WW8- Eï IWEKraTIEBLW I ÏOSÜ 8MK EJ (IJ1STISE1 FKÏÏILLKTOK. Woensdag 30; Maart 1898. 53e Jaargang. No. 28. 1 I Uitgevers: POUWELS FALKENA, tegenover ’t Tramstation Sneek. INGEZONDEN. DE KUNSTRIJDSTER. n precies Buiten verantwoordelijkheid, der Redactie. EEN ONDERWIJZER. Dat de navolgende 1 verwonderd gezicht. Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS. ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden, franco per post f 0,50. Abonnementen worden te allen tijde aangenomen. Abonnementen en Advertentiën voor dit blad worden tevens aangenomen door JAC. ATSMA, Oude Koemarkt, T. K. VAN TUINEN, Nauwe Noorderhorne en Mej. Wed. C. G. REITSMA, Oosterdijk, waar steeds voor belangstellenden exemplaren ter kennismaking gratis verkrijgbaar zijn. VERGADERING van den Gemeenteraad van Wijmbritseradeel, op Zaterdag den 26 Maart 1898, ’s voorm. 10% nur. Tegenwoordig zijn 11 leden. Afwezig wegens onge steldheid de heeren E. v. d. Gaast en J. H. Reijenga. I. De notulen der vorige vergadering worden ge lezen en onveranderd vastgesteld. II. Wordt mededeeling gedaan van ingekomen stukken voor notificatie, als a. Missieve van Commissarissen over den Mac- Adam weg van Sneek naar Bolsward ten geleide van Zaterdag jl. zegt men mij dan ook al heel gauw: »Heb je het nieuwe ingezonden stuk gelezen van mijn heer Gorter? Dat moet je eens lezen! Die is raak, hoor!» En ik zeg zoo: stukken >Het is alles. Ik mag mijn superieur zeker melden dat u komen zal?« Mevrouw Deloria had allengs haar kalmte terugge kregen en antwoordde met een innemend lachje »Zeker. ’t Is immers de plicht van iederen staats burger, aan zoo’n uitnoodiging onverwijld gevolg te geven. Ik zal komen, alhoewel ik ook hoegenaamd niet kan vermoeden, waarmee ik de politie van dienst zou kunnen zijn.« De beambte nam zich na beleefden groet. Toen zij de deur achter hem had dicht gedaan, haalde mevrouw Deloria diep adem en drukte een oogenblik beide handen tegen de borst. Deze laatste minuten moesten toch zeker voor haar veel pijnljjker geweest zijn en haar meer hebben aangegrepen, als uit haar uiterlijke houding gebleken was. Zij keerde niet naar het salon terug, maar begaf zich na een klein poosje naar de woonkamer, waar haar schrijf tafel stond. Elsbeth vond haar daar een half uur later druk bezig met het nazien van papieren, waar zij een gedeelte uitzocht, terwijl zij de overigen wéér op hun vroegere plaats neêrlei. »Ik zal zoo dadelijk voor zaken moeten uitgaan, mijn kind,« zeide zij, »en kan niet met zekerheid be palen, wanneer ik weer thuis kom. In elk geval zal men het middageten op den gewonen tijd brengen, en gij behoeft niet op mij te wachten, daar ik mogelijk onderweg wel iets gebruiken zal. Tracht den tijd maar zoo goed mogelijk te verdrijven, en laat niemand binnen, zoolang ik weg ben. Die afschuwelijke mis daad in de Paradijsstraat mag ons werkelijk wel voor zichtigheid leeren.« Zij maakte heel zorgvuldig toilet, stak de uitgezóchte papieren bij zich en verliet het huis, om aan de uit- noodiging op het politiebureau te voldoen. Op haar vraag verwees men haar naar een voorkamer, waar reeds verscheidene andere personen wachtten. Een groote, magere man met een schraal, bleek, behoudens een klein bakkebaardje, glad geschoren gezicht, een opvallend schrale neus en bleeke op elkaar geknepen lippen, scheen de bijzondere opmerkzaamheid van mevrouw Deloria op te wekken, evenals hij van zijn kant de mooie, deftig gekleede dame met blijkbare op nieuw den hoed af en verwijderde I belangstelling beschouwde. jroet. Na een poosje werd de deur van de zijkamer open gedaan, en een kanselarij-bediende verscheen met de boodschap, dat de commissaris den heer Frans Krause verzocht binnen te komen. De man met het bleeke geelachtige gezicht ging opstaan en mevrouw Deloria rakelings voorbij. Hunne blikken ontmoetten elkaar, en om de dunne lippen van den graanhandelaar speelde een lachje. Eenige oogenblikken later had de deur zich achter hem gesloten, en er verliep een geruimen tijd alvorens hij terugkeerde. Ook nu zochten zijne oogen het eerst ’t gezicht van mevrouw Deloriamaar zij vermeed ’t ditmaal, hem aan te zien, en liep, daar haar naam juist werd afgeroepen, met haastigen tred naar de door den bediende geopende deur. De hoofd-commissaris, die ook heden niet alleen maar door verscheidene zijner beambten omgeven was, fixeerde de rijzige, deftige vrouwelijke verschijning met een langen opmerkzamen blikvervolgens noodigde hij haar door een handgebaar uit, plaats te nemen. »U is mevrouw de weduwe Estella Deloria »Ja. Of daar ik met de hooge overheid te doen heb, moet ik eigenlijk zeggenneen. De naam, waar onder ik gedoopt ben, luidt Elise. Eerst als kunste nares noemde ik mij Estella. En daar ik in mijn voormalig beroep aan zoovele menschen onder dien naam bekend geworden ben, vond ik ’t maar beter, dien ook in ’t private leven te behouden.» »Dat stond u volkomen vrijte meer, omdat u toch onder uw waren voornaam bij de politie is aangege ven. U waart kunstrijdster, mevrouw Deloria xSchoolrijdster, mijnheer de commissaris.» »Neem ons niet kwalijk, als wij van dit fijne onder scheid niet geheel op de hoogte zijn. Ik heb u laten verzoeken hier te komen, om eenige vragen tot u te richten. Is u ook iets bekend van den moord die voor eenige dagen op eene mevrouw Wilhelmine Abt in de Paradijsstraat gepleegd werd?« »lk heb daarover bij herhaling in de dagbladen ge lezen »U heeft dus niet op eene andere wijze van die misdaad kennis gekregen?» Mevrouw Deloria zette een verwonderd gezicht. »Neen, en ik zou ook niet weten, hoe zulks had moeten gebeuren.» »U heeft de vermoorde niet persoonlijk gekend?» »Haar naam kwam mij in het bericht over hare vermoording voor de eerste maal onder de oogen.« »U is van geboorte eene Elise Beijer, en hadt hier in Breslau een broeder, Johannes Beijer? Is dat juist »Ja, mijnheer de commissaris. En ik begrijp ook, waarom u mij daarnaar vraagt. n' mij tot mijne groote verbazing in betreffende die misdaad, den naam broeder onder de oogen gekomen Wordt vervolgd. Maar zelfs die onderwijzers zouden nog niet eens willen neerschrijven, wat u schrijft. Dus laat die ^moordkuil* maar bij de visscherij blijven. En danhet onderwijs is ons Arijbaantje*. Die arme kinderen, die zoo’n wezen 5 uren per dag moeten gehoorzamen Neen, mijnheer V.. het onderwijs is niet ons bij baantje. Eere daarom den heer Gorter, die, hoewel niet der zake kundig, dus niet goed over onderwijs kunnende oordeelen, toch de onderwijzers verdedigt tegen zulke aantijgingen. Maar nu nog een ernstig woord over enkele zaken. De salarissen zijn voor de onderwijzers niet goed geregeld. Ik durf, wat mij zelf betreft, rechtuit zeggen, dat ik, als 18-jarig jongman voor het eerst als benoemd onderwijzer voor de klas komende, een prul was in mijn vak. Ik was eerst bang, nooit een goed onder wijzer te zullen worden. Maar alle jaren verbeeldde ik mij beter geschikt te worden en nog denk ik zoo. Ik kan nu beter onderwijzen dan een paar jaren ge leden en zal, als ik mijn best doe, over een paar jaar weer beter geschikt zijn. Het is waar, als men één, kleine klas heeft, dan is ordehouden niet zoo’n groot bezwaar. Maar sta eens voor twee, zelfs drie behoorlijke klas sen, dan kost het ordehouden alleen eerst al zóóveel moeite, dat de jeugdige onderwijzer niet al zijne «.i-jchten kan gebruiken, om goed te onderwijzen, en vooral niet, om goed op te voeden. En een goed onderwijzer moet daar toch voor be rekend wezen. Ik zou dan ook haast wel durven beweren, dat vele eerstbeginnende meesters niet vele honderden guldens per jaar in school waard zijn. Daarom moet het aanvangssalaris minder dan 600 gulden zijn, om later bij gebleken geschiktheid boven 600 gld. te kunnen stijgen. Het telkens veranderen van personeel is voor een school zeer schadelijk. Laten we maar niet rekenen, dat in 99 van de 100 gevallen de qualiteit vermindert, want dan zou deze, zooals de heer G. ons duidelijk aantoont, spoe dig nihil zijn. Dus al is de opvolger evengoed als zijn voorganger, toch lijdt het onderwijs groote schade. De oude on derwijzer moge tot de laatste stonde, die hij voor zijn vertrek in school doorbrengt, uitstekend zijn best doen, de nieuwe is niet dadelijk op dreef. Hij kent de leer lingen niet, is niet goed op de hoogte met hunne vorderingen, is niet thuis in zijn klas, in zijn werk. Gaat dat niet zoo in alle vakken, dat van rente nier en enkele andere misschien, uitgezonderd Be hoef ik daarvoor voorbeelden aan te halen »Och, ‘t gaat met die ingezonden ook al haast net als bij een debat in eene vergadering: Ze trachten mekaar een vlieg af te vangen en wie dat het mooist doet, heeft de lachers op zijn hand. Maar enfin, eergisteren lees ik toch beide stukken. Roman vam A. OSKAR KLAUSZMANN. 26 IX. (Vervolg.) >Heb ik de eer met mevrouw de weduwe Deloria te spreken?» vroeg hij, beleefd den hoed afnemende, en op haar toestemmend hoofdknikje voegde hij er bij »Ik ben beambte bij de politie en kom met een bood schap voor u.« De eigenaardige spanning op het gezicht der mooie vrouw had verraden dat zij op iets dergelijks voorbe reid geweest was, maar thans, nu haar vermoeden zekerheid geworden was, scheen zij toch een oogen blik door schrik overweldigd, want zij leunde tegen den post van de deur en haar stem klonk erg gedrukt, toen zij na een kleine pauze zeide»Dat is wel zeer verrassendwant ik zou waarlijk niet weten wat ik met de politie zou hebben uit te staan. Maar wil u zoo goed zijn, binnen te komen »Ik kan mijn boodschap heel goed ook hier ver richten want ik heb u alleen maar te verzoeken, in den loop van den voormiddag, en wel zoo spoedig mogelijk, op het politie-bureau te komen. Mijnheer de hoofdcommissaris Lindequist wenscht u te spreken.« »En in welke aangelegenheid, als ik vragen mag?» >Daaromtrent kan ik helaas geen inlichting geven. Ik vermoed, dat het de nasporing van een verdacht persoon zal betreffenmaar, zooals ik zei, ik ben er niet bepaald zeker van.» »Is dat alles wat u mij hebt mee te deelen?» eens die Ik ben er niet wijzer door geworden. Eerlijk waar, hoor Maar dat groote stuk van V.! Wat een overdrij ving (blauwbasje, zeggen de jongens.) Die optelling wil ik maar niet over spreken. Als V. een zestal cijfers 10 gld. hooger neemt, komt er 6X10=60 gld. meer uit, en omgekeerd. En dan die model-huishouding van prof. Karei Faulmann. Och kom! En dan die 40 gld. kost en inwoning per maand. Och komDat kan best als ’t kan, als ’t er aanzit. En dat zoeken naar bij-inkomsten! Zeer natuurlijk Dat doet ieder. Dat is instinct of zoo iets. Wie er nog wat bij kan verdienen, laat dat immers niet na. Maar dat punt IV. Nu maar hoor eens, mijnheer V.ik wil een pari met u aangaan, dat ik nog nooit een heelen dag (daar afgetrokken 7 uur slaap en 5 uur school) werk gehad heb om de volgende les be hoorlijk te geven. En u doet dat ook niet geregeld. (Heb u het wel één keer gedaan?). En de andere onderwijzers van Sneek doen dat ook niet. En de onderwijzers buiten Sneek óók niet. Kijk eens, jmijnheer V., als wij onderwijzers eens heelemaal afgescheiden van de andere burgers leef den, net als gedurende de schooluren, dan zou men dat wel aan een enkele kunnen trachten wijs te maken. Maar nu kan dat immers niet neergeschreven worden. En dat behoeft ook niet. Eerlijk waar, ik geloof, dat ik in school zoo goed mogelijk mijn best doe, dat durf ik zonder pochen toch wel zeggen (en dat zijn we immers zedelijk ver plicht), maar voor 5 uur schoolhouden behoef ik geen 10 uren voorbereiding, en geen 9 uur, en geen 8 uur en geen zou de koopman op de markt zeggen. Maar dat punt V, Foei In alle vakken, ambten, bedieningen zijn menschen, die geen hart voor hunne taak hebben, die er niet voor in de wieg gelegd zijn, die er te lui voor zijn, die zich er met een Jantje van Leiden door heen slaan. Maar wat u, mijnheer V., daar zegt, zou u dat wel meenen? Malligheid! O, er zijn vooral in het onderwijzersvak zeer vele personen, die nooit onderwijzer hadden moeten wor den, die totaal ongeschikt zijn. NAAR AANLEIDING VAN TWEE INGEZONDEN STUKKEN IN DE »NIEÜWE SNEEKER COURANT.» Er werd mij ruim een week geleden gezegd: >Meester, heb je het ingezonden stuk in »Branden- burgh« gelezen? Daarin schrijft meester Velds, die naar Indië gaat, een heele bladzijde vol over den onderwijzer, zijn salaris, dat veel te gering is, zijne moeite, enz., enz. Jullie moeten 985,50 gulden ver dienen en dan is er nog op een heeleboel uitgaven niet gerekend. Meester Velds heeft daar een speci fieke opgave in zijn stuk staan. Wat dunkt je er van?» Nu ben ik niet erg nieuwsgierig uitgevallen. Wat de lui schrijven, wil ik voor den tijd wel geloo- ven, (dat ’t er staat nJ.) Ik houd er toch mijne eigene ideeën óók op na en die veranderen niet zoo hard door ’t lezen van zoo’n ingezonden stuk. Ik zeg dus zoo gewoon weg: »Och, dat stuk, ik heb het niet gezien. Er zal wel heel wat instaan. En dat mijnheer V. meer salaris verlangt voor zijne lotgenooten, dat wil ik ook voor den tijd wel gelooven. Als iemand eens betoogt, onverschillig in welk vak of ambt hij thuist hoort, dat hij nu eigenlijk te veel verdient en dat de be voegde machten dat salaris of die verdienste moet verminderen, dan zal ik dat betoog eens lezen, zou eens wat nieuws wezen! En dan die berekening van het noodige salaris: die behoeft u niet eens over te tellen. Die is sekuur goed opgeteld.» En zoo laat ik de lui praten en snap zoowat, wat dat ingezonden stuk inhoudt. Ook verneem ik zeer goed, dat genoemd stuk vrij wat hilariteit opwekt. Het wordt juist niet met al den verschuldigden eerbied doorgehaald. In den loop van de week hoor ik er zoo nu en dan op dezelfde wijze over spreken, en verneem, dat er een antwoord op zal komen. Een onderwijzer moet, zoodra hij voor de klasse|is, zooveel mogelijk alle andere zaken uit zijn hoofd zetten. Ik weet wel, dat is moeilijkEr zijn geval len, waarin dat zeer moeielijk gaat, heelemaal ondoen lijk is, dat is waar. Maar toch zal een goed onderwij zer daar het minst last van hebben. Maar dan moet het zijn een onderwijzer, die hart heeft voor zijn werk, die roeping heeft voor zijn vak, die met één woordonderwijzer is. En nu wat de routine betreft, die maakt, dat de onderwijzer den autoriteiten een rad voor de oogen draait. Dat lijkt me zóó toe. Er zijn schoolopzieners, die de school bezoeken. Er is eene plaatselijke schoolcommissie, die dat ook zoo’n beetje doet en die daarvan een jaarlijksch verslag op maakt. Nu, eerlijk waar, ik heb maar liefst, dat ze weg blijven, die heeren van de commissie. Ze hinderen me een oogenblik in mijn werk. En geen wonder. Een ervaren onderwijzer, die in een vreemde school komt, krijgt al heel spoedig een bepaalden indruk, maar goed beoordeelen kan hij het onderwijs, daar ge geven, eerst na nauwgezette waarneming. En zou nu een gewoon burger, hij moge zelf uit stekend ontwikkeld zijn, zoo hij in het kwartier of half uurtje, dat hij bij een klas doorbrengt, een oor deel kunnen vormen? Zonder dit met leedvermaak te zeggen, maar toch waar, de heeren van de com missie doen soms vragen, staan soms bij eene klas, dat de onderwijzer moeite heeft een heel klein glim lachje te bedwingen. En zoo als ik mag opmerken, is dit geen wonder. Ik kan geen werk beoordeelen, zender er verstand van te hebben, en ik zal ook vragen doen, opmerkin gen maken, die bewijzen, dat ik niet der zake kundig ben. Ik wil daar niet mee zeggen, dat er geen school commissie noodig is. Integendeel, die is zeer noodig zelfs. Maar een commissie der zake kundig. Ieder in zijn vak, maar daar moet hij in op gaan. ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500 regels 3 cent en van 1000 regels 21/, cent. Groote letters naar IS, s LT. t. i I I I LX LR VVgllJp VUB., Gisteren avond is een dagbladbericht van mijn overleden I

Kranten in de gemeente Sudwest-Fryslan (Bolswards Nieuwsblad, Sneeker Nieuwsblad en Friso)

Sneeker Nieuwsblad nl | 1898 | | pagina 1