft in elk geval hier!
Elza, mijnheer Bernhuber gij houdt hem
voor mij gevangen, bij uw eerwaardig hoofd
Schnob blijft!*
De oude Bernhuber stond met een radeloos
gezicht midden in ’t atelier. „Die ontbrak er
nog maar aan! En noodig ik hem niet
uit, dan zet mijn waarde zoon weer drie dagen
lang een gezicht als een helsche Breughel.
Met een heftigen ruk zijn vest omlaag trekkende,
zijn gezicht met moeite tot een conventioneel
lachje dwingende, trad hij met een wel wat klein
genomen, stijve buiging op den zelf min of
meer pijnlijk getroffen Schnob toe. „Mijn
heer houd u overtuigd dat ’t ons een
onuitsprekelijk genoegen zal zijn, als u blijft*
Dat kwam er zoo vreemd uir, dat Bernhuber
zijns ondanks zelf lachen moest om zijn posi
tie. Schnob ging ’t niet beter. Wat zou
hij doen. Robert had hem zoo hartelijk uit»
genoodigd. „De boodschap hoor ik wel,
alleen
„Och kom,11 flapte Bernhuber er eindelijk
uit, zijn gemoedelijken humoi; weer terugkrij
gende „zie gij mijn met den stijl strijdenden
kop voorbij, dan zal ik u den Leonardo-da-
Vinci-baard niet meer kwalijk nemen. En
voor de rest maak au maar geen oompli-
r fl
III.
„Het atelier ie nog niet verlicht, zorg toch
dat er licht komt, Baumhammer,* kftJnk van
buiten op bevelenden toon de stem van papa
Bernhuber. Een stroom van licht verspreidde
zich eensklaps door het fraaie hooge vertrek,
welks edele, goed geproportioneerde verhoudin
gen, door de heldere stralen van het electrisch
licht tot in de verste hoeken en nissen ver
licht, nu eerst in al haar schoonheid tot haar
volle recht kwamen. De beide vleugeldeuren
werden geopend, de zware portières wegge
schoven en een reeks stralend verlichte kamers
i en zalen vertoonde zieh aan de verraste, door
die plotselinge zee van licht en glans verblindde
foogen. Lachend, gelukkig, aan den arm van
den in onberispelijken rok binnenkomenden
Bernhuber, verscheen in de deur van de feest- j
zaal, liefelijk als de goede fee uit het sprookje, stamelde Bernhuber verrukt
Elza, het bekoorlijke kind des geluks.
zien, ’t Is immers voor mij ook een aange
naam toeval dat ’t mijn vrouw vergund is haar
vroegere hartelijke betrekkingen met zoo’n
allerliefste dame weder te kunnen aanknoopen.
Ook zonder uwe vriendelijke uitnoodiging zou
ik, om aan ’t verlangen mijner vrouw te vol
doen, de vrijheid genomen hebben u een be
zoek te brengen. Mijn vrouw verheugde zich
reeds lang in dit wederzien. Gij hebt ons
dus door uw vriendelijke uitnoodiging, waar
voor ik u mijn hartelijken dank betuig, een
dubbel pleizier gedaan.*
Bernhuber’s gezicht straalde, zijn blikken
vlogen vragend, triomfantelijk van den een
naar den anderhij wilde weten, of allen die
innemende woorden van Bergmann wel gehoord
hadden. iZelfs voor Schnob had hij een vrien
delijk, nederbuigend lachje hij voelde zich
op de hoogte zijner positie: „Mijnheer de di
recteur mijnheer de directeur!* hij lei
de hand op ’t hart, het bloed vloog hem naar
„En mijn zoon, de schilder is
die gedachte bracht hem weer
Wat zou hij
er wel niet voor hebben willen geven, als Ro
bert getuige ware geweest van dit tooneel.
Bergmann had intusschen Schnob en Finger,
die hij reeds sedert lang kende, heel vriénde
lijk gegroet en praatte op heel ongedwongen
en opgewekten toon met hen.
„Mijnheer de directeur kent hem ook*
mompelde Bernhuber met een verbaasden blik
op Schnob, die heel ongedwongen en ongege
neerd met den directeur stond te praten.
Directeur van Bergmann was, zooals men
gewoon is te zeggen, een interessante verschij-
ning, die aangenaam aandeed. In zijn omgang
met Claire had hij niets van dat voorkomende,
overdreven liefde-betoon, ’t welk bejaardere
mannen zoo gemakkelijk belachelijk maakt, en
toch lag in zijn bedaarde, eerbiedige beleefdheid
eene uitdrukking van echt mannelijke ridder
lijkheid, een waas van warme vereering voor
die in jaren zooveel jongere vrouw, zoodat het
opzien ’t welk deze onverwachte en plotselinge
verbintenis in de hoogere kringen der maat
schappij had teweeggebracht, al heel spoedig
plaats maakte voor de algemeene beschouwing,
dat dit huwelijk zeker op grond van innige,
wedérkeerige toegenegenheid gesloten was ge
worden.
Claire werd aanvankelijk in de gezelschappen
met een tamelijk duidelijk uitgedrukt wantrou
wen ontvangen. Men wist hoegenaamd niets
van haar, noch goed, noch kwaad. Gedurende
de weinige weken, welke zij in de residentie
vertoefde, had zij, dank haar verstandig, be
scheiden optreden, zich eene meer en meer ge
vestigde positie weten te veroveren. Men ver
wonderde er zich alleen over, dat zoo’n inte
ressante, eigenaardige verschijning zoo lang
onopgemerkt, zoo totaal onbekend had kunnen
blijven.
Over de „schoonheid* van Claire waren de
gevoelens zeer verdeeld; sommigen beweerden
dat Hhar figuur het betooveronds was, anderen
vonden, dat haar donkere oogen, die zoo diep
en ondoorgrondelijk waren als de zee', de eigen
aardige bekoorlijkheid uitoefenden, welke
haar nu eenmaal niet kon ontzegd worden.
Claire was groot, slank, met weelderige vor
men haar profiel van bijna klassieke zuiver
heid, de neus ontegenzeglijk griekseh-edel; de
mond, fijn gesneden met een zacht, zinnelijk
trekje om de volle, frissche lippen, gaf leven
en uitdrukking aan haar anders min of meer
koud gezicht. Het volle, zware haar met min
of meer roodachtigen weerschijn, golfde in
zachte, natuurlijke krullen om haar heerlijk
blank voorhoofd en haar fleren, fraai gevorm-
den nek en vormde een zeldzaam contrast met
de groote, prachtige, heel donkere oogen.
De beide vrouwen, levendig de herinneringen
harer jeugd ophalende, letten bijna in ’t geheel
niet op de aanwezige heeren.
Schnob beschouwde met toenemende verba
zing Claire’s geheele verschijning, haar gemak
kelijk, elegant optreden, haar deftige, ongedwon
gen manier, zich te bewegen. „Een duivelsche
vrouw, duivelsche vrouw,* kwam bijna onhoor
baar over zijn lippen.
Nog meer gefrappeerd was Finger, die Claire
voor ’t eerst ontmoette. Verbaasd, verrast
1
y
X
rt,>( f. W
„Ha, bet sprookje.* '/nn.L.r