nlEl’WS- EJ ADVERTENTIEBLAD
r
t,
BEKENDMAKING HINDEBWET.
Sclioolonilerwijs op ’teinfl te 18e eeuw
hier ie lande.
VOOR SKEEK El OMSTREKEN.
FIÜI11KTOI.
Uitgevers: POUWELS
FALKENA, tegenover’t Tramstation Sneek.
KENNISGEVING.
DE KUNSTRIJDSTER.
I
toen gaf ook ik ’t
naar
Wordt vervolgd.
die betalini
>Neen.
Dit blad verschijnt WOENSDAGS en ZATERDAGS.
ABONNEMENTSPRIJS voor Sneek f 0,40 per 3 maanden,
franco per post f 0,50.
Abonnementen worden te allen tijde aangenomen.
honderd
woning
en
het dansen,
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Sneek
herinneren, naar aanleiding van artikel 18 der wet
van 4 December 1872 (Staatsblad no. 134) de inge
zetenen
dat steeds aan degenen, die zich daarvoor aanmel
den ter Secretarie der gemeente, gelegenheid wordt
gegeven tot kostelooxe
INENTING en HERINENTING
Sneek, den 1 April 1898.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
ALMA, Burgemeester.
De JONGH, Loco Secretaris.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Sneek
Gelet op de desbetreffende bepalingen der Hinder
wet;
Abonnementen en Advertentiën voor
dit blad worden tevens aangenomen door
JAC. ATSMA, Oude Koemarkt,
T. K. VAN TUINEN,
Nauwe Noorderhorne en
Mej. Wed. C. G. REITSMA,
Oosterdijk,
waar steeds voor belangstellenden exemplaren
ter kennismaking gratis verkrijgbaar zijn.
Roman van A. OSKAR KLAUSZMANN.
27 IX.
(Vervolg.)
»Welnu, als u dat bericht hebt gelezen, dan behoef
ik u slechts heel kort te herhalen, dat een horloge,
’t welk ongetwijfeld bij de vermoorde gestolen was,
door een onbekende verkocht is geworden, en dat die
onbekende zich voor zijn legitimatie bediend heeft
van een voldaan belasting-biljet, dat op naam van
uw broeder geplaatst was. Weet u daarvoor eene
verklaring?»
>Geen andere, als dat dat papier moet gestolen zijn.
Want dat mijn broeder het horloge niet kan verkocht
hebben, komt mij toch na zijn reeds voor meer dan
twee maanden plaats gehad hebbenden dood tamelijk
zeker voor.®
»Zeer juist. Maar het vreemde van de zaak is,
dat de een of ander aanleiding gevonden heeft, de
belasting van uw broeder na zijn overlijden te betalen.
Is dat wellicht door uw toedoen gebeurd?®
»Neen. Als men ’t van mij als van zijn erfgename
gevorderd had, zou ik ’t waarschijnlijk gedaan hebben
maar van een dergelijke verplichting van den overle
dene was mij bepaald niets bekend.®
»En bestond er dan anders een met uw broeder be
vriend persoon van wien u zou kunnen aannemen,
dat deze wellicht ter vervulling eener opdracht
ding gedaan heeft
i. In elk geval is, zoolang hij leefde, niemand
Er wordt door sommigen geklaagd over
het openbaar onderwijs. Het zou niet die
vruchten opleveren, welke geoogst konden
worden wanneer het anders ingericht ware.
Maar ook uit de kringen van de opvoeders
der jeugd zelf gaan stemmen op, dat de be
zoldiging der onderwijzers dikwijls niet in
evenredigheid is met datgene, wat verricht
moet worden en onvoldoende om zich een huis
gezin te scheppen. Van daar, dat men uit
»accessoria« het ontbrekende moet aanvullen.
Ja zelfs, mogen wij enkelen gelooven, wor
den de «accessoria* soms tot »principalia«
gemaakt.
Bovengenoemde klacht is niet nieuw. Als
met zooveel geldt ook hier Alles schon
da gewesen.® Wanneer wij den brief eens
overlezen, welken een Duitscher, die hier te
lande een betrekking had, in 1790 aan een
overlijden meegebracht. Ook deze is, zooals u ziet,
door den Duitschen en Italiaanschen consul gewaar
merkt
»Dat zie ik, mevrouw Deloria. U houdt, naar ’t
schijnt, uwe legitimatie-pa pieren voorbeeldig in orde.®
>Eene alleenstaande vrouw is daartoe wel genood
zaakt. En ik moest mij buitendien al die stukken
verschaffen, omdat de bloedverwanten van mijn over
leden man mij bij de uitkeering der nalatenschap on
verwachts moeielijkheden in den weg legden. Het
land waarin ik mij nooit recht thuis gevoeld had,
begon mij daardoor nog meer tegen te staan, en ik
besloot daarom naar mijn vaderland terug te keeren.
Alvorens naar Duitschland te gaan, hield ik mij ge-
ruimen tijd te Londen op. Ook daaromtrent kan ik,
als u ’t verlangt, verschillende bewijsstukken overleg
gen, want ik heb daar met verscheidene advocaten
van naam geraadpleegd over mijn erfenis, en deze
zullen zeker wel bereid zijn, het feit van mijn verblijf
in Engeland te constateeren.”
»Wij twijfelen hoegenaamd niet aan dat feit. Maar
u zou ons iets meedeelen omtrent uw broeder, me
vrouw Deloria.”
»Ik kom nu op hem. Omstreeks drie maanden ge
leden kwam ik in Duitschland aan en ging dadelijk
door naar Oels. Maar ik vond daar geen enkele
mijner familieleden meer. Mijne ouders waren al lang
gestorven, en eerst na vele vergeefsche pogingen
slaagde ik er in, te weten te komen, dat mijn broeder
hier te Breslau een kommerlijk leven voortsleepte. Ik
haastte mij, hem op te zoeken, en vond hem einde
lijk ook, maar slechts als hopelooze zieke in het zie
kenhuis der barmhartige broeders. Ik heb hem twee
maal bezocht. Den derden dag bracht men mij bij
zjjn lijk.®
Brengen bij deze ter openbare kennis, dat ter Se
cretarie dier Gemeente ter visie liggen twee bij hun
college ontvangen verzoekschriften met bijlagen, van
a. ALLE de HAAS, van beroep Zilversmid, wo
nende te Sneek.
b. DJEU van der ZEE, van beroep Bakker, wo
nende te Leeuwarden, strekkende tot het erlangen
van vergunning:
Sub. a. tot het oprichten van eene ZILVERSME-
DERIJ, in het perceel, kadastraal bekend gemeente
Sneek, Sectie B, no. 2596, staande tusschen den
Oosterdyk en het Kleinxand.
Sub. b. Alsvoren van eene BAKKERIJ in het
gebouw, plaatselijk gemerkt Wijk 4, no. 16, kadastraal
bekend Gemeente Sneek, sectie B, no. 3170 staande
aan de Kruixebroedersstraat.
Dat op Zaterdag den 16 April e. k. des middags
te 12 uur, ten gemeentehuize aldaar gelegenheid zal
worden gegeven om tegen de gedane verzoeken be
zwaren in te brengen en deze mondeling of schrifte
lijk toe te lichten en dat zoowel de verzoekers als zij,
die bezwaren hebben in te brengen, gedurende drie
dagen voor evengemeld tijdstip ter Secretarie der ge
meente, in de gewone bureau-uren, van de ter zake
ingekomen schrifturen kennis kunnen nemen.
Sneek, den 2 April 1898.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
ALMA, Burgemeester.
De JONGH, Loco Secretaris.
Mevrouw Deloria’s stem trilde even en zij drukte
haar welriekenden zakdoek tegen de oogen. De com
missaris was beleefd genoeg even te wachten tot zij
weer bedaard met haar verhaal zou kunnen voortgaan,
en zijn geduld werd dan ook niet al te lang op de proef
gesteld.
»Ik liet hem op mijn kosten begraven en aanvaardde
zijn geringe nalatenschap, eene erfenis waarin geen
enkel stuk van waarde aanwezig was, en die men
heel gemakkelijk in een handtaschje kon meenemen.
En daaronder bevonden zich hoegenaamd geen pa
pieren wat men in het ziekenhuis, waar zijn boeltje
zoolang in bewaring geweest was, zeker gaarne zal
bevestigen. Mijn broeder moet gedurende den laat-
sten tijd werkelijk in heel armoedige omstandigheden
verkeerd hebben.®
>En dat is alles wat u ons omtrent hem kunt mede-
deelen
»Dat is alles.®
»Is u soms in ’t bezit van een portret van den
overledene, eene photografie of eenig ander portret
»Neen.«
>Nog een enkele vraagKent u mijnheer Frans
Krause
»Dat is een naam, die nogal eens voorkomt. En ik
ben in mijn leven met zooveel menschen in aanra
king geweest, dat ’t heel wel mogelijk is, dat daaron
der ook iemand was, die zóo heette. Als u echter
dien heer mocht bedoelen, die straks onder dien
naam werd opgeroepen, dan kan ik zonder aarzelen
antwoorden, dat ik hem zoo pas voor ’t eerst gezien
heb.®
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente
Sneek brengen, ter voldoening aan art. 8 der Hinder
wet, ter openbare kennis, dat aan JACOB VELLE-
MAN, van beroep Koopman, wonende te Sneek en zijne
rechtverkrijgenden, vergunning is verleend tot het op
richten van eene BEWAARPLAAT S VAN LOM
PEN in een te stichten gebouw op de perceelen ka
dastraal bekend gemeente Sneek, Sectie D, nos. 495
en 496, gelegen buiten 't Oost.
Sneek, den 31 Maart 1898.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
ALMA, Burgemeester.
De JONGH, Loco Secretaris.
op een naaischool en, hoewel zij vlijtig moes
ten arbeiden, maakten zij nu en dan een
tochtje naar de omliggende plaatsen, soms met
muziek voorop. De noodzakelijke onkosten
werden bestreden uit de boeten, welke de
kinderen voor eenig verzuim moesten betalen.
Wat de kinderen der meergegoeden betreft,
die gingen van ’t spelschooltje naar de Fran-
sche kostscholen, hoewel daar bijna uitsluitend
Nederlanders les gaven. Deze kostschoolhou
ders beloofden heel wat. Voor drie- a vier-
gulden ’s jaars kreeg een kindin
niet flinken kost, onderwijs in de oude
nieuwe talen, de muziek, het teekenen,
enz. Maar als een jongen er
een acht- of tiental jaren had doorgebracht
kon hij alleen wat Fransch babbelen met
Hollandsch accent, dansen en slecht schrijven
en rekenen; een meisje werd knapper, want
behalve pasgenoemde kundigheden had het
ook leeren naaien en breien. Maar het moet
gezegd, voor de lichamelijke opvoeding der
kinderen werd op deze kostscholen goed
gezorgd, en zij kwamen veel in de vrije lucht.
Evenals thans, lieten rijke ouders de op
voeding van hun kroost aan gouverneurs,
Fransche of Duitsche over, en onthielden zoo
den kinderen menig kostelijk uurtje, dat op
school in gezelschap van kameraadjes met
spelen doorgebracht zou zijn.
Dit wat het lager onderwijs betreft.
Hooger onderwijs werd op Latijnsche scho
len, gymnasiën en hoogescholen gegeven.
In twee-en-zestig steden der Republiek trof
men Latijnsche scholen aan, waarin door
rector, conrector en eenige praeceptoren on
derwijs, voornamelijk in het Grieksch en La-
tijnsch, werd gegeven. En evenals noch te
genwoordig werd jaarlijks een examen af
genomen in tegenwoordigheid van enkele leden
der Magistraat en predikanten, onze curato
ren, en kregen de verdienstelijkste leerlingen
een prijs, na in een kerk of ander geschikt
gebouw met een speech tot een hoogere klasse
bevorderd te zijn.
Maar om ook in andere kundigheden
geschiedenis welsprekendheid dichtkunst
wiskunde, natuurlijke historie enz. bedreven
te wordenbezochten velen vóór zij op
16-jarigen leeftijd naar de academie gingen
ook eenigen tijd een gymnasium. Hier
van waren er maar tien in de Vereenigde
met zoo’n vriendschapsdienst voor hem opgetreden.®
»Zou u wellicht zoo goed willen zijn, ons iets naders
over de omstandigheden van uw overleden broeder
mee te deelen?«
>Zeker, maar ik vrees dat ’t heel weinig is, wat
ik daaromtrent zeggen kan. Ik heb hem toch slechts
kort vóór zijn dood na lange scheiding wedergezien,
en dat wel in een toestand, die hem niet meer ver
oorloofde mij veel inlichtingen te geven. Voor dien
tijd had ik gedurende achttien jaren niets meer van
hem gehoord.*
«Mag ik vragen, mevrouw Deloria, hoe dat kwam
»Och, heel eenvoudig. Ik had op zestienjarigen
leeftijd mijn ouderlijk huis te Oels heimelijk verlaten,
om mij bij een reizend circus-gezelschap aan te slui
ten. Van dat oogenblik af beschouwden de mijnen
mij zeker als dood. Althans in den eersten tijd bleven
mijn brieven onbeantwoord, en t"~ y1
schrijven op.«
»U ging naar ’t buitenland niet waar
»Ja. Ik kreeg een voordeelig engagement
Zuid-Amerika.«
«Naar Brazilië?®
«Neen, naar Argentinië. Daar huwde ik na verloop
van eenigen tijd met een eigenaar van plantages, De
loria genaamd, een Italiaan. Hier is de huwelijks-acte.
Zij is wel is waar in de Spaansche taal opgemaakt,
maar de Duitsche en Italiaansche vertaling, die op den
achterkant staan, zijn door de consuls gewaarmerkt.*
De commissaris nam het vel papier aan en onder
zocht ’t met groote belangstellingvervolgens gaf hij
’t de eigenares met eene kleine buiging terug.
»U had het ongeluk uw echtgenoot door den dood
te verliezen?®
»Ja, hij stierf ’t vorige jaar. Ik heb de acte van
vriend in Duitschland schreef, dan hebben wij
het beste bewijs er voor. Hij schrijft, »dat
de volks-scholen vervallen zijn, deels omdat
men de meesters niet die achting toedraagt,
welke zij verdienen, maar ook omdat het loon
zoo gering is. Want een talentvol man zal
er niet gemakkelijk toe overgaan het moeilijk
beroep van onderwijzer te kiezen, omdat het
jaargeld van twee- tot vierhonderd gulden
bedraagt, een som, waarvan nauwelijks een
rechtschapen boer ordentelijk bestaan kan.
Van daar dan ook, dat de schoolmeesters op
het platteland alleen als bij werk bij hun an
dere bezigheden, tevens school houden.®
Maar, hoe was toen de opvoeding der kin
deren
Zoodra een kind loopen kon, werd het
naar een »spel-schooltje« gezonden. We
duwen en bejaarde vrouwen waren er school-
matres en hadden het toezicht op een twin
tigtal kleuters. Al spelende leerden de kin
deren spellen, lezen, kleine gedichtjes, breien
en hier en daar ook spinnen. En wie ’t
beste spon kreeg een premie. Toezicht op
deze vrouwen bestond er van overheidswege
al heel weinig en zij hielden soms school
in zeer duistere vertrekken, welke veel van
é^elonken hadden. En wat zij konden onder
wijzen, was dikwijls een minimummen mocht
blij zijn, als zij gezond verstand hadden en
niet al te opvliegend van karakter waren.
Waren de kinderen der mindergegoeden op
deze spelschooltjes uitgeleerd, dan kwamen zij,
als zij gereformeerd waren, op de volksscho
len. Er waren op ’t eind der 18e eeuw
1700 van die scholen in de Vereenigde Ne
derlanden. Ook, wat hier geleerd werd, was
niet heel veel zaakshet werktuiglijk van
buiten leeren van den catechismus en wat
lezen, schrijven en rekenen. Gelukkig heeft
de Maatschappij tot nut van’t Algemeen zich
spoedig na hare oprichting ook met de volks
scholen bemoeid en gezorgd, dat er voortref
felijke leerboekjes in ’t licht kwamen.
Maar men was toen van meening dat de
zoontjes van werklieden en boeren niet zoo
heel veel kennis noodig hadden, want reeds
vroeg, op 10-jarigen leeftijd, werden zij gedu
rende den tijd, dien zij niet op school door
brachten, bij een patroon in de leer gedaan
en brachten van tien sts. tot een gulden loon
’s weeks meê naar huis. De meisjes gingen
ADVERTENTIëN 4 cent per regel. Bij abonnement van 500
regels 3 cent en van 1000 regels 2’4 cent. Groote letters naar
plaatsruimte.
lAT.
It
i
I
•■'F