DE BACCHANTE.
Roman van Oskar Walther.
XIX.
n.)
haar
BEUILLE TON-NUM MER 248.
slot.)
zachtjes neergleden.
Ier.
Jr.
Schönberger steunden
had.
als ik geheel genezen ben, dan gaan
Gaat gij dan mee?
zoo
dat
rt
)id,
>ch
Igd,
de
.de
Iza
ge-
ofd.
i zij
als
liep
gen
Als
ons
de
;he
or-
nv
an
ch
ts-
de
ta
rn,
an
m,
d;
je-
3T-
lls
l.*
en
rg
er.
le
er»
id.
‘g-
>er
I
Zij vloog naar hem toe en sloeg
om zijn hals, niet in staat iets te
{Vervolg en
een
aan
ken,
hel
en
de
Gedrukt en uitgegeven bij
W. COOL van BOKMA te Sneek.
geheim doen en
ook kwalijk
Robert keek in de goede, trouwe oogen van
Bernhuber; zijn eigen oogen waren vochtig, hij
verborg zijn gezicht aan Bernhubers borst.
Langzaam liet hij zich op den grond neerglijden,
geknield greep hij de hand van den ouden man
en zijn andere hand smeekend naar Elza uit
strekkende zei hij beschaamd, zacht, met be
vende stem: „Vergeef ’t mij, ik ben zooveel
liefde niet waard 1“
Bernhuber hief Robert op, weer geheel ver
legen, diep ontroerd fluisterde hij hem toe
„Wat doet gij daar nu, gij moogt u immers
niet opwinden. Robert, waarde zoon,* voeg
de hij er zacht en zenuwachtig bij „gelooft
gij nu dan wel, dat wij veel van u houden.*
„Lieve vader-en Elza?
„Die houdt nog veel meer van u
„Robert!*
de armen
zeggen
„Elza, Elza vergeef 't mij.*
’t Werd Schönberger erg wonderlijk om ’t
hart. Zwijgend, peinzend keek hij naar Ro
bert en Elza, zacht in zich-zelven mompelende:
„De ware liefde verdraagt alles, zij hoopt alles!*
Een jaar later stond in het vreemdelingen
register van een der meest bezochte badplaatsen
aan de Oostzee te lezen
Dien zelfden dag brachten berlijner bladen
opgewonden berichten over het schitterend suc
ces eener nieuwe specialiteit, de mouche d'or.
In het Apollo theater, het meest geliefde va-
riété-tooneel der residentie, had een juffrouw
Claire van Bardewick het geheele publiek een
ware storm van bijvalsbetuigingen weten af te
dwingen. De trouwe bezoekers van het theater
waren opgetogen van verrukking over de be-
tooverende schoonheid harer verschijning, over
de heerlijke plastiek harer vormen en de vol
maakte bevalligheid harer bewegingen.
Vonkelend en stralend van goud en diaman
ten was zij eiken avond omringd door een
schaar van aanbidders; haar schoonheid vierde
de hoogste triumfen en de geïllustreerde bla
den leverden haar betooverend portret.
De goede Schnob zat dood op zijn gemak in
zijn gewoon café onder een glaasje in de op tafel
liggende illustraties te bladeren. Onverwacht
keek hij plotseling het pikante portret van de
mooie Claire aan „Hm hmToch een
prachtige vrouw! Maar laat haar vliegen!*
maar de dokter wenkte hem te zwijgen.
Plotseling keek Robert weer op, zijn blik
was kalm en helder.
„En thans ben ik hier in dezelfde ver
trekken, en gij, Elza, hebt mij verpleegd,
gij, mijnheer Bernhuber hebt mij de hand
gereikt mijne schilderij, welke men mij had
afgenomen, is bekroond-ben ik dan wer
kelijk bij mijn verstand!-
„Gij zijt genezen,* zei de dokter, naar voren
tredende;
„Genezen!* als een juichtoon, als een ver
ruiming weerklonk dat woord in aller harten.
„Genezen!* Robert herhaalde ’t eerst zacht
en vervolgens jubelend; hij wilde zich op
richten Bernhuber nam hem in zijn armen
hij wist eigenlijk zelf niet, hoe ’t kwam
hij trok hem aan zijn borst en hield er hem
tegen gedrukt als zou hij hem nooit weer los
laten. „Robert, mijn jongen ik ik
heb ’t immers altijd gezegd gij zijt een kun
stenaar en en daar zien we ’t nu, de
gouden medaille! En nu, Robert niet
waar? nu en ik heb ’t immers altijd goed
gemeend.* Hij kon van aandoening bijna
niet spreken.
De dokter wilde elke verdere verklaring af
breken maar Robert liet zich niet weerhou
den. „Ik moet het weten dat moet ik
weten; hoe kwam mijn schilderij dan op
de ten too nstelling
Het goedig gezicht van den ouden Bernhu
ber werd vuurrood, verlegen keerde hij zich
om.
„Robert!* zei Schönberger, „mijn goede
jongen, zegt uw hart u dat dan niet?*
Een blik op Bernhuber moest alle twijfel wel
bij Robert wegnemen.
„Mijnheer Bernhuber* zijn stem trilde.
Verlegen, bijna stotterend van angst zei de
oude heer: „de jury wilde uwe schilderij im
mers niet aannemen en ik wist, dat gij, waar
de zoon nu ja ik moest die men-
schen toch bewijzen dat ik gelijk had en
-Elza zeide en ik moest zulks toch in ’t
al neemt gij ’t mij dan
laat ik u naar uw kamer
zei Bernhuber, trillende van ze^
En de heldere stralen der lentezon stroom
den door de wijd openstaande vensters naar
binnen en omgaven met een aureool het bleeke
hoofd van Robert Hilmar.
Zwijgend, diep ontroerd, omringden allen de
legerstede van Robert.
Een gelukkig lachje speelde eensklaps om
zijn bleeke lippen, de gouden hoop lachte hem
toe in zijn droom, hij opende de lippen „El
za* heel zacht, als een ademtocht kwam
’t uit zijn mond „mijne Elza
„Hier ben ik, Robert bij u
Hij sloeg de oogen op, hij wilde zich op-
richten, Bernhuber en Schönberger steunden
hem.
Op dat oogenblik trad ook dokter Hofbauer
haastig het atelier binnen een blik op Robert
overtuigde hem dat de crisis gekomen was.
Hij wenkte de anderen te zwijgen en bleef op
den achtergrond staan, teneinde Robert onge
merkt te kunnen gadeslaan.
Robert zat daar een poosje als droomende,
door Bernhuber gesteund, zwijgend voor zich
starende. Vervolgens keek hij onderzoekend
om zich heen en greep Elza’s hand.
„Robert, gij hebt overwonnen, de eerste prijs
is de uwe. Weet ge dat wel?* Als een luide
jubelkreet klonken die woorden van Schönber
ger te midden der angstige stilte.
Een straal van blijdschap flikkerde op in
Roberts donkere- oogen, toen werd zijn blik
ernstig. „Thans weet ik alles. Gij, Elza
zijt mijne vrouw niet meer* zijn blik zocht
Beruhuber „Gij hebt mij uit uw huis ver
jaagd aan deze tafel hebt gij mj tot een
stumperd verlaagd. Gij hebt mij de hand tot
afscheid niet toegestoken en toen toen
volgde het ongeluk, de schande de wanhoop
haHij drukte de handen tegen zijn bran
dend voorhoofd.
Bernhuber wilde Robert in de rede vallen,
kwam er geheel
achter adem uit. Op dit oogenblik bespeurde
hij Robert. Ten hoogste verbaasd week hij
achteruitstamelende, „Maar wat is
Bernhuber, in de hoogste spanning, wenkte
hem te zwijpen. „Zwijg, om Gods wil, zwijg.*
Robert was haastig naar Meier toegeloopen
bevende, nauwelijks in staat zich op de been
te houden, vroeg hij: „De jury heeft mijne
schilderij bekroond?*
Er heerschte ademlooze stilte.
„Ja ja!* bevestigde Meier.
Schönberger keek Meier verrast en ongeloo-
vig aan.
Bernhuber had diep bewogen Elza’s hand
hegrepen, niet in staat een woord te zeggen.
Robert barstte in geestvervoering uit„Mijne
schilderij is bekroond-dus toch! toch
O, welk een heerlijk geluk! Geef hier
waar, waar staat ’t dan waar dan Kom,
Elza, gij moet meelezen!* Hij had Meier het
het blad uit de hand genomen; hij trok Elza
haar zich toe; zijn arm om haar hals geslagen
en in de andere hand de krant houdende, las
hij met luide, jubelende stem: „Daar. Tentoon
stelling van kunst De groote gouden medaille
kregen: Creuzot, Parijs,Waldinneres, Holtman
te München, portret; Robert Hilmar* hij
richtte zich in zijn volle lengte op, zijn oogen
straalden met vochtigen glans „dat ben ik
Robert Hilmar, de „Bacchante*
hij bleef steken „De Bacchante!* hij
haalde diep adem en snakte naar lucht als
iemand die dreigt te stikken. „De Bacchan
te,* stamelde hij. Als om hulp zoekende
keek hij Elza aan en. vervolgens den kring
rond; met bevende handen hield hij Elza het
blad voor, als wilde hij vragenwat beteekent
dat wat moet dat? Plotseling ging hem
een huivering door de leden en met wijd ge
opende oogen staarde hij Elza aan heesch,
dof stamelde hij„De Bacchante!* Desluier,
die tot nu toe weldadig de waarheid voor hem
verborgen gehouden had, scheurde op eens
stond het verleden in al zijn naakte, bescha
mende werkelijkheid voor zijn geest, een gil
lende, merg- en been doordringende kreet wrong
zich los uit zijn gemartelde ziel ea als door den
bliksem getroffen viel hij bewusteloos aan Elza’s
voeten neder.
Bernhuber en Schönberger vlogen naar Ro
bert toe, beurden hem op^en lagen hem op de
canapé. Doodsbleek, onbeweeglijk lag de arme
man daar; een plechtige rust lag over zijn bleek
gelaat verspreid; een stille vrede, na zijn zwa-
ren, moeilijken strijd.
„Hij leeft,* zei de trouwe Schnob zacht, Ro
berts vermoeid hoofd wat gemakkelijker leg
gende.
Bernhuber beschouwde zwijgend en ernstig
zijn vroegeren lieveling in zijn hart was hij
nog altijd zijn lieve zoon. Zijn handen waren
gevouwen als tot een gebed. Elza was naast
Robert neergeknieldmet kloppend hart luister
de zij naar de zachte alemhaling welke Ro
berts borst op- en neerbewoog. De oogen vol
tranen fluisterde zij hem met haar zoete stem
zachtjes toe: „Robert, mijn arme Robert, gij
ik heb ze er immers zelf naar toe gestuurd zijt een kunstenaar, gij zijt bekroond!*
dat’s al heel lang geleden. Wat schrij
ven ze dan wel over mijne schilderij? Bevalt
zij Gij, Schnob, gij kunt 't wetenzeg 't
mij
„Zij bevalt, Robert, zeker 1“ Robert
richtte zich op, zijn oogen glinsterden; een nieuw
leven scheen hem te bezielen. Veel levendiger
en beslister als straks, bijna weer geheel op zijn
vroegere manier, vroeg hij verder: „Zij be
valt? zij bevalt! En de jury? Wat zegt
de jury
„Zij spreekt er slechts met lof van,* zei
Bernhuber. Robert keek den ouden heer wan-
trouwend aan; geheel op zijn vroegere manier,
zooals hij gewoon was zich tegen zijn schoon
vader uit te laten, antwoordde hij„Misleidt
gij mij nu niet? Noen zeg nu niet iets, wat
niet werkelijk waar is, dat moogt gij niet
doen!*
Uit zijn geheele manier van spreken, uit de
langere zinnen, welke hij, zonder te haperen
vloeiend uitsprak, kon men telkens duidelijker
bemerken dat hij helderder en kalmer werd en
hij er nabij was, zijn waren toestand te besef
fen. „Och, als ik maar eenig succes had.*
Met toenemende levendigheid en gedurig luider
sprekende, ging hij voort: „Och, dan zou ik
immers weer de vroegere Robert Hilmar zijn!
Och, eenig succes! Daarom ben ik zoo ziek,
niet waar Eenig succes, en ik zou weer ge
zond en gelukkig wezen, ik zou weer jong wor
den en* die woorden kwamen er
bijna jubelend uit, „dan ging ik weer aan ’t
schilderen.* En met smeekende gebaren en
toenemenden angst zeide hij„Och misleid mij
niat misleid mij niet.*
Haastig werd de entrée deur van het atelier
opengedaan, en Meier trad, zonder aan te klop
pen, met een krant in de hand binnen. Hij
zag er erg opgewonden uit en kon bijna geen
woord uitbrengen, zóo hard had hij geloopen.
In de deur stond Robert, bleek, met de han-
I den zich aan de deurpost vasthoudende. On-
I rustig zoekende dwaalden zijn diepliggende oogen
door het vertrek, van ’t eene voorwerp naar
■"’t andere. Robert had zich zelf aangekleed
I door een innerlijken aandrang gedreven
I zich ban de wanden vasthoudende, was hij tot
I aan de voorkamer van ’t atelier gekomen, zon-
I der door iemand gezien te worden. Daar trof-
I fen de bekende stemmen zijn oor, onhoorbaar
I opende hij de deur en hoorde zoo de laatste
woorden van zijn trouwen Schnob. Slechts
I een kleine zwarte pleister aan zijn slapen her-
I innerde aan de vreeselijke gebeurtenis.
„Robert!* Vol ontzetting riepen Bernhu
ber en Elza dien naam.
Robert, opgewonden door het gezegde van
I Schnob, deed een stap voorwaarts, zijn gang was
I nog zoo onvast, dat hij zich aan de leuning
I van een stoel moest vasthouden.
Elza en Bernhuber vlogen hem tegemoet,
I Bernhuber steunde hem en Elza vatte bevend
I zijn hand, die vermagerd, doorschijnend, slap
I nederhing.
Robert lette nauwelijks op Bernhuber en El
zascherp keek hij Schnob aan; barsch, heftig
I ging hij voort: „Dat zeggen ze alleen maar,
omdat ze mij vijandig gezind zijn, dat zeggen
mjn benijders maar ’t is niet waar!* En
vj.ik voor Schönberger staan blijvende en hem
verwijtend aankijkende, eindigde hij: „Dat weet
gij toch wel gij weet ’t toch
Smeekend, haastig viel Elza hem in de rede
„Robert, gij moogt u niet opwinden, ik bid u,
I blijf bedaard!*
„Kom, Robert,
terugbrengen,*
nuwachtigheid.
Schönberger trad eveneens op Robert toe
„Robert, mijn goede, arme jongen gij moet
u nog ontzien, gij hebt nog oppassing noodig.*
Zij wilden hem samen weer naar zijn slaap
kamer brengen.
Robert weerde hen met de hand af. „Neen,*
riep hij uit „neen, laat mij, ik wil niet,
't is daar binnen zoo stil en daar rijzen zulke
wonderlijke gedachten bij mij op.* Onder
zoekend koek hij om zich heen .en op eens
verhelderde een straal van vreugde zijn ver
moeid, afgeteerd gelaat. „Dat’s dat’s im
mers mijn atelier!*-En toen verzonk
hij weer in diep gepeins en keek hij naar de
wanden en het plafond. „Dat alles was toen
toch anders, er was een feest, alle lichten
brandden, en* hij wees naar den schilders
ezel „en daar stond mijne schilderij, en
die schilderij had ik verkocht; er heerschte
zooveel vreugde en men drukte mij de han
den* ’t Waren de laatste indrukken
welke Robert indertijd uit het huis van Bern
huber had meegenomen, alvorens da wanhoop
zich van hem meester maakte. Ademloos
luisterden allen naar de woorden van Robert.
Om een afleiding te geven aan zijn gedach
tengang viel Schönberger hem in de rede met
de vraag: „Robert, kent gij mij?*
„Zeker!* Argwanend en op geheel ande
ren toon ging hij voort: „Waarom vraagt gij
dat? Gij waart immers weg, naar Italië,
en ik ik was ziek zeggen ze;* hij keek
Bernhuber en Elza aan met een onderzoeken
den blik, en vervolgens dicht bij Schönberger
komende, fluisterde hij smeekend, bijna angstig:
„Is dat waar?*
„Ja, mijn goede Robert, gij zijt erg ziek ge
weest.*
Robert dacht na. „Ja ik werd wakker,
en* hij keek Elza aan „toen laagt gij
geknield bij mijn bed, - en gij sebreidet-
en toen-ja, daar weet ik niets meer van.
Maar ik heb gedroomd heele lange
en nare droomen als ik daaraan denk, dan
weet ik niet, of het heden waarheid is of
droom. En dat martelt mij-en hoe
meer ik denk en peins Elza, zeg me
toch, bid ik je -
„Mijn lieve Robert, gij moogt nu niet meer
vragen* - viel Elza hem in de rede.
„Och, lieve Elza, ik weet immers niet of ’t
werkelijk waar is, wat ik thans voor mij zie. De
gedachte pijnigt mij, dat dit alles weer zou
kunnen verdwijnen, dat ik ’t slechts gedroomd
Spreek dan, spreek, opdat ik uw zachte
stem hoor. Gij zijt immers mijn lieve vrouw,
waarom houdt gij u nu op zoo’n afstand?
Kom dan toch, Elza!* Wankelend deed hij
een paar stappen en greep hare hand; Elza
steunde hem en geleidde hem naar de canapé.
SNEEKER j Daar viel hij vermoeid in de kussens. Elza „Weet gij ’t al, de jury
ging op de lage tabouret aan zijne voeten zit
ten, hem met angstige, teedere blikken aankij
kende, Met hartelijke vriendelijkheid streek
hij over haar haar, en zich naar haar over
buigende zeide hij op weeken, innigen toon
„O, mijn lieve Elza!*
Elza verborg haar hoofd aan zijn borst, zij
lag voor hem op de knieën, hare armen om
hem heen geslagen; haar slanke gestalte schokte
krampaehtig, zij kon zich niet langer be
dwingen en begon zachtjes te schreien.
Verwonderd vroeg Robert: „Schreit ge?“
Elza wilde antwoorden, maar zij kon niet
ontkennend schudde zij het hoofd.
Robert beurde haar hoofd op en keek ver
baasd in het lieve gezicht, waarlangs de tranen
zachtjes neergleden. „Gij schreit immers toch?
Is dat om mij? O, dat moet gij niet doen
ik word immers weer gezond ik ben al
weer gezond en nu nü weet ik
't weer* Zacht en innig, bijna kinderlijk
bhj, fluisterde hij, zich over Elza heeubuigen-
de: „Wij wilden immers weg, ver weg, gij
on ik hij keek naar de anderen, trok daar
op Elza heel dicht naar zich toe en zei heel
zacht, opdat de anderen ’t niet zouden hooren
„en als ik geheel genezen ben, dan gaan
wij weg. Gaat gij dan mee? Dan komt
het geluk ook weer; ’t geluk kan elk uur, ei
ken dag komen.*-Hij brak plotseling af,
die woorden van Claire brachten hem in de
war. Hij sprong op, en op een geheel an
deren, bijna heeschen toon en met eene bewe
ging als wilde hij iets dreigends van zich af
weren, zeide hij: „Daar is ze weer die
huiveringwekkende verschijning.* Hij staar
de met wijd opgesperde oogen voor zich uit.
Allen waren Robert genaderd; Bernhuber
greep hem bij den arm.
„Waarom ziet ge my zoo angstig aan? Gij
moet niet denken dat ik niet weet, wat ik
zeg; gedurig op nieuw komt de gedachte
bij mij op, dat dit alles hier niet waar is
„Besle Robert, gij ziet toch dat wij allen
hier bij u zijn, gij hoort toch dat wij u ant
woord geven,* zei Schönberger.
„Ja, ik hoor het wel ignar* hier ver
toonde zich weder zijn wantrouwen in de on
derzoekende blikken, „maar gij verbergt
iets voor mij en dat’s niet goed dat brengt
mij in de war!* Hij liep het atelier op- en
neer, zijn toenemende opgewondenheid verleen
de hem de kracht zich op de been te houden
hij mompelde in zich-zelf: „Dat is mijn ate
lier, maar waar zijn mijne schilderijen, waar
mijn verven, waar is mijn palet en waar is
dan toch mijn laatste, groote schilderij Ern
stig vragend keek hij den kring rond. „Waar
om is dat alles weg? Zeg ’t mij toch, mijn
heer Bernhuber, bid ik u!“ Bijna smeekend
klonk die bede.
Bernhuber antwoordde„De schilderij is im
mers naar de tentoonstelling gestuurd.* Zijn
stem trilde, hij hield Elza’s hand krampachtig
vast, een om hulp smeekenden blik op Schön
berger slaande.
„Naar de tentoonstelling? Ja, werkelijk,
BIJBLAD behoorende bij de
COURANT van ZATERDAG 12 JUNI 1897.
i
izo
Robert Hilmar, kunstschilder, beneveua ^uo echtgenoot#
Elza. geboren Bernhuber.
Alois Bernhuber, Commiasie-Raad,