toe lag, waren hij en
I)
»«k.
DOOIHniZWS.GEV
Roman van L. Haidheim.
kwam
e! Dag
ar ging
BIJBLAD behoorendo
En vervolgens bracht hij haar thuis. Zij
voelde zich momentelijk bijna gelukkig, zij
had immers mogen spreken over hem, dien allë
anderen doodzwegen.
de on-
ils een
elen en
i eigen-
e harde
lok zoo
hij dan
an had;
ken, hij
oh wor-
s te ma
ge ham
zij wai
peculant
•lijft.
Ruscom
men vai
niet zo(
van tij<
>ij kaste
loopends
tnemen,
olang hi
ago trok>
i moest
aart, tot
winnen
.eid van
l onver-
ikte, nu
eld, ook
proken
;en der
uider
dat hij
jks be-
.ar een
letta er
stelde,
an hem
in. In
i; maar
stille,
hem en
ig voor
i aard er,
bleeker
vongen
ng van
5.
Intusschen naderde de tijd voor de manoeu
vres; de geheele residentie was vol soldaten
en morgen zou ’t de groote dag zijn.
Lodewijk van Klarenberg had intusschen met
bloedend hart alles voorbereid voor zijn ont
slag uit een stand die hem zoo lief was. Fe
jonge krachtige officier, die anders waarlijk
niet sentimenteel was, voelde zich zoo erg ge
drukt onder den last, die zijn nek deed buigen;
en ’t was niet alleen over zijn eigen lot,
maar het veel slimmere van zijn broeder en
zelfs nóg meer als dat, de beangstigende toe
stand zijner moeder, die in ziekelijke slapeloos
heid halve nachten haar kamer op- on neer
liep en tengevolge daarvan zichtbaar verzwakte.
Thans bad hij op haar verlangen ter gele
genheid van dit verblijf in de residentie, de
door haar gehuurde woning bezichtigd, gordij
nen en enkele andere inkoopen voor haar in
orde gebracht, en nu liep hij eenzaam en al
leen blij, zich ongehinderd aan zijn sombere
kwam nu uit Willa’s hart opborrelen, als treu
rende zuster en broeder liepen ze samen, elkaar
al hun teleurgestelde wenschen, verwachtingen
en plannen meedeelende! ’t Was of ze in dat
enkele uur jarenlange vrienden geworden waren.
De hoofdzaak voor Willa was de belofte van
Lodewijk, alle pogingen te zullen doen, bericht
van Ulrich te krijgen.
Zij zouden elkaar bij zijn moeder ontmoeten
hij beloofde later ook bij haar aan huis te
zullen komen, later; nu was de wonde
nog te diep voor hem, hij kon nog niet
praten met menschen die met het lot van zijn
broeder bekend waren. En hoezeer hij leed,
dat kon hij niet zeggen.
De volgende morgen bracht den graaf een
katterig hoofd en een zeer ontnuchterde stem
ming.
Dat meisje, die Anna Feodorowna! Zij
had minstens de dertig achter den rug! Nie
mand die notitie nam van dat weinig innemen
de schepsel; hij herinnerde zich eenmaal
uit medelijden met haar gedanst te hebben, zij
lag als lood in zijn arm en hij moest voor die
aandoening van goedhartigheid in ’t zweet zijna
aanschijns boeten.
Een aangename morgen had hij heden niet.
Otto van Feeder; hij liet hem afwijzen;
hij was druk aan ’t werk! Een deurwaarder
bracht een oproeping om verhoord te worden
overpeinzingen te kunnen overgeven door
het reeds half ontbladerde park.
Dit was geheel verlatenhet koude, ruwe
weder was waarlijk niet geschikt wandelaars
uit te lokken.
Zoo liep hij een uur en langer de lange
dennenlaan op en neer’t deed hem goed
bij de stilte rondom hem eens rustig tot zich-zelf
te kunnen inkeeren en nadenken, en toen hij
eindelijk besloot naar huis terug te keeren,
stond hij plotseling aan ’t einde der allee voor
eene eenzame, in diepen rouw gekleede dame,
die ze juist wilde inslaan.
Zij had de lange krippen sluier, die laag
bij haar hoed neerhing, achterover geslagen,
en ’t deed hem pijnlijk aan toen hij in een
bleek, lijdend gezicht keek, welks groote blau
we oogen hem herkennend aanstaarden.
Mijnheer van Klarenberg! Lodewijk!6
fluisterde de jonge dame na een korte pauze;
en hij voelde plotseling zijn hand door twee
kleine handjes gegrepen en angstig drukken.
„U is WillaBarones van
„Ja, ja, ik ben Willa! O, mijnheer van
Klarenberg, wij treuren toch zoo gemeenschap
pelijk, en gij, uwe moeder, gij liet mij
zoo alleen! Ach, hebt gij dan in ’t geheel
geen bericht? Zeg mij maar een enkel woord
van hem, maar een enkel woord
„Ik heb geen enkel woord van hem ontvan
gen, barones, nog geen enkelen regel! Ik weet
er dus hoegenaamd niets van, waar hij wezen
kan!* zei hij diep getroffen.
„Geen taal of teekenO mijn God, mijn
God!*
Zij schreide niet, zij wist haar tranen te
bedwingen, maar uit haar stem sprak een smart,
die den man de oogen vochtig deden worden.
„En ik heb toch zoo naar uw moeder ver
langd. Zij is immers de eenige die begrijpen
kan, wat ik lijd! En ik zou met haar ge
schreid hebben, want ons ongeluk is’t zelfde!*
fluisterde zij met dezelfde uit het hart klin
kende stem.
Zonder daarop verder te antwoorden had hij
haar den arm gereikt en nu liepen zij samen
op en neer, spraken over Ulrich en over
alles wat enkelen haar van die scène verteld
hadden, en Lodewijk vertelde haar dat zijn
moeder op ’t punt stond in de stad te komen
wonen.
„Welk een geluk! Dan kom ik bij haar!
Nu heb ik dan toch iemand, wie ik mijn leed
klagen kan!* riep zij uit.
Zij behandelde hem, dien zij slechts toeval
lig eenmaal met Ulrich had zien loopen, op haar
eenvoudige, slechts door haar gevoel ingege
ven manier als een broeder en hij hoorde en
zag uit alles wat zij zeide en deed, haar diep
gevoel en hare verlatenheid.
Zij spraken ook over Ruscow.
„Ik kan er niets tegen doen, maar ’t is
mij altijd als had hij de hand in het spel,
en nu’zegt men ook, dat hij werk van u maakt,
barones?* zei Lodewijk.
„Neen, neen, gij beoordeelt hem werkelijk
verkeerd bepaald! Ik zou er in ’t eerst
mande kwamen de menschen de deuren en
vensters uitstormen en vielen op ons aanik
was genoodzaakt ter mijner verdediging dit wa
pen te trekken, de menschen vielen met vuisten
en stokken op ons aan. Daar verscheen plot
seling deze heer. Hij wierp zich voor mij
en toen
„Kent u mijnheer den officier, heer graaf
„Neen! Ik heb hem, zoover ik weet, nooit
gezien.*
„’t Is baron van Klarenberg,* zei Otto van
Feeder op gedrukten toon.
Ruscow kromp ineen als had een slang hem
gebeten. Maar ook dadelijk was hij zich
zelf weer meester.
Zooals de zaak er
Feeder de aangevallenen, er zou voor hem
niet veel kwaad uit ontstaan kunnen, als die
lange fabrieksarbeider maar niet gezegd had
„als ik voor ’t gerecht moet komen, dan zal
ik ook zeggen, wien ’t gold!* Dat schoot
hem nü aok weer te binnen.
Hij had dien man wol is waar nooit gezien,
maar een treffende gelijkenis herinnerde Rus
cow op pijnlijke wijze aan dat mei geweten-
looze lichtzinnigheid door hem bedrogen meisje.
Niet deze, maar haar familie had indertijd
een aanklacht tegen hem ingediend. Haar moe
der en broeder hadden hem met woorden en
brieven met een publiek schandaal gedreigd en
toen hij op trotsche manier de zaak aan de
rechtbank had overgelaten en er zich met een
som gelds hal afgemaakt, toen bedreigde de
jonge Eberwein hem fluisterend met bloedige
wraak, als hij hem maar eens op klaarlichten
dag ontmoette.
„Het geldt hier zeker een persoonsverwis
seling!* zei de chef der politie.
Dat stelde Ruscow weer gerust. De gearres
teerde was immers niet Eberwein zelf; deze
zweeg dan nu ook bedeesd.
Mevrouw van Klarenberg kwam eerder in de
stad als zij gedacht had, daar men haar aan
‘t ziekbed van haar zwaargewonden jongsten
zoon riep.
Daar zat zij naast de liefdezusters en waakte
over eiken ademtocht van haar Lodewijk. Zij
was erg stil, in zich-zelve gekeerd en had hoe
genaamd geen pretenties, maar men moest haar
niet met Gods barmhartigheid en genade aan
komen.
Dan werd zij hartstochtelijk boos en sprak
zoo bitter over de eeuwige liefde, dat de zus
ters verschrikt zwegen.
Intusschen legde de politie een koortsachtige
bedrijvigheid aan den dag; er hadden ver
scheidene inhechtenisnemingen en verhoeren
plaats en de vrienden en kennissen der on
gelukkige barones kwamen dag aan dag hunne
deelneming en belangstelling betuigen.
Slechts éen scheen nooit naar den gewonde
te inform eeren Ruscow.
Dit zou erg opvallend geweest zijn, als ’t niet
geheeten had dat hij tengevolge een telegram
plotseling naar Petersburg vertrokken was,
maar dat hij spoedig terugkwam.
Dat gerucht was niet ongegrond.
Toen Ruscow, opgewonden en pijnlijk ter
neergedrukt en ongerust na die staatscène naar
zijn woning terugkeerde, vond hij tot zijn groote
verrassing een brief op tafel liggen, die hem
door zijn inhoud op ’t eerste oogenblik bepaald
sprakeloos maakte.
Alleen reeds de onderteekening Graaf Iwan
Ruscow, Geheim Staatsraad en particu
lier secretaris van Z. M. den Keizer van
Rusland.
Zijn eerste gewaarwording bij ’t lezen dier
woorden was een onuitsprekelijke schrik.
„Hij heeft vernomen dat gij u voor zijn
zoon uitgeeft,* dacht Ruscow.
Vervolgens vlogen zijn blikken onrustig over
den inhoud van den brief, maar in zijn toe
stand aan zenuwachtigo gejaagdheid begreep
hij er aanvankelijk niets vanhij begon op
nieuw, las weder en al weder en bleef toen
in onbeschrijvelijke verbazing zitten, denkende:
„Als ik mij nu nog maar verheugen kon, maar
men wordt totaal kapot van al die gebeurte
nissen!*
Hij kon zich werkelijk niet blij maken, en
had er toch zooveel, zoo’n geheel onverwachte,
nooit gehoopte reden toe; zijn hart lag zwaar
en koud als een steen in zijn borst. In vroe-
geren tijd zou hij bepaald buiten zich-zelf ge
weest zijn van blijdschap en triomf! Nü kon
hij ’t niet verder brengen als tot verwondering.
Welk een groot geluk! Welk een wonder
lijke gunst van ’t lot, een ware hoorn van
overvloed stortte zijn gaven over hem uit!
En toen verwonderde hij zich op nieuw over
de doodsche kalmte van zijn binnenste.
,’t Is te verrassend! Ik kan mijn geluk
nog maar niet begrijpen!*
Na langen tijd voor zich te hebben gestaard,
„Ik bleef natuurlijk naast hem,* vervolg-
„als op kom-
’t Kon zoowat tegen elf uur in den avond
zijn van den volgenden dag.
De manoeuvre was zoo vreedzaam mogelijk
afgeloopen; de officieren en soldaten lieten
’t zich in de verschillende restaurants en kroe
gen goed smaken. Lodewijk van Klarenberg
liep nogmaals eenzaam en in sombere stemming
door de reeds stiller wordende straten der
voorstad.
Hij had zijn verzoek om ontslag geschreven,
morgen vroeg zou ’t worden ingediend.
En nu streed hij in zich zelf dezen laatsfen
strijdzou ’t dan niet mogelijk zijn dat hij
soldaat bleef? Kon hij zijn generaal, zijn
kolonel niet in ’t vertrouwen nemen en de be
slissing aan hen overlaten?
Neen! Neen! Er bleef slechts éen
weg voor hem open en die weg leidde naar
een hem tegenstaand beroep, naar een leven
dat hem zware verplichtingen oplei.
In die onaangename overpeinzingen werd hij
gestoord door een levendige, luide woordenwis
seling, die vlak bij hem aan den ingang van
een andere straat plaats had.
Hij keek wat scherper toe, zag unifor
men, hoorde heftige, toornige uitroepen,
er flikkerden blanke wapens; kreten en aan
maningen om bedaard te blijven, waarop niet
gelet werd, en diè daar mijn hemel! dat
was immers Otto van Feeder? en die an
dere Ruscow? Strijd tusschen soldaten en
burgers. En Feeder droeg zijn uniform van
éénjarige; hij hielp blijkbaar Ruscow, die
een stokdegen of lange dolk getrokken had
en op wien een reusachtige burger afkwam.
In een seconde had hij dat alles waargenomen.
„Ruscow! is warm en dapper voor Ulrich
opgekomen!* had Willa gezegd, en dat gezeg
de had hem sedert gisteren voortdurend in het
oor geklonken.
Meteen paar stappen en zonder verder na te
denken was hij tusschen de strijdende partijen.
„Holla! Rust en vrede!* kommandeerde hij,
zich met opgeheven, ongewapenden arm voor
Ruscow plaatsende, als de dichtstbijstaande en
meest bedreigde.
„Graaf Ruscow, terug!* riep hij
Op ’t zelfde oogenblik echter voelde hij een
razende pijn; ’t was of duizende lichtjes en
sterretjes hem voor de oogen flikkerden en
toen werd ’t nacht.
Alle strijdenden stonden op eens versteend
van schrik. Een officier in uniform! Neder-
geslagen bij de uitoefening van zijn plicht
Bloedend op den grond liggende!
Een ware paniek beving de zich schuldig
gevoelende, doodsbleek daarbij staande lieden,
Otto van Feeder had met snellen greep
een der belhamels gepakt, de anderen maak
ten dat ze wegkwamen.
„Op mijnheer den officier was ’t niet gemunt
geweest, die had er zich tusschen geworpen
Hij, aan wien ’t was toegedacht, wist het zelf
wel! En als ik voor ’t gerecht moet komen,
dan zal ik ’t ook zeggen schreeuwde de man,
naar zijn uiterlijk te oordeelen een jonge, krach
tige fabrieksarbeider.
De toeschietende politie-agenten, die heden
in de hoofdstraten genoeg te doen gehad hadden,
konden slechts haastig kennis nemen van het
voorgevallene
Ruscow wandelde met Feeder alleen de stra
ten door en ze kwamen een kroeg voorbij
waar ’t vroolijk toeging, toen zij door het open
staande venster een daarvoor staanden man
hoorden zeggen:
„Dat is hij, daar gaat hij heen
Of men hem of Feeder bedoelde, was twijfel-
«cja.vv4u uvpaaiu; ia. «vu vi i coxa* achtig. Den laatste vloog onmiddellijk daarop
ook wel op hebben durven zweren, maar papa, J door het venster een volle flesch bier met zoo-
de majoor, Otto en allen zeggen, dat hij warm veel kracht tegen den schouder, dat hij bijna
voor Ulrich is opgekomen.-- En werk van op den grond viel, maar daarop dan ook woedend
mij maken? Maar, mijn hemel Hij weet naar de bij ’t venster staande groep vloog en
immers wel dat ik Ulrich liefheb; hij ver- met de politie dreigde.
moedt ’t in elk geval.* iTIr
Al het leed, dat zij alleen gedragen had. de graaf zijn mededeeling;
waarbij dat gevoel van dofheid altijd weer bo
ven kwam en dezelfde gedachten als een mo
lenrad in zijn hoofd ronddraaiden, nam hij zijn
toevlucht tot den wijn. Hij schelde zijn
bediende en liet zich van een wijnkooper uit
de buurt champagne halen men kende daar
reeds zijn geliefkoosd merk.
En nu begon hij den brief op nieuw te le
zen; nu begreep hij hem, kon hij zich verheu
gen, lachen en bij een zeker punt van dit schrij
ven zelfs ten zijnen gunste cynische glossen
maken.
De geheimraad schreef hem ’t volgende:
Heer Graaf en waarde neef!
Met het oog op mijnen naar inenschelijke be
rekening niet meer ver af zijnden dood, heb ik
als kinderloos vrijgezel zonder broers en zus
ters naar mijn toekomstigen erfgenaam rond
gezien en bevonden, dat gij, zoon van Iwan
Alexewitsch graaf van Rusoow, zooal niet de
naatste, dan toch, naar ’t mij voorkomt, daar
voor de meest aangewezene zijt.
Ik heb bij ons gezantschap naar u geïnfor
meerd en vernomen, dat gij de tevredenheid
uwer chefs hebt weten te verwerven en
er geen klachten tegen u bestaan; ik heb daar
op aan een ouden vriend mijner jeugd, den
directeur van het ministerie van Meinhard ge
schreven, die u wel is waar niet kende, maar
wien men op zijne informaties verteld heeft,
dat gij u bij eene onlangs voorgevallen gebeur
tenis als een man van hart en geest hadt ge
dragen.
Deze berichten hebben mij bevredigd zoo-
als gij ziet ben ik geen man die er doekjes
om windt en daarom vraag ik u, of gij ge
negen zijt u door mij te laten adopteeren. Ik
kan namelijk zekere voorrechten en gedeelten
van mijn vermogen alleen op een erfgenaam
overgedragen.
Aan mijn voorstel zou ik de onvermijdelijke
voorwaarde moeten verbinden, dat gij aanzoek
doet om de hand van juffrouw Anna Fredo-
rowna Alitscheff, dochter van den raad vau
legatie Alitscheff. Men zal van den kant van
den vader uw aanzoek niet afslaan, bij de
dame hebt gij zelf er voor te zorgen dat dit
niet gebeurt, want eene afwijzing zou u meer
dan de helft van mijn vermogen kosten.
De moeder der dame, zij is jong gestor
ven! was mijn hart eenmaal zeer dierbaar.
Gij begrijpt dus!
Zoodra gij de toestemming van freule van
Alitscheff verkregen hebt, verlang ik dat gij
de noodige stappen zult doen om zoo spoe
dig mogelijk uw huwelijk te sluiten; maar vóór
af moet gij u aan mij voorstellen.
Het bericht van uwe verloving zal uwe ge
rechtelijke aanneming mijnerzijds ten gevolge
hebben en uw huwelijksreis mij de gelegenheid
geven u alsdan persoonlijk nader te leeren ken
nen en mijn geliefd dochtertje, uwe Anna
Feodorowna, weder in mijne armen te sluiten.
Antwoord mij telegrafisch en meld mij ver
volgens zoo spoedig mogelijk uwe verloving.
Anna Feodorowna heeft mij geschreven, dat
zij u kent. Verder behoef ik niets te zeggen.
Mijn vermogen bedraagt de niet onaanzienlijke
som van een millioen, achtmaal honderdduizend
roebels, soliede belegd.*
„Een millioen, achtmaal honderdduizend roe
bels!* ’t Is als een tooversprookje’t eenige
minder tooverachtige is die Anna Feodorowna.
„Alle duivels, dat mensch beeft geen slechte
smaak! Den mijne zal men, als ik haar man
ben, met meer recht betwijfelen
„Maar wie zou dan ook aan diè gedacht heb
ben Niet knap, niet elegant, coquet,
geëmancipeerd, mauvais genre, alles bij el
kaar genomen
En graaf Ruscow schonk weer in en liet
zijn bediende een andere flesch brengen,
’t kon nu immers! De lage ebbe in zijn kas
zou morgen plaats maken voor een Imogen
vloed, zoodra bij Ephraim Manasse dezen brief
zien liet.
In zijn door het overvloedig gebruik van
den wijn bijzonder opgewonden stemming ver
gat Ruscow al zijn zorg en onrust. Hij werd
zoo maar eensklaps een schatrijk man!
F EU ILLETON-NU MM E R 253.
COURANT van
bij de SN EEK ER
ZATERDAG 21 AUG. 1897.