MEIWS- ES ADVERTEMTIEBL Aii Het FriescliB LanlsMlMs. r VOOR IJ (I1STIM. r r FKÏÏILLKTGÏ. 53e Jaargang Zaterdag 26 Februari 1898. No. 17. 1 FALKENA, tegenover ’t Tramstation Sneek. Uitgevers: POUWELS Bekendmaking Hinderwet. Buitenland. I i i DE KÜNSTRIJDSTER. 4 F Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f 0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. Abonnementen en Advertentiën voor dit blad worden tevens aangenomen door JAC. ATSMA, Oude Koemarkt, T. K. VAN TUINEN, Nauwe Noorderhome en Mej. Wed. C. G. REITSMA, Oosterdijk, waar steeds voor belangstellenden exemplaren ter kennismaking gratis verkrijgbaar zijn. Open en vrij keek zij daarbij de vreemde aan, en ’t kwam haar voor alsof die groote donkere oogen achter den witten sluier gedurende een oogenblik flikkerden van een eigenaardig vuur. Er ging een oogenblik voorbij alvorens het antwoord van mevrouw Deloria volgde. «Ik zou zonder die belofte niet in de gelegenheid zijn, ’t een of ander voor u te doen, en thans nu ik u heb leeren kennen, zou ik die onmogelijkheid van heeler harte betreuren. Ik ben eene alleenstaande vrouw, een weduwe zonder kinders of andere familie. Mijn finantieele omstandigheden laten mij toe, geheel volgens mijn wensch te leven, en ik zou ’t dan ook best naar mijn zin hebben, als ik mijn eenzaamheid zoo nu en dan niet zoo pijnlijk en drukkend gevoelde. Ik verlang vurig naar het gezelschap van een jong menschelijk wezen dat, zich met trouwe toewijding aan mij kan hechten en voor wie ik in trieste oogen- blikken mijn geheele hart kan uitstorten. Toen ik in de dagbladen over uw ongeluk las, hoopte ik einde lijk wellicht zoo’n wezen gevonden te hebben. Ik kwam hier naartoe, om u mijn huis als een veilig toevluchtsoord aan te bieden. Niet mijn gezelschaps juffrouw in den gebruikelijken zin of mijn gedienstige, neen, mijn vriendin, mijn jongere zuster zoudt gij worden, en ik geloof dat gij er geen berouw over zoudt hebben, als gij mij volgdet. Slechts een en kele voorwaarde moest ik daarbij aan u stellen, maar een voorwaarde, die voor mij onvermijdelijk is. Gij zoudt geenerlei relaties meer mogen onderhouden met personen uit uw vroegere levenskringen. Gij moest mij geheel alleen toebehooren, en vooral die liefde geschiedenis moest voor altijd begraven zijn van het oogenblik af dat gij den voet in mijn huis zette.» Wordt vervolgd. schuld daarvan valt in elk geval op den jongen man. Hoe begon die geschiedenis met hem eigenlijk «Hij had een kamer van vrouw Nitschke gehuurd, omdat hij om de een of andere reden niet bij zijn vader wonen wilde, en zoo zoo was ’t dus on vermijdelijk, dat ik hem zoo nu en dan ontmoette.» »Nu ja, en de rest kan ik mij wel denken. Die jongeheeren schijnen een knap meisje maar niet met rust te kunnen laten. Hij wist u zoodanig ’t hoofd op hol te brengen, dat gij geloof sloegt aan zijn liefde en aan zijn eerlijke bedoelingen, en vervolgens was hij er op een mooien dag uitgestreken niet waar?» Zeer beslist schudde Elsbeth het hoofd. «Neen, ’t was dadelijk al bepaald dat hij te Berlijn zijn examen als assessor doen zou, en de dag van zijn vertrek was reeds lang tevoren bepaald. Ook heeft hij nooit andere als eerlijke bedoelingen met mij ge had. U mag geen kwaad van hem spreken, als u mij geen erge pijn wilt aandoen.» »Dat wil ik niet, lief kind. Maar hij had toch ook moeten weten, dat hij de toestemming zijns vaders voor een huwelijk met u toch nooit verkrijgen zou. De oude heer is, naar ik gehoord heb, een rijke en hebzuchtige man, een echte vrekEn hoe hij over den roman van zijn zoon denkt, hebt gij immers uit zijn eigen mond vernomen.» Elsbeth sloeg de handen voor de oogen. «O, ’t was verschrikkelijk!» fluisterde zij. «Zelfs de ruwste menschen, met wie ik na mijns vaders dood in aan raking kwam, hebben mij zulke schandelijke dingen niet gezegd, als hij.« Hij heeft u ongetwijfeld elke hoop willen ontnemen, dat hij ten slotte toch nog zijn toestemming zou kunnen geven. En nu gij dit weet, wilt gij nu nog altijd aan den jongen man vasthouden?» O Roman van A. OSKAR KLAUSZMANN. 17 VIL En inderdaad, met elke minuut lei Elsbeth al meer en meer hare beschroomdheid af, welke haar aanvankelijk de lippen had doen sluiten. Zij vertelde van haar ge lukkige kindsheid, van haar edelen, goedhartigen vader, van de vreeselijke zielesmart, welke zijn vroegen dood haar veroorzaakt had, en van al de harde beproevingen, die zij als arme wees had moeten verduren. Mevrouw Deloria, wier gezicht nog altijd achter de dikke witte voile verborgen was, scheen in alles een levendig belang te stellen. Zij had den arm om Elsbeth heen geslagen en bij herhaling brak zij de eenvoudige en toch zoo treurige geschiedenis van dit jonge menschenleven op haar levendige wijze af door een uitroep van medelijden of afschuw. Zij trok de slanke meisjesgestalte nog teederder naar zich toe en zeide«Dat alles was zeker heel treurig voor u maar dat was toch niet de reden waarom gij in ’t water sprongt. En al valt ’t u misschien ook zwaar, daarover te spreken, toch moet gij ’t mij vertellen. Wat was dat met dien referendaris?» Elsbeth’s wangen werden als met purpergloed over togen. «Dat weet ik niet« stamelde zij. «Ik was zoo gelukkig. Geen enkel oogenblik kwam de gedachte bij mij op, dat ik iets verkeerds deed.» «Nu, ’t was dan ook volstrekt geen misdaad, hoog stens een jeugdige dwaasheid, en verreweg de grootste Zij kreeg geen antwoord, en op zeer indringende manier ging zij voort«Luister eens, mijn lieve kleine, en houd er u van verzekerd dat ik met de beste bedoelingen zoo tot u spreek. Gij moet u die liefde geschiedenis uit het hoofd zetten en dat wel hoe eerder en doortastender hoe beter Want mijn heer de referendaris zal zeker met zijn rijken vader geen ruzie maken, alleen maar om tegenover u zijn woord te houden, en al zou hij u dan ook nogmaals alle mooie beloften doen, ten slotte laat hij u toch in den steek. Mocht hij echter werkelijk de witte raaf zijn, waarvoor gij hem aanziet, en zou hij liever zijn toekomst en vermogen prijsgeven, als jegens u zijn woord te breken, dan juist zou ’t vooral uw plicht zijn verstandig te wezen en een einde aan de geschiede nis te maken, alvorens gij allebei ongelukkig gewor den zijt. Want dergelijke huwelijken worden altijd ongelukkig. De hartstocht vervliegt, en dan komt het berouw. Neem dat aan van een vrouw van ervaring, die ’t beter met u meent als iemand ter wereld.» «Om mijnentwil mag Rudolf zijn toekomst bepaald niet opofferen, mevrouw Deloria,zei het jonge meisje op vasten toon; »’k heb nog liever dat hij mij voor slecht en trouweloos aanziet, als dat ik tot dien prijs gelukkig zou willen worden.» «Dat ’s braaf gesproken. Maar zult ge ook sterk ge noeg zijn, bij dat goede voornemen te volharden, als hij u soms opnieuw met zijn liefdesaanzoeken en be tuigingen mocht lastig vallen? Een meisjeshart is in den regel een heel zwak en gemakkelijk te veroveren ding.» «’k Zal sterk wezen. Maar neem me niet kwalijk als deze vraag u tegen mijn wil zou kunnen krenken welke waarde kan ’t voor u hebben, dat ik u een dergelijke belofte doe?« BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Sneek, Gelet op de desbetreffende bepalingen der Hinder wet; Brengen bij deze ter openbare kennis, dat ter Se cretarie dier Gemeente ter visie ligt een bij hun college ontvangen verzoekschrift met bijlagen van JACOB VELLEMAN, Koopman wonende te Sneek, strekkende tot het erlangen van vergunning tot het oprichten van eene BEWAARPLAATS VAN LOM PEN in een door hem te stichten gebouw, op de perceelen kadastraal bekend Gemeente Sneek, sectie D, nos. 495 en 490, gelegen buiten 't Oost. Dat op Zaterdag den 12en Maart e. k., des middags te 12 uur, ten gemeentehuize aldaar gelegenheid zal worden gegeven om tegen het gedaan verzoek bezwa ren in te brengen en deze mondeling of schriftelijk toe te lichten en dat zoowel de verzoeker als zij, die bezwaren hebben in te brengen, gedurende drie dagen voor evengemeld tijdstip ter Secretarie der ge meente, in de gewone bureau-uren van de ter zake ingekomen schrifturen kennis kunnen nemen. Sneek den 26 Februari 1898. Burgemeester en Wethouders voornoemd, ALMA, Burgemeester. BENNEWITZ, Secretaris. Op ’t eind der 16e eeuw werden hier te lande de zware straffen van vroeger, zooals doodstraf, verminken, brandmerken, door zach tere vervangen, en uit dien tijd dagteekent ook de opkomst van onze vermaarde tucht huizen, die in verschillende landen navolging ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 2'/, cent. Groote letters naar plaatsruimte. Deze personen waren allen ondergebracht in de afdeeling tuchthuis, maar een andere afdeeling was het eigenlijke werkhuis, waarin ieder werklooze, die werken wilde, een onder komen kon vinden. Maar de meesten gingen niet dan in de uiterste noodzakelijkheid naar een plaats, waaruit zij niet zoo gemakkelijk loskwamen. Want men werd er letterlijk in opgesloten, en kon maar niet, zooals bij de tegenwoordige werkinrichtingen, waar de armen door arbeid een stuk brood verdienen, na eenige uren weder naar huis gaan. Wij her inneren ons nog de werkinrichting hier ter stede, waar gesponnen en geweven, ook wel touw geplozen werd en van 1820 met tusschenpoozen tot 1892 bleef bestaan, toen ze, door gebrek aan belangstelling, werd opgeheven. Hoe het ook zijdit tucht- en werkhuis trok de aandacht van vreemdelingen, en zelfs durfde John Howard, die in 1776 en volgende jaren ons land bezocht, verklaren, dat er waarschijn lijk in de geheele republiek niet zulk een wel- ingericht tucht- en werkhuis was. En hij kon het weten. Want deze Engelschman deed een onderzoek, eerst in zijn geboorteland, naar den toestand in de gevangenissen en kwam tot droevi ge en bijkans ongelooflijke ontdekkingen. Alles was voor rijke gevangenen te verkrijgen, ja de cipier werd door de gevangenen bezoldigd. Zelfs werd door Howard bij hen een soort van gevangeniskoorts ontdekt, die zeer besmettelijk was en voortkwam uit de ellendige, ongezonde toestanden in die gebouwen. Van Engeland stak hij over naar ons land, en was zeer in genomen met het werk -systeem in onze tucht huizen, van welke hij een twaalftal bezocht. Hij prees zeer de netheid en zindelijkheid der gebouwen, het goed gedrag der opgeslotenen, en de humaniteit der magistraten en regenten. In 1821 werd het landstuchthuis te Leeu warden ingericht als gevangenis voor crimineel veroordeelden, en ging daarmede een andere phase in. Frankrijk. Nadat men twee weken bezig is geweest de getuigen betreffende de zaak- Zola voor het Hof van Assisses te hooren, werd Maandag het requisitoir door den Advo- caat-Generaal Van Cassel, voorgedragen Maandag, Dinsdag en Woensdag, nadat Zola- vonden. De straf, hierin toegepast, was niet alleen opsluiting, maar ook arbeid, onderwijs, tucht, als factoren eener zedelijke verbetering, hoewel de opsluiting ook moest dienen om de maatschappij te beveiligen tegen den mis dadiger en anderen van misdaden af te schrikken. Deze tuchthuizen werden ook wel hier en daar rasp- en spinhuizen genoemd, al naar er mannen of vrouwen in onder werden gebracht De mannen moesten zich bezig houden met het raspen van hout, b.v. in het rasphuis te Amsterdam van campèche-, sapan- en stok- vischhout, enz., waarvan verf werd bereid. Dat raspen geschiedde daar met een achtdubbele zaag van 80 pond. Dit had voor sommige bedelaars een gunstigen invloed, want ’t was een warm werkje, en men leerde er door ar beiden, maar wij vinden ook opgeteekend, dat sommigen door het heen en weer bewegen van die zaag een breuk kregen. Was de luiheid er niet uit te krijgen, dan werd een kleine tuchtiging toegediend, „werd men met dag-olie ingesmeerd, om de ledematen van stramheid te genezen.” Een afzonderlijke afdeeling was bestemd voor de „wittebroodskinderen,” het kroost van ge goede ingezetenen dat een ongeregeld leven leidde. Het was dus een verbeterhuis. In het spinhuis moesten de vrouwen spinnen, doch toen het aantal linnenweverijen minder was geworden, werd de tijd met linnennaaien zoek gebracht. Amsterdam had ook zulk een spinhuis, en tot onderhoud er van werd van de stedelingen een belasting geheven. Ieder toch, die wijn, bier, brandewijn en tabak wilde verkoopen, kon een vergunning krijgen aan dit spinhuis, tegen betaling van een zeker recht. Om ons nu meer bij onze provincie te be palen, willen wij eens nagaan, waar hier tucht huizen waren. Men had de goede werking gezien van het stadstuchthuis te Leeuwarden, dat in 1598 gesticht was, en de Staten van Friesland wilden nu ook een dergelijk gebouw voor geheel Friesland oprichten. Want men kon de boosdoeners wel opsluiten onder in torens en in hokken, zooals b.v. eeuwen lang hier ter stede geschiedde in den kelder onder het stadhuis, maar dan verloor men de zedelijke verbetering der individuen uit het oog, een van de doeleinden der opsluiting, zooals wij zagen. De Staten richtten het oog op het stads- tuchthuis te Leeuwarden, en na eenige onder- handelingen met de Magistraat werd het hun eigendom voor ƒ8300, en tot Landstuchthuis ingericht. Aan ’t hoofd stonden 4 voogden en 2 voogdessen, „moeren,” en een tuchtmeester, een cipier. Maar niet alleen misdadigers zouden opgenomen worden, want ook een andere ca tegorie van menschen, die nog niet bepaald misdadig behoefde te zijn, de bedelaars, kon misschien van den slechten weg afgebracht worden. Daarom werd het tuchthuis ook ge deeltelijk voor hen tot werkhuis ingericht, en konden zelfs menschen, die op ’t oogenblik geen werk hadden, daar arbeiden „zonder crenckinge ofte besmettinge van hun eer, goede naem ende faem.” Dit tuchthuis heeft echter maar zes jaren bestaan, en de provincie bleef toen langen tijd zonder dergelijke inrichting. De bedelaars rustten echter niet, en er kwamen tallooze klachten in, vooral van het platteland, dat letterlijk door de vagebonden werd afgeloopen. Eindelijk, in 1661, kwam een nieuw tucht-, of liever werkhuis gereed. Aan de bemoeiingen van acht leden der Staten-Provinciaal was dit te danken, en hun medeleden achtten zich dan ook verplicht de heeren ieder een douceurtje van 400 te schenken. Daarna werden de besturen der grietenijen, steden enz, verzocht op te zenden alle vreemde of inlandsche be delaars, landloopers, nachtbidders, keesjagers, zwaarddansers, nieuwjaarszingers, zigeuners; en zoo deze zich verzetten, mocht men zelfs met hagel op hen laten schieten. Zeker tot hun eigen bestwil, want nu werden zij immers in de gelegenheid gesteld hun brood eerlijk te verdienen Of deze als hazen aangeschotenen dit ook zoo hebben ingezien, staat niet ver meld. Men zou het echter kunnen betwijfelen want reeds een jaar na de oprichting waren heel wat ontvluchtingen geboekt. Verzet tegen de bewakers, verbreking der onvaste muren, zelfs brandstichting waren aan de orde van den dag, en al werd de roede niet ge spaard, de oproerige geest was moeilijk te be dwingen. Toch gelukte het eindelijk, en een zeer strenge discipline werd ingevoerd. Ook werden de werkzaamheden uitgebreid door een dekenfabriek in het tuchthuis op te richten. En tevens werd het gebouw pasklaar gemaakt voor krankzinnigen en personen, slecht van gedrag, die door hun familie hierheen werden gezonden. k 4 F? O ■f- i Br pi k v •Ar';

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1898 | | pagina 1